Hendrik Meijer heeft een baan voor een jaarinkomen van twintig gulden, 2 nieuwe 'hembden', 2 paar kousen en 1 paar nieuwe schoenen, maar hij is 'lui'

De 'Heeren Direkteuren van het Burgerweeshuis te Monnickendam' zijn de eersten die een A-contract sluiten met de Maatschappij van Weldadigheid. Zie een uitleg over A-contracten en vandaar kun je doorklikken naar een pagina met alle afgesloten A-contracten.


In het kader van dat contract komen meerdere Monnickendammers op 3 juni 1820 naar de koloniën. Onder wie:

Hendrik Meijer, volgens de kolonieadministratie geboren 2 oktober 1803. Hij is een zoon van de overleden Christiaan Meijer en Neeltje Steen. Hij wordt ingedeeld bij de huisverzorger Ebert in de kolonie Willemsoord.

Knegt bij een boer

Na tweeënhalf jaar wil Hendrik Meijer verder in het leven. Hij schrijft op 18 februari 1823 naar de subcommissie Monnickendam:


Willemsoord 18 februarij 1823

WelEdele Heer!

Nemen de vrijheid om UWelEds dees mij missive met veel verschuldigde eerbied te doen geworden met invitatie UWelEd. mij ontslag der colonien te verzoeken door mij tevens een gunstige gelegenheid op dat ik mijn zelve als knegt bij een boer verhuurd heb.

Dezelve is genaamd Johannes Mijne, wonende te Steenwijkerwoud, die mij gaarne tegen den 1 april in zijn dienste wil hebben.

Zoo verzoek ik UWelEd. mijn vriendelijk ver­zoek niet van de hand te wijzen, want ik heb geen gelegenheid alhier om eens de land­bouw te kunnen leeren en om eer in staat te kunnen zijn om mijn kost te kunnen verdie­nen, bevinden mij thans nog ten huize van Jan Ebert, alwaar ik de minste klagten niet heb in te brengen; doch wenschte wel dat ik mij bij dien geen bevond alwaar ik door wer­ken een nuttig mensch der maatschappij te worden.

Hij die veel achting en eerbied ver­schuldigd noemt zich

UWelE onderdanige dienaar
H. Meyer

P.S. Ik vinde mij verplicht UWelEd. mijn ver­dienst te melde. Mijn verdienst is in het jaar ƒ20-, 2 nieuwe hembden, 2 paar kousen, 1 pr nieuwe schoenen.


Of zulks waarheid zij

De subcommissie weet het niet zo net. Is dit waar? Wat zijn de vooruitzichten? Ze schrijven op 5 maart 1823 aan de directeur der koloniën, waarbij ze de brief meesturen:


Monnikendam 5 maart 1823

WelEdele Heer!

Bij de subcommissie van Weldadigheid te Monnikendam, inliggende missive ontvangen zijnde, van den jongeling H. Meijer op de colonie Willemsoord zich bevindende met verzoek om bij den landman Johannes Mijne te Steenwijker­woude als boerenknegt te mo­gen dienen; alzoo dezelve hem gaarne met mij in zijne dienst wilde hebben, zoo is het der sub-kommissie onbekend in hoeverre en of zulks waarheid zij,

wij nemen der halve de vrijheid UWelEd. te verzoeken informatie te willen inwinnen of genoemde landman dezen jonge­ling gaarne in zijne dienst had, om hier op zulks ter onze kennis te brengen.


De baas van mijn

De directeur mag niet zelfstandig met derden corresponderen, alles moet via de permanente commissie in Den Haag lopen, maar hij kan wel de jongeman aansporen nadere informatie te geven. Dat doet Hendrik Meijer op 10 maart 1823:


Willemsoort den 10 maart

WelEdele Heeren

Ik ben den 2 maart bij den Heer Onderdirec­teur ontboden die mij een missive heeft ter hant gestelt en uijt u achtbare mening ver­staan als dat ik een bewijs moest insenden waarop ik na de baas van mijn ben gegaan die mijn een handtekening heeft ten hant gestelt en door order van den directeur UE dese missive met het bewijs laat toekomen.

Versoeke vriendelijk dat de weledele gelieve mijn ontslag in te sende dat ik op een behoorlijke tijt mijn dienst kan in gaan.

Blijve in verwagting

U Onderdanigste Dienaar
H. Meyer


De ondergetekende bekend

De door hem genoemde '2 maart' kan niet kloppen, maar verder is het een keurige brief. Hij heeft een verklaring bijgevoegd van zijn toekomstige werkgever:


De ondergetekende bekend gehuurd te heb­ben Hendrik Meijer ingaande den 1 april 1823 en eindegen den 1 mei 1824.

Jan Meijnen

Huiverig

Het zit de subcommissie Monnickendam nog niet lekker. Ze wenden zich nu tot de permanente commissie. Op donderdag 27 maart 1823 schrijven ze met bijvoeging van alle hier boven staande stukken, zodat al het voorafgaande zich in invnr 64 bevindt:


Uit bijgaande copy zullen UWElEdGestr. ontwaren dat er aan deze kommissie door eenen onzer besteede weeskinderen met name H. Meyer per missive een verzoek gedaan is, om zich te mogen verhuren aan en bij eenen land­man te Steenwijkerwoude, verlangende tot dat einde zijn ontslag van de colonie.

Op het ontvangen van deze missive was dadelijk deze kommissie huiverig aan dit verzoek te voldoen, ten minsten zonder na­der van het personeele diens jongelings zoo wel als van zijne geschiktheid tot den landar­beid eenige informatien intwinnen.

Hierover aan den Directeur geschre­ven hebbende volgens de tweede copy, zoo hebben wij daarop eene volgen­de missive van de jonge­ling - zonder dat de Heer Directeur, hoewel met de zaak bekend, zich met een antwoord heeft gelieven te verledigen - met een carta­bel van den landbouwer ontvangen.

Het is van te veel belang, aleer zoodanig ontslag verleend wordt, het volgende te weten.

"Is de jongeling in zijnen thans gevestigden stand in staat zijn brood te verdienen - zal hij dit bij dien landbouwer verdienen kunnen - zal hij nu niet bij zijnen meer gevorder­den leeftijd in de kolonie tot meerdere verdiensten opgeleid voor zich en het huisgezin kunnen zorgen, en daardoor de kosten van besteding verminde­ren - zijn er bijzondere redenen, waarom hij verkiest de kolonie te verlaten - is hij ook ten agteren."

Alle vragen waarop wij vooraf wenschten geinfor­meerd te worden, alvorens ons in eenige schikking van ontslag kunnen treden.

Bovendien is er voor het tegenwoordi­ge geen wees voorhanden, die zijne plaats zoude kunnen vervangen, alzoo zoude voor hem de ƒ 60 betaald worden, schoon hij noch van kost en inwoning zoude kunnen jouisee­ren.

Lui

Zoals gebruikelijk bij zulke brieven stuurt de permanente commissie ze naar de directeur om er zijn mening over te geven. Dat doet hij op 6 april 1823, invnr 65:


Alle de stukken betrekkelijk de bestedeling H. Meyer van Monnikendam waar omtrent ik de eer heb de Permanente Kommissie te berig­ten, dat gemelde H. Meyer in de kolonie zel­ve wel zijn taak kan afwerken, en dus de kost ver­dient, doch overigens is lui en het derhal­ven te vreezen is dat hij, bij de boeren niet zeer zal voldoen, terwijl hij bij den huisverzor­ger Ebert zeker zoo goed als ergens anders tot arbeidzaamheid wordt gehouden; dat er geen bijzonder, mij bekende rede bestaan, waarom hij de kolonie wil verlaten, en dat wel het huisgezin waarvan hij lid is, doch hij per­soneel niet ten agter is.


En??

Ik weet niet hoe dit afloopt. Volgens de kolonistendatabase gaat Hendrik Meijer op 15 november 1823 met ontslag en dat is natuurlijk veel te laat in het jaar om nog bij die boer te kunnen werken.