Colvenbach en echtgenote van





De kinderen van de vrije kolonisten Gosse Jager en Hendrika Colvenbach huwen alle vijf een kolonistenkind en vier blijven op de kolonie

Gosse Jager en zijn echtgenote Hendrika Colvenbach kennen de koloniën van weldadigheid al sinds 25 januari 1826. Op die dag worden ze namelijk door de 'Stedelijke Regering van Groningen' het bedelaarsgesticht op de Ommerschans binnengebracht. Ze zijn in gezelschap van dochter Jantje Jager, op enkele dagen na 5 jaar oud, en zoon Anne Jager, nog geen jaar oud, en van de 10-jarige Anna Timmer, een dochter uit een eerder huwelijk van Hendrika Colvenbach (NB: Zie voor deze Anna Timmer ook lager op deze pagina!).

Signalementen
Van kinderen maken ze op de Ommerschans nooit een signalement, van volwassenen wel en dat ziet er als volgt uit:


Gosse Annes Jager
Hendrika Kolvenbach
zoon van
Annes Reindert
Nicolaas
en van
Jaartje Edes
Catharina Naijt
geboren te
Boerum
Willemstad
laatste woonplaats
Groningen
Groningen
lang
5 voet, 5 duim
5 voet
aangezigt
lang
lang
voorhoofd
breed
breed
oogen
blauw
blauw
neus
spits
ordinair
mond
klein
ordinair
kin
spits
rond
haar
bruin
bruin
wekbrauwen
bruin
bruin
merkbare tekenen
geprikt op de borst met een portrait
geene

Een (Rijnlandse) voet is 31,4 centimeter, een duim is 1/12de voet, 'ordinair' betekent gewoon en 'geprikt' staat voor getatoeëerd.

Naar Veenhuizen
Het gezin heeft de bedelaarsnummers 1614 tot en met 1618, ze staan in het bedelaarsregister toegang 0137.01 invnr 424. Bij hun namen is een 'V' geschreven en dat houdt in dat ze vanuit de Ommerschans zijn overgeplaatst naar Veenhuizen en daar waarschijnlijk niet meer op zalen hoeven te wonen, maar in gezinsverband in een van de woninkjes aan de buitenkant van de gestichten.

En daar gaat iets helemaal mis met de registratie. Want in de bedelaarsregisters staan ze niet meer, Ze duiken pas weer op als Gosse Jager een verzoekschrift heeft ingediend om met zijn gezin met ontslag te mogen. Dat verzoek wordt op 14 mei 1827, invnr 85 scans 506-507, ingewilligd, dus kort daarop zullen ze de koloniën hebben verlaten. Hendrika Colvenbach moet dan hoogzwanger zijn en bevalt half juli en dat wijst er op dat ze inderdaad niet op zaal hebben gewoond.

Bedelaarsgesticht revisited
Als Gosse Jager jaren later, op 30 oktober 1835, weer in het bedelaarsgesticht wordt opgenomen is hij alleen. Hij komt dan uit Assen, wat wijst op een vrijwillige opname en staat met bedelaarsnummer 280 in toegang 0137.01 invnr 426. Het signalement luidt dan: lengte 1 el 6 palm en 6 duim, ovaal aangezicht, zwart haar en blauwe ogen.

We pakken er even het register in het Maatschappij-archief bij: invnr 1452 scan 57. Daar staat inderdaad dat hij zich vrijwillig heeft laten opnemen. Na een tijdje volgt er weer een verzoekschrift en in invnr 171 scan 475 staat 'de kolonist heeft zich vrijwillig zonder gebedeld te hebben ter plaatsing aangegeven' en hij mag weg met ontslag. Op 25 juni 1836 vertrekt hij en zal hij zich weer voegen bij zijn gezin dat waarschijnlijk die tijd in Groningen is gebleven.

Succesnummer Hazelhoff
En dan vinden ze een andere manier om in de koloniën te komen. De 'Kerkenraad der Nederduitsche Hervormde Gemeente' te Groningen heeft namelijk op 24 mei 1822 met de Maatschappij van Weldadigheid het contract A 40 afgesloten, waardoor zij 12 kinderen en 6 gezinnen op de kolonie kan plaatsen. Zie deze pagina.

Een van de eerste gezinnen die de kerkenraad (in 1822) plaatste was dat van Jan Everts Hazelhoff en dat was een succesnummer. In 1826 wordt hij gepromoveerd tot hoevenaar op een van de grote boerderijen bij het eerste gesticht te Veenhuizen. Maar na tien jaar, op 3 september 1836, vertrekt het gezin Hazelhoff uit de koloniën. De kerkenraad heeft dus een plek vrij op haar contract.

De Archidiaken
Ergens na 3 september 1836 moet de kerkenraad hebben voorgesteld om het gezin van Gosse Jager in de koloniën te plaatsen als opvolger van Hazelhoff. Daar moet een brief van zijn, maar die kan ik niet vinden. Misschien bevindt die zich bij 20 december 1836 N4 in invnr 455 (daarvan zijn geen scans) als de Maatschappij laat weten dat het goed is als de Gosse Jager en de zijnen de plek in de koloniën van Hazelhoff overnemen.

Op 26 januari 1837, invnr 179 scan 463, komt 'de Archidiaken der Nederlandsche Hervormde Gemeente te Groningen' er op terug. Hij schrijft:

Wij hoopen spoedig van UwEdGestr. autorisatie te ontvangen tot het opzenden van het huisgezin van G.A. Jager, dat ingevolge UwEdGestr. missive d.d. 20 December ll No 4 in de plaats van het gezin van Hazelhoff door UwEdGestr. is aangenomen.

De permanente commissie bespreekt die brief op 9 februari 1837 N15 maar doet helemaal niets.

Aankomst
Volgens het designatieregister met invnr 1395 (geen scans) laten ze pas op 21 april 1837 N11 of 1 mei 1837 N7 weten dat het gezin kan komen. Op dinsdag 30 mei 1837 komen ze dan aan en worden ze gehuisvest in hoeve 157 van Willemsoord. Ze staan geadministreerd op scan 158 van het stamboek met invnr 1361.

Gezien de vele verhuizingen is hoeve 157 nogal een krot. De hoeve is later ook afgebroken, maar heeft gestaan aan de Leemweg te Noordwolde, kadastraal Noordwolde D 603, met de coördinaten 52.85120 en 6.09921. Het gezin woont er maar zesenhalve maand. Op 18 december 1837 gaan ze naar hoeve 113 en staan ze in het stamboek met invnr 1361 op scan 114.

Hier zullen ze een dikke acht jaar blijven wonen. Tegenwoordig is dit Löhnislaan 1 en op deze plek is nog een (helemaal uitgebouwde) kolonistenwoning zichtbaar. Kadastraal Steenwijkerwold B204, met de coördinaten 52,827200 en 6.082100.

Gezinssamenstelling
Hier de gegevens van het gezin zoals die staan in de stamboeken, met bij enkelen tussen haakjes de correcte gegevens van wiewaswie:

Gosse Annes Jager, geboren 8 september 1796 te Burum in Friesland. Hij is sinds 1821 getrouwd met:

Hendrika Colvenbach, geboren 30 augustus 1789 te Willemsstad. Ze zijn vergezeld van de volgende kinderen:

Jantje Jager, geboren 1 februari 1821 (moet zijn 1 februari 1822),
Anne Jager, geboren 1 maart 1825,
Catharina Jager, geboren 14 juli 1827,
Geert Jager, geboren 22 oktober 1830, en
Aaltje Jager, geboren 24 juli 1833 (moet zijn 27 juni 1833).

Omdat ze op contract geplaatst zijn, staan ze ook in het boek van alle op contract geplaatste koloniebewoners met invnr 1389 op scan 198, maar dat zijn dezelfde gegevens.

Kleding en huisraad
Bij hun aankomst in de kolonie heeft de familie Jager, blijkens een brief van de directeur der koloniën, invnr 184 scan 551, aan kleding voor ƒ 94,40 en aan huisraad en gereedschappen ƒ 107,82 ontvangen. Als de rekening voor die 'vervangingskosten' aan de kerkenraad van de hervormde gemeente te Groningen wordt gepresenteerd, gaat de Archidiaken steigeren, invnr 187 scan 380.

Hem was verteld dat de achtergelaten spulletjes van succesnummer Hazelhoff in mindering zoude komen op de verstrekkingen aan zijn opvolger Jager. Of de Archidiaken en de Maatschappij hier uit komen weet ik niet en ga ik ook niet nakijken. Ze zoeken het maar uit.

Voorschotten
Zoals gebruikelijk heeft het gezin de eerste weken na aankomst financiële ondersteuning nodig. In de eerste week op de kolonie krijgen ze een voorschot van ƒ 5,20, invnr 184 scan 54. In de week van 4 juni tot 10 juni 1837 krijgen ze 80 cent voorschot, invnr 184 scan 144. Dan redden ze het een week zonder voorschot, maar in de week van 18 tot 24 juni 1837 krijgen ze ƒ 0,25 omdat de dochter ziek is, invnr 184 scan 413.

Als er in de week van 25 juni tot 1 juli 1837 weer een voorschot van f 0,90 nodig is, laat de onderdirecteur van Willemsoord weten niet bepaald onder de indruk te zijn van de werkkracht van het gezin. Het gezin 'kan niet tot de verdiensten komen' en de onderdirecteur suggereert ze dan maar als invaliden te beschouwen, invnr 185 scan 128.

Maar dat is een zeer premature conclusie. Want op de lijst van verdiensten over augustus 1837, invnr 188 scan 550, is te zien dat het gezin niet tot de topverdieners hoort, maar wel méér verdient dan het merendeel van de andere kolonistengezinnen te Willemsoord. En op de lijst in invnr 188 scan 580 staan ze ook niet als invalide te boek.

Overigens blijkt uit die lijsten dat ze behoren tot de derde sectie van de vierde wijk van Willemsoord. Onder welke wijkmeester en sectiemeester ze dan vallen heb ik nog niet kunnen achterhalen.


De winter van '37-'38
Dat het gezin in de winter van 1837 op 1838 ondersteuning nodig heeft is niet zo vreemd, want dan blijken nagenoeg a-l-l-e kolonistengezinnen het niet zonder een extraatje te redden. Achtereenvolgens de datum, de vindplaats en het bedrag dat de familie ontvangt:

11 november 1837
invnr 189 scan 91
ƒ 0,42
6 januari 1838
invnr 191 scan 177
ƒ 0,35
3 februari 1838
invnr 192 scan 37
ƒ 1,05
10 februari 1838
invnr 192 scan 43
ƒ 1,97½
17 februari 1838
invnr 192 scan 49
ƒ 1,20
24 februari 1838
invnr 192 scan 55
ƒ 2,20
3 maart 1838
invnr 193 scan 53
ƒ 1,20
10 maart 1838
invnr 193 scan 60
ƒ 1,18½
17 maart 1838
invnr 193 scan 65
ƒ 0,92

En daarna redt iedereen het weer. Al moet er nog wel wat worden opgeknapt aan hoeve 113. Volgens invnr 197 scan 531 is daarvoor nodig één gulden aan steen, ƒ 1,50 aan kalk en twee gulden aan ankers nodig, maar het werk kan voor een arbeidsloon van één gulden geschieden door eigen volk, dus kolonisten.

"Met de dood bedreigd"
Dan komt de Raad van toezicht van Willemsoord van 24 oktober 1838, bijlage 1 op deze pagina.

Daarna komt binnen den kolonist W. Taatgen van Hoeve No. 92, die door den kolonist G: Jager van Hoeve No. 113, zeer beleedigend, en zelf met de dood bedreigd is, als zijnde laatstgemelde beschonken, die zich wel meer aan misbruik van Sterken drank schuldig maakt;
Jager is niet voor den raad willen komen.

Maar zo makkelijk komt Gosse Jager er niet van af. Als de Raad van Politie en Tucht van 27 oktober 1838, hoger op dezelfde pagina, het verslag van de Raad van Toezicht bestudeert, moet hij wél verschijnen:

Voorts wordt gelezen in hetzelfde Proces-verbaal de beschuldiging tegen den kolonist G: Jager wegens het misbruiken van sterken drank en verregaande beleediging tegen den opziener W: Taatgen.
Den beschuldigde binnen geroepen zijnde bekent hij zijn misdrijf, gevende daarbij te kennen, dat de dronkenschap daar van alleen de oorzaak was, waarover hij een waar berouw gevoelt.
De Raad gelet op Art 2 § c, en Art 3 § 1 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op diergelijke misdrijven is gesteld.

Besluit

G: Jager de straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de strafkamer, hetwelk hem  hij daartoe binnen geroepen zijnde, door den President wordt kenbaar gemaakt.

"De dood zijnen stiefvader"
Ernstiger is de kwestie waarvoor Gosse Jager een klein jaar later moet voorkomen. Want je mag onder geen beding zonder toestemming van de kolonie af. Het begint met de Raad van toezicht van Willemsoord op 5 september 1839, bijlage 2 op deze pagina:

Daarna wordt binnen geroepen Gosse Jager hoeve No. 113, dei zonder verlof niet alleen, maar tegen verbod van den Onder Directeur drie dagen naar Groningen gegaan is, zonder den Adjunct Directeur wiens huis hij passeren en van wien de Onder Directeur gezegd had, dat hij verlof vragen moest, gevraagd te hebben en er zich nu brutaal op beroept, dat andere kolonisten wel eens verlof van den Onder Directeur bekomen hebben, dat ook wel naar Ommerschans als Veenhuizen of dergelijk klein verlof geschied is.

Als hij zich moet verantwoorden voor de Raad van Politie en Tucht van 11 september 1839, hoger op diezelfde pagina, worstelt die Raad met het feit dat het Reglement van Tucht, zie hier, slechts één straf kent voor dit vergrijp:

Beschuldiging tegen Gosse Jager van zonder verlof de kolonien te hebben verlaten voor den tijd van drie dagen.

De Raad gehoord den beschuldigde, welke tot zijne verschooning inbrengt, den Onder-Directeur om een verlof pas te hebben gevraagd, die hem dezelve geweigerd had, als daartoe niet bevoegd zijnde.- dat zijn reis naar Groningen noodzakelijk was geweest te gevolge van de dood zijnen stiefvader.

Overwegende, dat hoewel de Raad wel genegen zou zijn, om Jager die zich anders goed gedraagt en wiens verklaring haar niet ongelooflijk voorkomt, van verwijzing naar de Ommerschans vrij te spreken, het reglement echter geen andere straf op zoodanige overtreding stelt.
De Raad dan gelet op Art 2 § d, en Art 3 § 2 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsing voor eenen onbepaalden tijd  naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld.

Besluit

Gosse Jager met zijn huisgezin, onder nadere goedkeuring van de Permanente Commissie, voor eenen onbepaalden tijd naar de Ommerschans te verwijzen, hetwelk hem, hij daartoe binnen geroepen zijnde, wordt kenbaar gemaakt.

Opziener
Wie die stiefvader is, weet ik niet. De vader van Gosse Jager, een schoolmeester, is in 1807 overleden en blijkbaar is zijn moeder toen hertrouwd.
Maar belangrijker is dat ik uit de twee zittingen de indruk krijg dat de familie Jager bij de kolonieleiding best goed ligt. Dat er slechts drie dagen strafkamer wordt gegeven voor de dronkenschap, de opmerking over zijn goede gedrag in de laatste zitting. Het wordt bevestigd als de directeur der koloniën op 25 september 1839 het verslag van de tuchtraad doorstuurt naar de permanente commissie. Hij schrijft, invnr 217 scan 756:

Ten aanzien van Jager zij nog opgemerkt, dat hij, ja wel zonder verlof naar Groningen gegaan is, maar 's Zaturdags en 's Maandags daaraan volgende reeds weer is terug gekomen, dat dit verlof aan dien opziener ook niet zoude zijn geweigerd, ware zijne vrouw zelve daar niet tusschen beiden gekomen en ertegen geweest, wordende dergelijke verloven voor een of twee zon- of feestdagen wel eens door den Onder-Directeur toegestaan, bij wien zijne vrouw geweest was, om te bewerken dat het niet zoude worden toegestaan. 

Hommeles in het gezin dus, maar ook: Gosse Jager heeft blijkbaar de positie van opziener!

"Eene ongehoorzaamheid"
De permanente commissie bespreekt dit op 3 oktober 1839 N26 en besluit inderdaad tot clementie. Dat blijkt uit het verslag van de Raad van Politie en Tucht van 17 oktober 1839, zie hier:

2o Dat Gosse Jager en S Leizer Balen indevolge besluit van de Permanente Commissie dd 3 October jl N26, zijn vrijgesproken van hunne verwijzing naar de Ommerschans, onder aanbeveling van hen opnieuw voor den Raad te doen te regt staan en eene ligtere straf opteleggen.
De Raad de zaak in nadere overweging nemende, wil zij dezelve nu beschouwen als eene ongehoorzaamheid, en daarbij gelet op Art. 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van Tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf gesteld,

Besluit

Gosse Jager de straf opteleggen van drie dagen en S. Leizer Balen van acht dagen opsluiting in de strafkamer, daarbij in aanmerking nemende  dat eerstgenoemde slechts drie dagen en de laatste 12 dagen is weggebleven.
Zullende op die strafbepaling de goedkeuring van de Permanente Commissie worden ingewacht.

Uit de staat op invnr 223 scans 276-277 blijkt dat het gezin op 1 januari 1839 en 1`januari 1840 weliswaar nog een schuld heeft aan de Maatschappij, maar dat a) die schuld veel geringer is dan de meeste kolonistengezinnen, en b) kleiner wordt.
Uit invnr 224 scan 32 wordt duidelijk dat de oudste dochter, Jantje Jager, in 1839 is aangenomen als lidmaat van de hervormde gemeente Steenwijkerwold.

Vrijboer
Dat Gosse Jager goed ligt bij de kolonieleiding wordt in 1840 bevestigd. Op 27 februari 1840, invnr 224 de scans 910-911, schrijft de adjunct-directeur voor de vrije koloniën:

De kolonisten G, Jager en C. Stelling te Willemsoord, hebben hun verlangen te kennen gegeven, om tot vrijboeren te worden verheven.

Het huisgezin van Jager bestaat uit man, vrouw en vijf kinderen, waarvan er twee van 18 en 14 jaren oud, op de fabrijk werkzaam zijn en een derde, van 12 jaren bij het eerste examen van de school ontslagen, ook op de katoenweverij geplaatst kan worden, de twee overigen van 9 & 6 jaren zijn schoolpligtig.

Dat van Stelling is sterk acht zielen, man, vrouw en 6 kinderen, de drie oudsten, van n19, 17 en 16 jaren zijn op de katoenweverij, de andere drie zijn van 10, 6 en 3 jaren, waarvan de beide eerste ter school gaan.

De hoofden dezer huisgezinnen, mannen van in de 40 jaren oud, zijn beide voor den veldarbeid geschikt.

De verdiensten welke door de kinderen op de fabrijk kunnen worden gemaakt, zijn, zoo niet geheel, althans voor verre weg het grootste gedeelte toereikend, om daar mede in de behoeften van het huisgezin te voorzien en bestaat er alzoo geen zwarigheid, dat die huisgezinnen als vrijboeren niet zouden kunnen bestaan, weshalve ik dan ook geen bedenkingen heb, tegen de bevordering.

Als de directeur op 2 maart 1840, invnr 225 scan 39, deze brief van de adjunct-directeur doorstuurt naar de permanente commissie, 'draagt hij het verzoek gunstig voor'. Uit de aantekening op de brief blijkt dat de permanente commissie dit bespreekt op 27 maart 1840 N16 en uit de 'Staat der vrijboeren' op invnr 248 scan 307 valt te lezen dat Gosse Jager per 3 april 1840 is bevorderd tot vrijboer.

Een vrijboer heeft meer vrijheid om zijn eigen tijd in te delen en om zijn eigen landje te bebouwen. Een groot probleem is echter dat de Maatschappij verschillende definities van het begrip 'vrijboer' hanteert en het vaak niet met zichzelf eens is welke definitie op welk moment geldt. Een 19e eeuwse organisatie, he.


"Gij moordenaar van mijn kind"
Na de terugkeer van Johannes van den Bosch zijn in 1836 en later diverse schuren achter hoeves omgebouwd tot 'weefschuren'. Daar worden 'katoentjes' gemaakt voor de export naar de Oost, waar toenmalig minister van koloniën Johannes van den Bosch voordelige contracten voor heeft afgesloten.
Te Willemsoord wordt dit werk geleid door de 'onderdirecteur der fabryken' Loog ten broek en die schrijft op 30 juni 1841 een verklaring, bijlage 4 op deze pagina:

Heden komt bij mijn klagen Vrouw de Jager over van Goor de loopende Adsistent uit de katoenweverij, Letter E, als dat van Goor haar Jongen had geslagen zoo erg, als dat hij eene toeval daar van zou hebben gekregen.

Ik heb haar gezegt, deze Zaak te zullen onderzoeken en regt doen, die geene die regt had, en dat ik zelfs volstrekt niet wil hebben, als dat er zou geslagen worden, maar vrouw de Jager heeft zelfs haar regter al willen zijn: op het oogenblik na het vertrek van vrouw de Jager krijg ik de lopende Adsistent van Goor ook tot mij, en klaagde hevig over Vrouw de Jager als door haar te zijn beledigd;

van Goor zegt als dat hij de jongen niet heeft geslagen maar heeft tegen gehouden om dat hij buiten tijds naar huis wilde gaan, daar op is de jongen driftig geworden en krijgt het op de Senuwen, dit is geschied in het weefhuisje Hoef N 83.

Van Goor vertrekt daar al spoedig van daan naar Hoef N 90 daar hij mede zijn werk moest nazien, toen hij daar aan het werk was kwam vrouw de Jager daar naar toe snellen, met de uitdrukkingen, gij moordenaar van mijn kind en van ons allen gij moest opgehangen worden en veel meer, voegd daar bij jou vrouw is ook een mishandelaar en vermoorder van andere vrouwen, Ext, Ext,

Op dat gerugt omstreeks 4 uuren, komen de arbeiders die aan de vaart werken daar op te loopen, en een van deze met name Arie de Jong die snelde toe en pakt van Goor bij de keel om toe te knijpen, neemt een poot van de zitbank van een weefgetouw en wilde van Goor daar mede slaan.-

Ik verzoek deze zaak voor de raad van toezicht te onderzoeken en te behandelen overeenkomstig de bestaande reglementen-

Daar ik al heel veel heb horen spreeken van Arie de Jong zijn ondeugden en dit weder een bewijs is van slegtheid, wat heeft hij nodig in een weefhuisje, laat hij zijn weg gaan, zoo dit behoord, ik verzoek om deze zaak eens goed te onderzoeken. Van Goor geeft op als getuigen die hij daar van kende, was Meijer Nord en Salomon Nord.

"Tot zijn plicht willen brengen"
De zoon die volgens zijn moeder 'een toeval' heeft gehad en het volgens de assistent Van Goor 'op de Senuwen' kreeg, zal Anne Jager zijn, want Geert Jager valt met zijn elf jaar nog onder de koloniale leerplicht.
Als de Raad van toezicht van Willemsoord van 1 juli 1841 deze verklaring behandelt, bijlage 2 op dezelfde pagina, worden 'de daarin voorkomende personen gehoord' en gaat alles door naar de Raad van Politie en Tucht, hoger op die pagina. die op 3 juli 1841behandelt de beschuldiging...:

5. tegen de huisvrouw van den kolonist G. Jager, en den bestedeling Arie de Jong, welke den Adsistent der katoen fabryk A. J. van Goor zouden hebben beledigd en mishandeld, overeenkomstig de hier bij gevoegde aanklagte van den onder Directeur der fabryken L. ten Broek.
De beschuldigden, binnen geroepen zijnde, bekennen hun misdrijf, waarbij zij te kennen geven, dat A. J. van Goor den zoon van Jager zoude hebben mishandeld, waaruit alles was voortgevloeid.
A. J. van Goor binnen geroepen zijnde, verklaart den zoon van Jager, welke onder zijn opzigt werkte, tot zijn plicht te hebben willen brengen.
De Raad beschouwt vrouw Jager en Arie de Jong beide voor schuldig en daarbij gelet op Art: 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

Vrouw Jager en Arie de Jong ieder de straf op te leggen van vijf dagen opsluiting in de strafkamer, hetwelk hun door den President wordt kenbaar gemaakt.

Huwelijk Anna Timmer
En dan duikt Anna Timmer weer op, de in het begin van deze pagina genoemde dochter uit een eerder huwelijk van Hendrika Colvenbach. Is zij op bezoek geweest bij haar moeder, haar stiefvader en haar halfzussen en halfbroers? Of heeft ze er stiekem bij ingewoond?

Hoe dan ook heeft ze verkering opgedaan in Willemsoord. Op 8 september 1842 treedt ze te Steenwijkerwold in het huwelijk met de kolonistenzoon Johannes Andreas Schmidt. Hij is een zoon van het kolonistenechtpaar Johan Andries Schmidt en Engelina Wagenknegt, die in 1821 uit Den Haag naar Willemsoord zijn gekomen.

Johannes Andries Schmidt (de zoon) heeft sinds juni 1841 al een baan als assistent bij de katoenspinnerij in het derde gesticht te Veenhuizen en het jonge stel gaat na het huwelijk in dat gesticht wonen. Daar blijft hij vele jaren werken, waarbij hij meestal wordt gespeld als 'Smit'. Hij en Anna Timmer en hun kinderen staan op folio 83 van het personeelsregister met invnr 998 (geen scans), maar ze komen later in dit verhaal nog terug.

Trouwplannen Jantje Jager
Er is nog een stel met verkering en trouwplannen. Jannetje Jager en Johannes van Eisden, een zoon van het kolonistenechtpaar Leonardus van Eisden en Wilhelmina Lemkes dat in 1820 uit Dordrecht naar Willemsoord is gekomen.

Maar voor het huwelijk willen ze hun toekomst veilig stellen. De koloniën zijn in de 19e eeuw de enige plek in ons land met de garantie op werk en inkomen, maar dan moet je wel een hoeve hebben. En dat willen ze graag.

De directeur der koloniën vraagt de mening van de adjunct-directeur voor de vrije koloniën en meldt dan op 23 mei 1843, invnr 276 scan 406, dat 'Jan van Eisden en Willemina Lemkes zeer gunstig bij de koloniale directie bekend staan en derhalve geschikt zijn en verdienen met een koloniale hoeve begunstigd te worden'.
Jan van Eisden en Willemina Lemkes??? Dat zijn niet Jan van Eisden en zijn bruid, maar Jan van Eisden en zijn moeder!!!

Jantje Jager wordt koloniste
De adjunct-directeur wringt zich later in invnr 276 scan 412 in alle bochten om die domme fout goed te praten. Maar hij noemt bij die gelegenheid ook Jantje Jager 'onbesproken van gedrag en voor den kolonialen arbeid geschikt'.

Blijkbaar besluit de permanente commissie op 28 augustus 1843 dat het goed is, want op 11 september 1843 schrijven burgemeester en wethouders der stad Dordrecht, invnr 282 scans 202-203:

In antwoord op UwelEdGestr. missive van den 28 Aug 1843 ll N4, hebben wij de eer UwelEdGestr. te melden, dat wij daaruit met genoegen gezien hebben dat er bij UwelEdGestr. geene bedenkingen bestaan tegen het door ons toekennen van de openstaande hoeve in de gewone kolonie, aan den kolonistenzoon Jan van Eijsden, na de voltrekking van zijn verlangd huwelijk met Jantje Jager, daar beide jongelieden bij UwelEdGestr. wegens gedrag en geschiktheid gunstig bekend zijn.

Zo, geregeld. Ze melden voorts dat Jan van Eisden voor de eerste verstrekking van koloniale kleding, huisraad en gereedschappen al een voorschot van 70 gulden heeft betaald, dus er kan niets meer tussen komen.

Op 5 oktober 1843 treden Jantje Jager en Jan van Eisden te Steenwijkerwold in het huwelijk en daarna betrekken ze hoeve 105 van Willemsoord. Het echtpaar zal met een hele kluit kinderen de rest van hun leven op de kolonie blijven.

Positief
In de tussentijd is de oudste zoon Anne Jager in 1842 aangenomen als lidmaat van de hervormde gemeente Steenwijkerwold, invnr 278 scan 92, en gaat het financieel steeds beter met het gezin van Gosse Jager. Op de lijst van 1 juli 1843 hebben ze geen schuld meer bij de Maatschappij, maar staan ze nu ƒ 7,91½ positief, invnr 280 scan 599. Dat wil zeggen dat ze sinds hun komst in Willemsoord dat bedrag méér verdiend hebben dan er aan hun is uitgegeven.

En er komt nog meer verdienste aan. Bij het examen van november 1843 wordt vastgesteld dat zoon Geert Jager voldoende gevorderd is om van de dagschool vrijgesteld te worden, invnr 287 scan 356. Hij gaat voortaan drie avonden per week naar de avondschool en kan overdag werken in de weverij.

"Allervreselijkst gescholden"
Tussen al dat positieve nieuws door gaat het tuchtrecht gewoon door, Op de zitting van de Raad van Politie en Tucht van 16 november 1843, zie hier, moeten zowel Gosse Jager als echtgenote  Hendrika Colvenbach terechtstaan.

Laatstgenoemde heeft haar buurman Cornelis Nobbe van hoeve 115 'allervreselijkst' uitgescholden. Helaas heb ik geen transcriptie van de Raad van toezicht van Willemsoord van 15 november 1843, want misschien staan daar de 'allervreselijkste' woorden in die zij gebruikt heeft. Hoe dan ook levert het haar drie dagen strafkamer op.

En Gosse Jager zelf gaat acht dagen de strafkamer in. Hij heeft een deur, 'welke in zijne woning door een nieuwe verwisseld was', voor 60 cent verkocht. Terwijl die oude deur niet van hem was maar eigendom van de Maatschappij.

Dienstplicht
Het gedoe in 1844 rond de oudste zoon Anne Jager is wel weer grappig. Een jongeman moet zich in het jaar dat hij 19 wordt, inschrijven voor de dienstplicht (de Nationale Militie). Kolonistenkinderen moeten door de Maatschappij worden ingeschreven in de plaats waar de kolonie gevestigd is.

In dat kader heeft de permanente commissie een lijst gemaakt van jongens die in 1844 moeten worden ingeschreven. Daarop reageert de directeur op 24 januari 1844, invnr 284 scan 695, met erop te wijzen dat ze vergeten zijn Anne Jager op die lijst te zetten. In de kantlijn constateert de permanente commissie dat dat helemaal niet vreemd is, want hij staat bij hun in de boeken als 'Antje Jager'.

Stamboeken
Kijken we nu even op scan 116 van het stamboek met invnr 1362, dan zien we daar inderdaad 'Antje' staan, dat is doorgestreept en vervangen door 'Anne' met de toevoeging 'M'. DAT IS EENS TE MEER EEN BEWIJS DAT DE BEWAARD GEBLEVEN EN INGESCANDE STAMBOEKEN NOOIT IN DE KOLONIE ZIJN GEBRUIKT, MAAR DE KOPIE-BOEKEN ZIJN DIE IN DEN HAAG WERDEN BIJGEHOUDEN.

In maart verzekert de directeur de permanente commissie nog eens dat Anne Jager wel zeker voor de dienst is ingeschreven, invnr 288 scan 75, en uit invnr 299 scan 272 blijkt dat hij te Steenwijk heeft geloot. Maar omdat er verder niets van gehoord wordt, mag aangenomen worden dat hij een hoog nummer heeft geloot en dus niet in militaire dienst hoeft.

Het rundertransport
In 1845 is er een relletje rond een transport van enkele runderen van Willemsoord naar Veenhuizen waar ook Gosse Jager bij betrokken is, meldt de directeur op 22 mei 1845, invnr 305 scan 83 en 84:

Uit het berigt, hetwelk ik van den Adjunct-Directeur bij het 2e Gesticht te Veenhuizen ontving, (...) moest ik opmaken dat het verongelukken van den stier, die, met nog 3 runderen, naar Veenhuizen zoude worden overgebragt, aan onachtzaamheid van de drijvers toeteschrijven was en schreef ik daarom mijn brief van 8 January j.l. aan den Adjunct-Directeur voor de gewone koloniën, om de overbrengers op het voorgevallene te hooren.

Deze zond mij den wijkmeester Van Agteren, van Willemsoord, die, met nog 3 kolonisten, met de overbrenging waren belast geweest, welk getal zo groot genomen was, om dat het den 5e juist zondag was, en ook te dien tijd schier niet te werken was, sommigen der drijvers toch familie te Veenhuizen wenschten te bezoeken, behalve, dat de overbrenging van den stier nog al voorzorg vereischte.

Den volgenden dag bezweken
Hieruit leid ik af dat het rundertransport heeft plaatsgevonden op zondag 5 januari 1845. Met dat er 'schier niet te werken was' zal de directeur bedoelen dat de grond stijf bevroren was (je had toen nog ECHTE winters). En het is goed mogelijk dat Gosse Jager zijn stiefdochter Anna Timmer en haar echtgenoot wil bezoeken. Verder met de brief:

Tot Oosterwolde was het met het transport zeer wel gegaan en van den kastelein alhier heb ik later vernomen, dat de drijvers zich alleszins knap hebben gedragen; maar, van daar, aan geene zijde Weper komende, en de avond vallende, verloor men in het veld een os, die weêr gevangen is en geraakt de stier in een sloot, waaruit men denzelven niet weêr konde krijgen, voor dat men van Veenhuizen de noodige hulp had bekomen, toen het reeds nacht was geweest, terwijl het dier, door de aangewende pogingen, om het uit het water te krijgen en de koude zoo verre gekomen was, dat het aan de gevolgen daarvan, in den morgen van den volgenden dag, is bezweken.

Ook de Onder-Directeur van het 2e Gesticht-buiten, wien ik hierover opzettelijk ondervraagd heb, heeft mij verzekerd, in de personen der drijvers niets te hebben ontdekt, dat wangedrag of verzuim verraadde.

Een der kolonisten, met name G. Jager, had, te Veenhuizen de boodschap overgebragt hebbende, wel niet weder willen terug keeren, maar hij, Onder-Directeur, had er dan ook niet zeer op gestaan, daar men sterk genoeg was, om de achtergeblevene dieren te halen.

Op het gedrag des wijkmeesters valt doorgaande niet aantemerken, en de kolonisten behoorden mede tot de meest vertrouwde, waarom de Adjunct-Directeur voor de gewone koloniën dan ook geen schuld in hem vond, terwijl ik slechts aanmerking ben blijven maken, dat men niet eerder van huis gegaan, of te Oosterwolde, toen het reeds half vier ure was, gebleven was, en dat men zulk een transport ook niet op Zondag had behooren te doen, maar voldoende grond om de drijvers of de wijkmeester, van verzuim of zorgeloosheid te beschuldigen, heb ik niet kunnen vinden.

Om de kosten voortekomen en omdat de dieren tot Oosterwolde goed geloopen hadden, had men gemeend Veenhuizen nog wel te zullen kunnen bereiken.  

Waarna de zaak waarschijnlijk geen verder staartje krijgt.

Steeds positiever saldo
Op de overzichten die elk jaar gemaakt worden, blijft de familie Jager een positief saldo houden. Op de lijst van 1 juli 1844 staan ze ƒ 21,80½ positief, er is een lichte terugslag op de lijst van 1 juli 1845, invnr 309 scan 734, met slechts ƒ 11,21½, maar op de lijst van 1 juli 1846, invnr 325 scan 187, stijgen ze tot een positief saldo van ƒ 76,85, en op de lijst van 1 juli 1847, invnr 344 scan 685, kun je ze bijna rijk noemen met een positief saldo van ƒ 110,93½.

Als op 15 januari 1846, invnr 318 scan 452, de geboortedata van jonge koloniebewoners nagecheckt worden, behoort Geert Jager tot degenen die in het bezit zijn van een afschrift van hun geboorteakte. En daarmee zijn we aan het eind gekomen van de gedigitaliseerde post en moeten we het verder vooral moeten doen met de stamboeken.

Verhuizingen
Op scan 116 van het stamboek met invnr 1362 valt te zien dat het gezin op 12 maart 1846 wordt overgeplaatst naar hoeve 97, dat is op scan 100 van hetzelfde stamboek. Dat is niet zo ver weg, tegenwoordig is dat Löhnislaan 9, kadastraal Steenwijkerwold B 223, met de coördinaten 52,830800 en 6.092770.

De inschrijving loopt door in het stamboek met invnr 1363 op scan 103. Daar staat vermeld dat ze op 5 april 1849 overgaan naar hoeve 57, scan 61 van hetzelfde stamboek. Dat is tegenwoordig de Koningin Wilhelminalaan 7, kadastraal Steenwijkerwold B 102, met de coördinaten 52.826702 en 6.063294. Die woning staat eigenlijk te boek als een wijkmeesterswoning, maar ik kan nergens een aanwijzing vinden dat Gosse Jager tot wijkmeester is bevorderd, dus ik denk dat dat niet het geval is.

Anne Jager trouwt
Ze wonen hier een maand als Anne Jager op 6 mei 1849 de kolonie verlaat zonder iemand om toestemming te vragen. In kolonie-jargon: hij deserteert. Waarschijnlijk gaat hij alvast kwartiermaken, want op 29 september 1849 trouwt hij te Steenwijkerwold met Christina Johanna van Dinter.
Zij is een dochter van het kolonistenechtpaar Johannes Petrus van Dinter en Elizabeth Jeannetta Brouwer, die in 1821 vanuit Rotterdam in Willemsoord zijn gekomen.

Anne Jager is de enige van het gezin die niet op de kolonie blijft. Maar erg ver weg gaat hij ook niet, de kinderen worden geboren in de gemeente Steenwijkerwold. Vermoedelijk, maar dat is niet zeker, woont hij met zijn gezin in het semi-illegale dorp van zelfgebouwde plaggenhutten dat op het moment bekend staat als 'Huttenberg' en dat later Mariënkampen zal gaan heten.

Catharina Jager trouwt
Op 20 februari 1852 overlijdt te Veenhuizen Anna Timmer, dochter uit een eerder huwelijk van Hendrika Colvenbach en echtgenote van de werknemer in de katoenspinnerij Johannes Andreas Schmidt.
Vervolgens staat in het stamboek met invnr 1363 aangetekend dat Catharina Jager op 1 maart 1852 is 'gaan dienen'. In welk huishouden ze gaat dienen lijkt me wel duidelijk en wordt later in het jaar nog duidelijker.

Volgens een aantekening op folio 83 van het personeelsregister met invnr 998 (geen scans) geeft de permanente commissie op 16 juli 1852 toestemming voor he huwelijk en op 2 oktober 1852 trouwt Catharina Jager te Steenwijkerwold met de weduwnaar van haar halfzus.

Het echtpaar blijft, met een kluit kinderen, heel lang in Veenhuizen wonen, waar Johannes Andries Schmidt diverse functies zal vervullen en zal pas als ze bejaard zijn de koloniën verlaten.


Overlijden Hendrika Colvenbach
Op 1 januari 1853 worden alle hoeves omgenummerd en hoeve 57 van Willemsoord draagt voortaan het nummer 69.
Op 22 augustus 1853 vertrekt Aaltje Jager om te 'gaan dienen', maar dat wordt niet zo'n succes want ze is na twee weken, op 5 september 1853, al weer terug.
Op 13 maart 1855 overlijdt de vrouw des huizes Hendrika Colvenbach.
Daarna krijgen ze, voor het eerst, af en toe ingedeelden in huis.

Onzedelijke omgang
Dan de Raad van Toezicht van Willemsoord van 3 april 1858, bijlage 1 op deze pagina:

Nog wordt binnengeroepen Aaltje, dochter van den Kolonist G. Jager, oud 24 jaren, van wie men vermoed, dat meede in zwangeren toestand verkeert.

Niet de geroepenen, maar haren vader, Gosse Jager, komt binnen en geeft op de vraag, waarom hij en niet zijne dochter hier gekomen is, te kennen, dat zij ongaarne voor de Raad had willen verschijnen, omdat zij toch de Kolonie wilde verlaten, en geeft Jager voorts de verzekering dat zijne dochter zwanger is, tengevolge van onzedelijke omgang met zekeren Kors, die buiten de Kolonie woonachtig is.

Ook bij de Raad van Politie en Tucht van 6 april 1858,hoger op dezelfde pagina, komt ze niet opdagen, als behandeld wordt de beschuldiging

2. tegen Aaltje, dochter van den Kolonist G. Jager, wegens onzedelijken omgang met zekeren Korst, buiten de Kolonie woonachtig, tengevolge waarvan zij in eene zwangeren staat zou verkeeren.

De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, is niet verschenen.

De Raad merkt aan dat haar vader G. Jager ook hare schuld in den Raad van Toezigt van Kolonie N3 heeft beleden, waardoor hij haar voor schuldig houdt, en daarbij gelet op Artikel 2§f en Artikel 3§2 van her Reglement van Tucht waarbij overplaatsing naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

Aaltje Jager voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van het Beheer zal worden ingewacht.

Aaltje Jager trouwt
Als de directeur dit verslag naar Den Haag stuurt, voelt hij de bui al hangen, want Aaltje is zwanger van

iemand van buiten de Kolonien, met wien zij eerstdaags een huwelijk schijnt te zullen aangaan en die dus de Kolonien wel zonder ontslag zal verlaten.

Dat klopt. Het stamboek vermeld: 'Aaltje gedeserteerd den 17 april 1858'.

Uitlatingen als 'zekeren Kors' en 'iemand van buiten de kolonie' duiden op een slechte memorie, want Johannes Andreas Kors is wel degelijk een kolonistenzoon, die pas twee jaar terug de kolonie heeft verlaten. Hij is een zoon van Johan Jurgen Kors en Hendrika de Geit die in 1845 uit Amsterdam in Willemsoord zijn gekomen.

Hij en Aaltje Jager trouwen 16 april 1858 te Steenwijkerwold en hun eerste kind wordt 7 juli geboren, dus het was echt geen hogere wiskunde om te weten dat Aaltje zwanger was. Ze wonen een paar jaar in de omgeving tot het op 15 mei 1862 gelukt is een hoeve in de kolonie Willemsoord te bemachtigen. Daar blijven ze, met een kluit kinderen, altijd wonen.

Na 1859
Verder dan 1859 ga ik nooit, dat laat ik aan anderen over. Ik meld alleen wat er in de kolonistendatabase vermeld wordt:

■ Geert Jager trouwt op 25 januari 1861 met Berendina Groters. Zij is een dochter van het echtpaar Albertus Grooters en Petronella Hajemaje, die allebei als ingedeelden in de kolonie zijn gekomen en na hun huwelijk in 1833 kolonisten te Willemsoord werden. De hoeve 69 wordt dan op hun naam overgeschreven. De kolonistendatabase meldt dat zij op 8 april 1870 echter de kolonie moeten verlaten 'wegens luiheid'.

■ Vader Gosse Jager wordt eerst als ingedeelde beschouwd bij het gezin van Geert Jager, maar gaat 5 juli 1862 over naar het gezin van Johannes Andreas Kors en dochter Aaltje Jager. Ook uit de kolonistendatabase komt waar Gosse Jager verder staat ingeschreven (van al die stamboeken zijn scans): hoeve 69 in invnr 3013, hoeve 69 in invnr 3014, hoeve 92 in invnr 3014, hoeve 92 in invnr 3015, hoeve 69 in invnr 3015, hoeve 392 in invnr 3015, hoeve 392 in invnr 3016, hoeve 307 in invnr 3016 en hoeve 307 in invnr 3017. Gosse Jager overlijdt op 6 december 1875. Het aantal kleinkinderen dat hij dan op en rond de kolonie heeft durf ik niet te turven.