Dat Jan van Lemel een lucratieve bijbaan bij de koloniën krijgt,
heeft hij vooral te danken aan de enorme haast die Johannes van
den Bosch altijd heeft en het bij Johannes doordringende besef dat
hij echt niet alles in zijn eentje in de gaten kan houden.
Johannes schrijft op 8 april 1823, invnr 65, vanuit
Frederiksoord aan de andere leden van de permanente commissie in
Den Haag:
Ik herhaal bij deze mijne voordragt van de Heer Lemel aan te stellen tot Adjunct Direkteur met ƒ750- tractement, speciaal belast met het opzicht over de gebouwen.
Ik wensch te meer te spoedige aanstelling van de Heer Lemel om te kunnen doen gereed maken de werk plaats, de bestekken voor de boerenwoningen, zalen voor aan de Ommerschans en voor de woningen van Doldersum. Alle deze zaken presseren en ik heb niemand die ik dat opdragen kan.
Hij is een neef van van Royen, thans ontvanger in Drenthe, voormaals geemployeerd geweest in Coeverden bij de ingenieurs.
Bezit veele bekwaamheden in onderscheidene vakken en heeft veelgeroemd oordeel, de reputatie van eerlijk en zeer actif te zijn.
Tobben
Of Jan van Lemerl echt een neef van de schout van Vledder
Stephanus Jacobus van Roijen is, weet ik niet. Wel dat zijn
schoonmoeder van Roijen heet. Elf dagen later komt Johannes weer,
19 april 1823, invnr 65. Hij wil per se dit jaar beginnen
met het uit de grond stampen van de kolonie Veenhuizen:
Dan het is thans dringend nodig dat de Heer Lemel word aangesteld, zo om de materialen in ontvangst te nemen, om te keuren en te zorgen dat de sonten(?) niet vermengd worden als mede ter opmaking der bestekken voor de boeren woningen etc.
Het zal is mij nog de Direkteur niet mogelijk alles zelf te verrigten.
Weet de Kommissie iemand anders die de nodigheden en braafheid bezit zo geef ik gaarne mijne stem tot zijne benoeming.
Zo kan het niet.
Wij tobben ons dood en nog komen wij dikwerf te laat, terwijl het ongelukkige jaarsaisoen en de strenge winter de uitvoering moeijelijk maakt en de arbeid ook in deze kolonien als het ware tot op een tijdpens(?) heeft opgestapelt.
Aanstelling
Als gebruikelijk geeft de rest van de permanente commissie
Johannes zijn zin, want dat is toch de man die dingen voor elkaar
krijgt. Het besluit over Van Lemels aanstelling wordt genomen op 17
april 1823 (dus twee dagen vóór de hierboven afgedrukte
brief van Johannes) en is vermeld bij designatie 24 in het designatieregister
1823.
Op 29 april 1823, invnr 65, informeert de directeur der
koloniën de permanente commissie: 'Verder heb ik de eer te
berigten dat de voornaam des Heren Poelman is Johannes en van den
Heren Van Lemel, Jan.'
Dankwoord
En diezelfde 29 april 1823, ook invnr 65, schrijft Jan
van Lemel een dankwoord, waaruit het volgende komt:
Het besluit der Permanente Commissie 't welk mij den post van Adjunct-Directeur harer koloniën opdraagt, is mij door den Heer Directeur Visser medegedeeld.
Intusschen voel ik al het gewigt dat deze betrekking op mijne schouders legt. Terwijl ik dus aan den eenen kant erkennen moet dat de resultaten in mijnen werkkring niet altijd het in mij gestelde vertrouwen zullen evenaren; durf ik echter aan den anderen kant de Commissie de verzekering geven, dat ik ten allen tijde bereid zal zijn getrouwelijk mijnen pligt te betrachten, en door onvermoeide inspanningen te tonen, hoezeer ik genegen ben aan mijne bestemming te beantwoorden, zoo wel in de werkzaamheden die mij thans zijn aanbevolen, als in den post welken het der Commissie behagen mogt mij toekomstig op te dragen.
Jan van Lemel zal overlijden vóór het oudste bewaarde
personeelsregister begint en daarom zijn de familiegegevens niet
in de kolonieadministratie te vinden. En hoewel deze site in
principe alleen gaat over het archief van de koloniën van
weldadigheid heb ik mij toch verplicht gevoeld wat dingen over hem
op te zoeken in wiewaswie om mijn aantekeningen aan te vullen.
Gezin
● Jan van Lemel of voluit Jan Gerrits van Lemel is geboren
7 juni 1795 te Meppel als zoon van Gerrit van Lemel,
eikmeester, en Albertje Hendriks Bakker. Hij is op 28 april 1816
te Diever getrouwd met:
● Jantje Geerts Hulst, geboren ±1791 te Vledder
als dochter van Geert Hulst, koopman, en Anna van Roijen. Het
echtpaar krijgt de volgende kinderen, waarbij ik alleen naar
geboortes heb gekeken en niet of ze ook in leven blijven:
● Jacobus Gerardus van Lemel, geboren te Diever 23
december 1816,
● Alberdina Hendrika van Lemel, geboren te Vledder 18
augustus 1818,
● Anna Cornelia van Lemel, geboren te Roden 8
april 1820,
● Maria Margaretha van Lemel, geboren te Roden 11
januari 1822,
● Geertruida Adriana van Lemel, geboren te Roden 24
maart 1824, en
● Gerhard Wilhelm van Lemel, geboren te Roden 2
maart 1826.
Vermeldingen
Bij de geboortes vanaf 1820 staat Jan van Lemel als 'ontvanger'
te boek. Vanaf zijn aanstelling als adjunct-directeur voor de
gebouwen komt hij voor in talloze brieven in het koloniearchief.
Daarvan heb ik lang niet alles, dus het navolgende is een greep.
Op 5 juni 1823, invnr 65, schrijft de directeur der
koloniën:
De intentie der Permanente Kommissie aangaande het gebouw te Veenhuizen heb ik de eer gehad gister in loco aan den Heer van Lemel en den aannemer Wind bekend te maken, en zal zorgen dat zonder haar voorkennis geen der minste afwijking van het bestek worde geduld.
Op 8 november 1823, invnr 67, schrijft de directeur:
De pannen thans verwerkt zijnde, is de Heer Adjunkt Direkteur van Lemel in staat geweest te kunne opnemen het getal, geheel of gedeeltelijk onbruikbaare onder dezelven en dus te kunnen berekenen, hoe veel van genoemde pretentie naar billijkheid behoord te worden afgetrokken, of niet uitbetaald.
VAN Lemel
Op 6 december 1823, ook invnr 67, moet de directeur de
permanente commissie even corrigeren:
Bij deezen gelegenheid neem ik de vrijheid aan de attentie der Perm. Komm. te adresseren dat de adj. direkteur der gebouwen schrijft J. van Lemel in plaats van J. Lemel, op de mandaten aan ZE order gestelt,
Op 14 februari 1824, invnr 68, gaat het over de kosten
van Veenhuizen, waar het eerste gesticht klaar is, maar het tweede
en derde nog gebouwd moeten worden:
Voorts acht ik het van mijne pligt ter kennis van de Permanente Kommissie te brengen, de verklaring van de Heer Adjunkt Direkteur van Lemell, dat het Zijn Ed. niet mogelijk voorkomt, een gebouw van die uitgebreidheid en sterkte met alle verdere gebouwen, welke tot het geheel van zodanige eene etablissement behoren voor de somma van ƒ90,000- daar te stellen; dat hij in den gepasseerden jaar bij gelegenheid dat hij ZijnHoogEdelGest. den Heer 2e Adsessor zijne opinie dien aangaande vragende een met deze verklaring strijdende antwoord heeft gegeven, maar dat hij toen was uitgegaan van het beginzel dat t hoofdgebouw volgens de primitieve uitbesteeding niet meer dan ƒ53,000- behoefde te kosten, en de bij gebouwen op ƒ4000- zouden worden berekend, terwijl er vervolgens nog zo veele werken tot het hoofdgebouw behorende, en toen niet door ZijnEd. voorzien, zijn uitbesteed, dat de totale sommen slegts er moeten bijvoegen, mij met de gevoelens van de Heer Lemell te verenigen, ten zij de Permanente Kommissie mogt verlangen de muren en het houtwerk alles ligter, of van minder kwaliteit word genomen, dan den aard van het werk maar eenigsints gedogen.
Appelscha/Diever
Met 'den Heer 2e Adsessor' wordt Johannes van den Bosch bedoeld.
Op 12 juli 1824, invnr 69, gaat het in een brief van de
directeur over een volgend bedelaarsgesticht in Appelscha of
Diever (wat er nooit zal komen):
Door ZijnHEdelGest. voorlopig geinformeert zijnde dat het de intentie der Permanente Kommissie is, nog deze zomer een bedelaars instituut in de velden van Appelscha of Diever te plaatzen, heb ik den Heer Adjunkt Direkteur van Lemel geinviteerd het bestek, teekening etc. daar van ten spoedigste optemaken en hoop het zelve binnen 14 dagen ter approbatie aan de Permanente Kommissie te kunnen inzenden. Vooraf neem ik de vrijheid te vragen authorisatie tot den aankoop der benoodigde materialen, het geen naar mijn inzien eene volstrekte vereischte is, dat daarmede dadelijk een begin worde gemaakt om reden de tijd die reeds eenigsints gevordert is, de grootste spoed in deze vereischt, om op eene behoorlijke tijd die het metzelen gedoogt te kunnen gereed zijn.
Referentie
Op 10 oktober 1824, invnr 71, blijkt uit een brief van de
directeur dat Jan van Lemel een gunstige referentie over een
heelmeester J. Smit uit Leek (die nooit zal worden aangenomen)
heeft verstrekt:
Diploma, attest enz. van de Heer J. Smit, heel en vroedmeester te Leek, welke Heer Smit verzoekt om op de gewone voorwaarde als heel en vroedmeester te worden geplaatst in het 2e etablissement te Veenhuizen en daar het mij bij nadere en informatien onder anderen van den Heer Adj. Direkteur van Lemell is voorgekomen, dat die Heer als bekwaam in zijne betrekking, en van een goed zeedelijk gedrag bekend is, neem ik de vrijheid de Permanente Kommissie te adviseren het verzoek met eene aanstelling bij de aanstaande bevolking van dat etablissement te vereeren.
Boerderijen
Behalve grote gestichten worden in Veenhuizen ook boerderijen
gebouwd. Op 31 oktober 1824, invnr 71, stuurt de directeur
een brief van Van Lemel mee. Daaruit:
Dat vermits het thans geldige tarief van materialen dezen hogeren maatstaf inhoudt, dan dat waar vroeger de boerenwoningen gereekend was, en uit dien hoofden noodwendig volgen moet dat dezelve in prijs steigen, ik gemeend heb te moeten uitzien naar middelen om dit op eene convenabelen wijze te beletten. Ik meen dat middel gevonden te hebben in de bepalingen sub 1 in de contrakten vermeld; ten gevolge waarvan de gebinten van ellens worden zamengesteld die merkelijk minder in prijs zijn dan gewone balken en die het, met behoud van de nodige hechtheid en sterkte, zeer goed kunnen doen. Hier door is nu te weeg gebragt dat de bedoelde gebouwen wel verre van in prijs te stijgen, integendeel voor eenen minderen prijs zijn aanbesteed.
Dat de onderhavige werken reeds zijn aangevangen en zulks ten gevolge de door den Heer 2e adsessor uitgevaardigde orders, terwijl ook het ver gevordert saisoen, niet gedoogde den opbouw uittestellen, deze overigens niet vroeger heeft kunnen worden aangevangen, ten oorzake van gebrek aan water op de Smildingervaart en daaruit ontstane belemmering in de aanvoer van materialen enz.
Logement
Ellens is ruw Noors hout. Op 30 januari 1825, invnr 72,
stuurt de directeur een heleboel stukken naar de permanente
commissie, waaronder onder nummer 4:
Bestek, tekening en begroting van kosten betrekkelijk de vergroting van het logement te Frederiksoord.
De Heer van Lemel schrijft mij bij het inzenden van die stukken dat de aannemer Wind gepresenteert heeft de in het onderhavige bestek beschreeven werken te maken voor ƒ2600.- terwijl de begrooting bedraag ƒ2968,80, met bijvoeging dat ZEd. zich overtuigd houd de gevraagde somme te weinig is, en dus zoude advijseren om aan geen ander die een diergelijk aanbod mogt doen, het werk te gunnen; doch in de eerlijkheid en ambitie van Wind een genoegzaam vertrouwen te stellen, om te geloven dat hij het werk overeenkomstig bestek en naar eisch zoude afwerken, zonder daar toe door andere middelen gebragt te worden, ook dan wanneer hij eene naar evenredigheid aanmerkelijk verlies zoude moeten lijden en geeft ten slotte in consideratie met den gewonen aannemer voor de gevraagde sommen op de gebruikelijke wijzen te contrakteren.
Ik heb gemeend dit berigt en advijs des Heeren van Lemel ter kennis van de Permanente Kommissie te moeten brengen, terwijl ik de eer heb als het mijne daarbij te voegen dat ik, wat prijs en uitvoering in geval de Perm. Komm. het werk aan Wind wilde vergunnen, wel in het gevoelen van den Heer adjunkt Direkteur deele, doch des niet tegen staande hier aan eene publieke besteeding de voorkeur zoude geven, ten einde alle schijn van partijdigheid te vermijden, en om dat het evenwel mogelijk is dat Wind zijne rekening als naauwkeurig beschouwende, het werk voor de nu gevraagde prijs aanneemt.
Kerken-1
Ze naaien de aannemers waar je bijstaat. Dan moeten er ook nog
kerken komen in Veenhuizen. Dat gaat niet probleemloos. Eerst op 19
februari 1825, invnr 72, de directeur aan de permanente
commissie:
De stukken betreffende het aangevraagde Roomsch Catholijke kerkgebouw en kosterij, zo als dezelve den 4 dezer door de Permanente Kommissie aan mij zijn verzonden, waarbij is gevoegd, een nadere staat van begroting der kosten gevorderd tot de door den Aartspriester van Zalland en Drenthe voorgestelde veranderingen in de Roomsch Catholijke kerk en pastorij, benevens een nadere generale staat der kosten van de gezamentlijke kerk en pastorien te Veenhuizen, waarop nog is geteld ƒ1000- tot daarstelling van de door den Heere Gouverneur van Drenthe en ingenieur van 's Rijks Waterstaat voorgestelde verandering in gereformeerde kerk en pastorij.
Wat aangaat de gegrondheid der bewuste aanmerkingen, dezelve zijn naar ons inzien niet onbillijk, en het zal er dus slegts op aankomen, of de Maatschappij tot het daarstellen van alle de gebouwen op diens voet en wijze, ten aanzien van de gevorderde fondsen in staat is of zal worden gesteld; daar de Permanente Kommissie geen nieuw bestek gevraagd heeft, heb ik het retourneren dezer stukken, niet willen uitstellen tot dat hetzelve zoude zijn kunnen vervaardigdt; intusschen heb ik de Heer Van Lemel verzogt om alle nodige aantekeningen, tot de redactie daarvan vereischt wordende, te nemen, en is ZEd. derhalve in staat op de eerste aanvraag om een nieuw bestek, hetzelve te kunnen vervaardigen.
Kerken-2
Hier is al sprake van aanmerkingen en die aanmerkingen vinden een
hoogtepunt in het Koninklijke Besluit van 8 april 1825 over de
kerken, zie deze
pagina. Men vraagt zich bij de regering met name af waarom
de protestantse kerk zoveel duurder is dan de katholieke. Jan van
Lemel schrijft in opdracht van de permanente commissie een
motivatie, die genoemd wordt op pagina 92 van De kinderkolonie,
maar waarvan ik geen transcriptie heb, invnr 356. Volgens mij
overdrijft hij een beetje, maar het overtuigt de autoriteiten wel.
Derde gesticht
Op 12 maart 1825, invnr 72, gaat het over het derde
gesticht te Veenhuizen dat nog niet gekeurd is omdat de man van
Waterstaat het druk heeft met de gevolgen van de storm van 4 en 5
februari 1825:
Tot heden is het 3e hoofdgebouw door den geemploijeerden bij s Rijks Waterstaat Elsinga, nog niet opgenomen; reden hij hierin vroeger door bijzondere omstandigheden en thans door menigvuldige werkzaamheden bij de reparatie der dijken in Vriesland is verhindert geworden; ik ben daarom te raden geworden den gekwalificeerden tot de opname dezer gebouwen, van wegen de direktie der Bataafsche Brandwaarborg Maatschappij te Assen, tot dat einde den Heer van Lemel optegeeven, niet twijfelende of deeze zal daar toe genegen en bekwaam zijn, en deeze maatregel door de Permanente goedgekeurd worden; ik heb dit te meer nodig geacht, omdat de aanneemer Windt mij meermalen om de afdoening verzocht heeft, en ik zelve gaarne met hem wenschte te likwideren tot welke einde dan ook reeds de reekening tusschen de Maatsch. en dien aanneemer is opgemaakt, en zal ik de eer hebben die binnen weinige dagen aan de Permanente Kommissie te adresseeren.
Frederiksoord
De eennalaatste die ik heb gaat over verbouwingen in de kolonie
Frederiksoord, 7 juli 1825, invnr 75:
ZHEdGest. den Heer 2e Ads. heeft mij geinformeerd, dat het de intentie der Permanente Kommissie is, het huis thans nog door den onder direkteur van kolonie N1 bewoond, te doen inrigten tot eene woning voor den Algememeenen boekhouder, het Algemeen Bureau en woning voor den Algemenen winkelier; terwijl de onder direkteur in het huis voorheen door den Heer Adjunkt dir. Drijber bewoond, zoude overgaan; mij tevens verzoekende het plan te beramen waarnaar een en ander kon geschieden, dat met opgaaf der kosten aan de Permanente Kommissie meede te deelen en authorisatie tot de uitvoering van hetzelve te vragen.
Ten gevolge daarvan heb ik met den Heer van Lemel het gebouw zoo als dit zich thans bevind, opgenomen; en is ons voorgekomen dat eene inrigting naar de hier nevens gaande ruwe schets en korte beschrijving, tot bereiking van het oogmerk der Permanente Kommissie zal voldoen, zullende de kosten volgens mede hier bij gevoegde begroting bedragen ƒ642,-.
Indien dit plan door de Permanente Kommissie mogt worden goedgekeurd, neem ik de vrijheid haar te verzoeken mij de schets, beschrijving en begroting te retourneren en te worden geinformeerd of wij met de uitvoering van het zelve kunnen voortgaan, het zij naar eene publieke of onderhandsche uitbesteeding of ingeval de Permanente Kommissie in het projekt of de wijze van uitvoering veranderingen mogt nodig oordeelen, mij hare intentie wel te willen mede deelen; als meede of zij eene naauwkeurige tekening en juister bestek verlangd; zijnde de hier nevens gaande stukken, slegts in deezen onvolkomen staat ingezonden, om op verzoek van den Heer Reese de zaak te bespoedigen; om welke reden ik mij durf vleijen dat de Perman. Kommissie mij dit zal ten goede houden.
Tot slot
Dan houdt het werk op, want na 1825 bouwt de Maatschappij niet
meer. Het geld is namelijk op. Op 11 november 1825, invnr
76, schrijft de directeur der koloniën:
De werkzaamheden aan de gebouwen te Veenhuizen thans zodanig gevorderd zijnde dat naar mijn inzien het niet langer nodig is twee opzieners, van Lemel en Knuver, daar bij in dienst te houden, heb ik gemeend, den eerstgen. te moeten doen aanzeggen, dat hij voor zijnen gedanen diensten, na verloop van twee of drie weeken worde bedankt en de Maatschappij dezelver als dan niet langer behoeft: en den anderen dat ik de Permanente Kommissie zoude voorstellen om hem gedurende de winter tegen een salaris van ƒ7 in plaats van ƒ9 wekelijks in dienst te houden; het welk ik de eer heb bij deeze aan de goedkeuring der Perm. Kommissie te onderwerpen en hare intentie dienaangaande te vragen.
In het volgende stukje van de brief haalt de directeur Van Lemel
en Knuver door elkaar. Van Lemel is al in 1823 aangesteld en
Knuver pas later en niet andersom. Of hij hen wat betreft kennis
van metselwerk en hout ook door elkaar haalt, zou ik niet weten:
Ik acht het nodig hier bij nog aan de attentie der Permanente Kommissie te adresseren dat Knuver reeds in 1823 bij den aanvang der kolonisatie te Veenhuizen, door ZHEdGest. den Heer 2e adsessor is aangesteld, en meer bepaald over het metselwerk gedestineerd; terwijl van Lemel in het gepasseerde jaar bij den gelijktijdige opbouw des 2e & 3e gebouws, door mij met voorkennis van ZHEdGest. voorn. is in dienst genomen, en meer bepaald het opzigt over het timmerwerk is opgedragen: en eindelijk dat het aftimmeren der kerken en pastorijen hoofdzakelijk in timmerwerk bestaat, waarin egter Knuver ook niet geheel onkundig is.
Overlijden
Men heeft voortaan genoeg aan een opzichter der gebouwen voor een
lager loon en dat wordt Lambert Knuvers, waar ik nog een pagina
over zal maken, en Jan van Lemel wordt bedankt. Het zal er niets
mee te maken hebben, maar vervolgens overlijdt Jan van Lemel te
Nietap, gemeente Roden op 29 oktober 1826.
De directeur der koloniën deelt het op 11 november 1826,
invnr 82, aan de permanente commissie mee:
Voorts vind ik mij in de treurige verpligting de Permanente Kommissie te informeeren dat op de 29e der vorige maand aan de gevolgen eener bloedspuwing is overleden de gewezen Adj Directeur de Heer J. van Lemel. De maatschappij heeft in hem zeeker een harer bekwaamsten en getrouwste ambtenaren verloren.
Hij meldt dat Van Lemels weduwe graag snel het nog tegoed
hebbende traktement van wijlen haar man wil ontvangen en de
directeur suggereert ook een nota uit 1825 alsnog te voldoen, al
heeft hij daar wel wat kanttekeningen bij.
Hendrik van Lemel
● Ene Hendrik van Lemel, volgens folio 48 van het
personeelsregister met invnr 997 geboren op 28 april 1793,
wordt bij besluit van 14 februari 1831 N12 definitief aangesteld
als wijkmeester bij het tweede en derde gesticht te Veenhuizen.
Hij zou dan al sinds april 1825 werkzaam zijn in de kolonie, maar
wat hij tot nu toe precies gedaan heeft is mij niet bekend. De
inschrijving loopt door op de folio's 88 en 96 van het
personeelsregister met invnr 988. Hij is getrouwd met:
● Albertien Jans Bennink, geboren op 9 juni
1797. In de personeelsregisters staan de volgende kinderen:
● Aaltje van Lemel, geboren 24 oktober 1822.
Zij zal trouwen met een zoon van de zaalopziener Danens, over
welke laatste nog een pagina zal komen.
● Willem van Lemel, geboren 29 oktober 1825.
Hij verlaat de kolonie 17 oktober 1847,
● Johanna Maria Hendrika van Lemel, geboren 14
april 1828. Zij verlaat de kolonie 17 oktober 1847,
samen met broer Willem.
● Jantien van Lemel, geboren 9 oktober 1830,
● Jan van Lemel, geboren 24 maart 1833. Hij
overlijdt 28 januari 1834,
● Jentje van Lemel, geboren 15 augustus 1834,
en
● Jan van Lemel, geboren 23 december 1838.
Op 12 juni 1849 overlijdt wijkmeester Hendrik van
Lemel. Zijn weduwe en de nog thuiswonende kinderen worden op
28 juli 1849 ondergebracht in een arbeiderswoning op kosten
van de permanente commissie. Ze staan op scan 35 van het stamboek
van arbeidershuisgezinnen met invnr 1575. Jantje van Lemel
vertrekt op 15 maart 1850 en Jan van Lemel op 11
september 1855.
Waar Albertien Jans Bennink weduwe Van Lemel en de nog
thuiswonende Jantien van Lemel daarna blijven zou ik echt
niet weten.
En dan nog:
Jacobus Gerardus van Lemel
Jacobus Gerardus van Lemel is de oudste zoon van Jan van
Lemel (zie boven). Hij wordt op 16 december 1833 aangesteld als
assistent boekhouder bij het derde gesticht te Veenhuizen en gaat
in die functie op 4 maart 1837 over naar de kolonie Frederiksoord.
Daar overlijdt hij heel jong, op 29 januari 1840.
En:
Gerhard Wilhelm van Lemel
Gerhard Wilhelm van Lemel is de jongste zoon van Jan van Lemel. Hij wordt november 1846 aangesteld als boekhouder te Veenhuizen, gaat in 1851 met die functie naar de Ommerschans en wordt in 1853 onderdirecteur in Veenhuizen, Hij trouwt Anna Davina van der Schroeff, maar die overlijdt in 1854. In 1856 wordt Gerhard Wilhelm van Lemel ontslagen en verlaat hij met dochter Anna Davina van Lemel, geboren op 21 juni 1854, de kolonie.