Het gezin Lehmbroek wordt in de vrije koloniën geplaatst door de
subcommissie van weldadigheid Amsterdam 'uit de contributie'. Zie
voor een uitleg van dat
begrip. Ze komen op 13 september 1826 aan, en staan op de
'Nominative Staat van op onderstaande datums bij de vrije kolonien
aangekomen kolonisten huisgezinnen en wezen, met vermelding waar
dezelve gevestigd zijn', invnr 1370 (daarvan zijn geen scans).
Doldersum
Ze worden gehuisvest in hoeve 95 van kolonie 2, Wilhelminaoord.
Tegenwoordig is dat de Jongkindt Conincklaan, maar staat er geen
koloniehuisje meer, de coördinaten zijn 52.894001 en 6.225498. Dat
is het gebied dat in 1823-1824 nog bekend stond als kolonie 7,
maar dat daarna bij Wilhelminaoord getrokken is en waar niet meer
dan twintig huisjes staan. Het wordt meestal aangeduid als
Doldersum omdat het daar in de buurt ligt. Veel later zal het
gebied bekend raken als Boschoord.
Ze staan als bewoners van hoeve 95 in het stamboek Wilhelminaoord
1824-1828 met invnr 1352 scan 34. Zie helemaal bovenaan de pagina
hoe die scans te bereiken zijn. Vandaar neem ik de gezinsgegevens
over, met de kanttekening dat de kolonieadministratie slechts de
aantekeningen zijn van een particuliere organisatie en dus geen
officiële bron waarop blindgevaren mag worden.
Gezinssamenstelling
● Johannes Lehmbroek is volgens die
kolonieadministratie geboren op 24 september 1798. Volgens
een huwelijksakte in 1838 is hij op die datum gedoopt te Amsterdam
als zoon van Theodorus Lehmbroek, overleden Amsterdam 20 februari
1812, en Maria Catharina de Mal, overleden Amsterdam 18 januari
1836. Hij is net als de rest van het gezin rooms-katholiek. Hij is
getrouwd met:
● Petronella Berends, volgens haar overlijdensakte
geboren in december 1788 te Arnhem als dochter van Arie
Berends en Alida Sanders. Het echtpaar heeft één kind bij zich:
● Maria Catharina Lehmbroek, geboren 10
november 1825.
Michael Schnell
Ze wonen dus in een nogal ver van de rest van de kolonie
afgelegen wijk en de wijkmeester daar ter plekke is Michael
Schnell (zie deze pagina). Daar
heeft Johannes Lehmbroek het niet mee getroffen.
Al kort na zijn aankomst, op de zitting van de kleine
raad van 28 oktober 1826 komt hij klagen 'mishandeld te
zijn door den wijkmeester, zoo in brutaliteit van vloekwoorden en
harde behandeling als het plaatsen op de slechtste akkers om
aardappelen te rooijen'. Volgens wijkmeester Schnell komt het
omdat Lehmbroek niet doet wat hij zegt.
In orde gebragt
Er wordt een commissie uit de kleine raad samengesteld die dit
gaat onderzoeken en die deelt op de zitting van 4
november 1826 mee 'dat zij den zaak geheel wederom in orde
heeft gebragt'. Dat is een misvatting, maar dat zal nog blijken.
Op de zitting van de
kleine raad van 3 februari 1827 gaat het even niet over
wijkmeester Schnell, maar komt Johannes Lehmbroek vragen hoe het
zit met zijn zakboekje, waarin wordt bijgehouden hoeveel de
kolonist verdient en wat hem is verstrekt. Voorbeelden van
zakboekjes zijn te bereiken via deze pagina. Het systeem
wordt door de kline raad aan Lehmbroek uitgelegd.
Stoelen
Daarnaast wil Johannes Lehmbroek weten 'waarom een ander
huisgezin, even sterk als het zijne, bij de aankomst in de kolonie
meerder stoelen had ontvangen dan hij'. Voor een gezin van die
omvang lijken mij niet veel stoelen nodig, maar het geeft aan dat
hij niet op zijn mondje gevallen is en behoorlijk assertief is.
Daarna gaat het weer over de wijkmeester. Blijkbaar heeft
Johannes Lehmbroek zich in 1827 rechtstreeks tot de permanente
commissie in Den Haag gewend, want de directeur maakt daar een
heel raport over, waarvan een transcriptie staat op de pagina Schnell onder het tussenkopje
'Een nieuwe klacht'. Met daaronder twee verweren door de
wijkmeester.
Terloops zegt de directeur daar over Johannes Lehmbroek dat hij
'verre is, van in alles een geschikte kolonist te zijn'.
Petitie
In maart 1828 is de stroom van klachten over wijkmeester
Schnell niet meer te stuiten. Er is een petitie van kolonisten,
afgedrukt op de pagina Schnell onder het tussenkopje 'Petitie' en
daaronder staat het verslag van een nieuwe onderzoekscommissie.
Wat Johannes Lehmbroek daarbij verklaart is te mooi om niet nog
een keer te herhalen:
De wijkmeester brengt ons, als wij een à twee uur op appel gestaan hebben, met veel leven en geweld, naar het land. Wij moeten het ontgelden; hij durft den sectiebaas niet aan. Ik en Folkering hebben den wijkmeester twee maal dronken gevonden, en door de kolonie zien gaan. ’s Nachts na nieuwjaar is zijne vrouw bij ons aan huis komen vlugten, omdat de wijkmeester haar gebeten en geslagen had.
En hij voegt toe dat wijkmeester Schnell ook nog knoeit met de
boeken. Het betekent het einde van de koloniale carrière van
Michael Schnell en voortaan heeft Johannes Lehmbroek te maken met
de wijkmeester Jan van Heest.
Gezinsuitbreiding
Daarna breidt het gezin uit met:
● Katarina Maria Isabella Lehmbroek, geboren 3 juli 1828.
Op 4 februari 1829 krijgen ze voor het eerst een
ingedeelde, stamboek met invnr 1353 scan 22. De tienjarige Johannes
Scheffers uit Schiedam die al vanaf zijn vijfde in de
kolonie is.
Te zwaar werk
Het is weer niet allemaal goed. Op de zitting van de kleine
raad van 5 september 1829 komt Johannes Lehmbroek klagen
dat de opziener hem te zwaar werk geeft. Die opziener blijkt te
zijn Walraven van Haften, een van de eerste proefkolonisten,
afkomstig uit Edam, zie zijn
file.
Er gaat weer een onderzoekcommissie naar Doldersum, en die heeft
Johannes Lehmbroek 'onder het oog gebragt dat de wijkmeester en
opziener aan iedereen niet dat werk kunnen geven, wat zij het
liefst willen, maar dat zoo wel het een als ander gedaan moet
worden'.
Verhuizing
Uit het onderzoek blijkt ook dat Lehmbroek 'geduriglijk kleine
oneenigheden en krakeelen' heeft met zijn overbuurman. Of dat de
reden is dat de Lehmbroeks op 26 maart 1830 worden
overgeplaatst weet ik niet, maar het zou kunnen. Ze gaan naar
hoeve 99 van Frederiksoord, maar die kan ik even niet op de kaart
vinden.
Ze staan nu in het stamboek Frederiksoord met invnr 1348 scan
101. De ingedeelde jongeman is meeverhuisd. Maar 1830 is een druk
jaar. Op de zitting van
de kleine raad van 10 april 1830 komt Lehmbroek vragen om
kleding en die krijgt hij.
Naar Diest
Op de zitting van de
kleine raad van 5 juni 1830 komt Lehmbroek vragen om vier
weken met verlof te mogen naar Diest. Die plaats ligt in
Vlaams-Brabant. Wat hij daar te zoeken heeft zou ik ook niet
weten. De raad maakt er drie weken van 'om de verheid der reize en
de zwakheid des persoons'.
.
Verdiensten
Op de zitting van de
kleine raad van 11 september 1830 komt Lehmbroek vragen om
'eene tweede koe, eene andere en betere hoef en meer verdiensten.
De man kon geen landwerk doen en kon ook op de zaal bij van
Puffelen niet wezen, er bij voegend dat hij in de kolonie eene
dubbele breuk had bekomen en daarom moest men hem ook helpen en
onderhouden'.
Met 'op de zaal bij van Puffelen' wordt bedoeld het
'fabrijkswerk' onder leiding van de kolonist Anthonie van
Puffelen, zie diens pagina. Uit de
reactie van de kleine raad en in de kantlijn de directeur der
koloniën wordt duidelijk dat men met Lehmbroek omhoog zit. Alles
op de kolonie is gericht op het met werken de kost verdienen, en
dat gebeurt bij hem niet.
Escalatie
Dan gaat het escaleren. Op de
zitting van de kleine raad van 13 november 1830 komt
een woedende Johannes Lehmbroek stampij maken. Hij slaat op de
tafel, beroemt zich op zijn 'halve Brabandsche kop', kondigt een
protestbrief aan de koning aan en stelt dat 'en wijkmeester en
opziener en alle anderen hem zoeken om hem te onderdrukken, en te
doen verhongeren'.
De aanleiding is dat de ingedeelde jongeman, Johannes Scheffers,
niet op het werk gekomen is en het gezin daarom geen brood heeft
gekregen. Maar de kleine raad laat zich zo niet toespreken en wil
hem voor de tuchtraad hebben.
Tuchtraad
Die tuchtraad
is op 8 december 1830 en daar verschijnt Johannes Lehmbroek niet.
Hij gaat voort in toenemende 'ongehoorzaamheid, wispelturigheid en
het zich ontrekken aan alle koloniale gezag', Niet alleen weigert
hij naar de tuchtraad te komen, hij weigert de directie 'zelfs de
toegang in zijne woning'. Aan de permanente commissie is gevraagd
wat men met hem aanmoet en het antwoord is verbanning voor
onbepaalde tijd naar de strafkolonie op de Ommerschans.
Strafkolonie
Johannes Lehmbroek, echtgenote Petronella Berends en de twee
dochtertjes komen daar blijkens dit overzicht
op 29 december 1829 aan. In de strafkolonie breidt het
gezin zich uit met:
● Alida Lehmbroek, geboren 19 oktober
1831.
Maar de oudste dochter Maria Catharina Lehmbroek
overlijdt op 10 augustus 1833.
Vriend des Vaderlands
De kwestie Lehmbroek haalt in 1831 ook de kolommen van het maandblad van de
Maatschappij van Weldadigheid de Vriend des Vaderlands. In
het januari-nummer staat in de rubriek van de directeur der
koloniën:
De kolonist LIMBROEK van de gewone koloniën, een Maastrichtenaar, en zoo traag en stout, als hij door ligchaamsgebreken voor den arbeid ongeschikt is, en die daarom bijzondere redenen van dankbaarheid voor zijn onderhoud, dat hem genoegzaam om niet geschonken wordt, had, hield niet op eigendunkelijk te handelen; de rust en goede gezindheid zijner geburen te verstoren en, zoo het scheen, gestookt door de inblazingen van iemand buiten de koloniën, zich aan alle reglementaire bepalingen te onttrekken.
Zijne overplaatsing naar de Ommerschans, of wel, zjjne geheele verwijdering uit de koloniën was dus onvermijdelijk.
Hij heeft echter wijsselijk het eerste verkozen, niettegenstaande hij nog onderweg naar de Ommerschans tot ongehoorzaamheid werd aangezet; die het huisgezin plotseling in volslagen gebrek gedompeld en tot den bedelstaf gebragt zou hebben, iets dat wij intusschen met den besten wil niet zouden hebben kunnen keeren.
Maastrichtenaar
Blijkbaar is er onderweg naar de Ommerschans een incident
geweest, maar daar weet ik verder niets van. Johannes Lehmbroek
reageert echter vooral op het feit dat hij een Maastrichtenaar
genoemd wordt. Blijkbaar laat hij de subcommissie van weldadigheid
Amsterdam weten dat dat onjuist is, want In het juli-nummer
schrijft de directeur:
Op het verlangen van den kolonist LEHMBROEK, door de Sub-Commissie te Amsterdam vernomen, verklaar ik gaarne, dat op bladzijde 81 van No. 1 van dezen jaargang dezes Tijdschrifts, die kolonist eigenlijk ten onregte een Maastrichtenaar genoemd is, als zijnde hij te Amsterdam geboren; welke vergissing veroorzaakt is, doordien hij bloedverwanten te Maastricht heeft of gehad heeft, en zelf zich noemde als iemand met een 'half Brabandschen kop'.
Lastertaal
Ook de Ommerschans heeft een tuchtraad en op 15
januari 1833 moet Johannes Lehmbroek daar verschijnen omdat
hij uitspraken heeft gedaan die te onbetamelijk zijn om op papier
te zetten, maar die hebben bestaan uit 'vuile lastertaal ten
opzichte van den Adjunkt en Onder Direkteur' en uit 'opruijïngen
van Kolonisten'.
Johannes Lehmbroek probeert er onderuit te komen door hem
welgevallige getuigen op te roepen, maar die getuigen worden
daarna dusdanig onder handen genomen dat ze hem juist
beschuldigen. Als Lehmbroek dat hoort, 'verstomd hij, en weet
niets meerder te zeggen'. Het kost Lehmbroek, 'een wrevelig en
nijdig sujet', acht dagen opsluiting in de strafkamer.
Altijd ontevreden
Strafkolonisten worden regelmatig beoordeeld om te kijken of ze
weg mogen. In een rapportage
op 25 september 1833 wordt gesteld: 'Behoort bestendig
onder een zeer naauwkeurig toezigt te staan. Dus blijven.' Als
reden waarom hij in de strafkolonie zit wordt genoemd:
'Oproerigheid'.
Twee jaar later, bij de beoordeling
van 25 september 1835, wordt gemeld: 'Heeft zich in het
laatst van 1834 vrij goed gedragen, doch in het begin van 1835
heeft de Onder Direkteur Krieger hem van het fabrijk moeten jagen
wegens onaangenaamheden welke hij onder de kolonisten zag te
verwekken. Hij blijft bij voortduring een man die altijd
ontevreden is, en alles met leugenachtige geschriften, en
met geweld zoekt te dwingen.'
Niet bij roepen
De opsteller van zulke beoordelingen is de opzichter van de
strafkolonie en tevens schoolmeester van de Ommerschans Haaije
Hoogstra en over hem moet echtgenote Petronella Berends getuigen
op de tuchtraad
van 22 december 1835. Ze verklaart dat als de
schoolmeester inderdaad een stiekeme verhouding had met een vrouw
van een arbeiderskolonist, 'hij haar daar niet bij zoude roepen'.
Veenhuizen
Op 21 oktober 1837 mogen Johannes Lehmbroek,
echtgenote en de twee dochters weg uit de strafkolonie. Maar niet
terug naar de vrije koloniën, ze krijgen de lagere status van
arbeidershuisgezin te Veenhuizen, zie enkele algemene opmerkingen over die
categorie.
Ze staan nu geadministreerd op scan 48 van het stamboek van
arbeidershuisgezinnen met invnr 1574. Ze wonen in woning 34 van
het eerste gesticht. Na een half jaar, op 4 april 1838,
overlijdt echtgenote Petronella Berends, 49 jaar oud.
Overlijdensakte 86 van Norg 5 april 1838.
Hertrouwen
Later dat jaar, op 13 september 1838, hertrouwt Johannes
Lehmbroek met Marijtje van der Linden weduwe Johannes van Midden.
Over dat nieuwe gezin en hun terugkeer in 1841 naar de
vrije koloniën gaat het verder op de pagina Van
Midden vanaf het tussenkopje 'Nieuw gezin'.
Johannes Lehmbroek zal de rest van zijn leven in de kolonie
blijven en ik heb van lang niet alle tuchtzaken transcripties dus
ik weet het niet zeker maar alles wijst erop dat hij op latere
leeftijd een stuk rustiger en minder oproerig is geworden.