Adriaan Mollenbeek en Maria Frisenaar met hun dochter, een arbeidershuisgezin met veel gedoe en veel tuchtzaken. En onderaan de pagina pak ik nog een weesjongen Mollenbeek mee.

De subcommissie van weldadigheid Den Haag mag eind 1827 een plek voor een arbeidershuisgezin in Veenhuizen vullen. Zie enkele algemene opmerkingen over arbeidershuisgezinnen. Ze sturen het gezin van Adriaan Mollenbeek en Maria Frisenaar, dat op 21 november 1827 in Veenhuizen aankomt. Hier mijn aantekeningen over hen.


Ze worden ingeschreven in het register van het derde gesticht met invnr 1572. Zie helemaal bovenaan de pagina hoe de scans daarvan te bereiken zijn en zie deze pagina voor een transcriptie. Uit dat register neem ik de persoonsgegevens over, met de kanttekening dat de kolonieadministratie slechts de aantekeningen zijn van een particuliere organisatie en dus GEEN officiële bron waarop blindgevaren mag worden.

Gezinssamenstelling

● Adriaan Mollenbeek is volgens die inschrijving geboren op 2 april 1773. Hij is rooms-katholiek terwijl de rest van het gezin hervormd is. Hij is getrouwd met:

● Maria Frisenaar, geboren 6 augustus 1772. Het echtpaar heeft één kind bij zich:

Maria Mollenbeek, geboren 6 juli 1809.


Tuchtraad-1

Bij de raad van tucht voor het derde gesticht van 8 september 1829, zie hier, wordt behandeld: 'Eene aanklagte door den Wijkmeester Rutten tegen den arbeiders kolonist Mollenbeek & desezelfs huisvrouw houdende dat zij zich zonder permissie eene nagt van het Gesticht verwijderd hadden.'

De raad oordeelt hen schuldig en zij 'condemneerd den persoon Mollebeek voor 4 nachten en deszelfs huisvrouw voor 2 nachten (...) provoost arrest'.


Tuchtraad-2 & 3

Diezelfde wijkmeester Rutte(n), zie over hem deze pagina, komt opnieuw met een zaak op de tuchtzitting van 25 januari 1830.

Het is een wat ingewikkeld verhaal, zie hier, over een conflict tussen een vrouw van een andere arbeiderskolonist die op nieuwjaarsdag Adriaan Mollenbeek de hand wil schudden en voorspoedig nieuwjaar wil wensen, waarop Adriaan zegt: 'geene Schelmen Dieven en Sodomsgoed de hand te geven'. Waarna Adriaan en zijn vrouw een enorm pak slaag krijgen. De kwestie is beschreven in De strafkolonie pagina 114.

Het vergt een extra zitting op 25 februari 1830, zie op deze pagina. Daarbij ontkent Adriaan Mollenbeek het woord 'Sodomsgoed' in de mond te hebben genomen. Desalniettemin wordt hij gestraft met '3 nagten strafkamer arrest'.


Tuchtraad-4

Later dat jaar, op 12 augustus 1830.is het ten derde malen wijkmeester Rutte(n) met een aanklacht tegen Mollenbeek. Dit keer behelst het, zie hier, 'het verlaten van de kolonie zonder permissie, van beschonken terug gekomen te zijn, en daarna onrust in huis verwekt te hebben'.

De buurman van de familie komt daaraan toevoegen dat 'Vrouw Mollenbeek den meesten tijd van den dag beschonken is, en zij zich erger in den drank te buiten gaat dan wel Mollebeek'.

Dit keer besluit de raad 'dat Mollenbeek zal gestraft worden met 8 nagten strafkamer arrest terwijl deszelfs Vrouw 8 dagen en nagten in dezelve zal opgesloten worden'. En er wordt al gezegd dat bij een volgende overtreding de strafkolonie op de Ommerschans dreigt.


Tuchtraad-5

Die volgende zitting is op 11 februari 1831, zie hier.als Maria Frisenaar samen met dochter Maria Mollenbeek vier weken naar Den Haag is geweest zonder dat ze daar toestemming voor had.

Volgens Maria Frisenaar was het omdat 'des vrouws moeder de wensch te kennen gaf van haar gaarne over famielle belangens te willen spreken'. Die moeder moet wel ontzettend oud zijn, want Maria Frisenaar is zelf al behoorlijk op leeftijd, dus het zal zeker iets zijn waar niet te lang mee gewacht kan worden.

De raad vindt dat het toch beschouwd moet worden als desertie en wil moeder en dochter verbannen naar de strafkolonie op de Ommerschans. Dat gaat niet door, want daar geeft de permanente commissie geen toestemming voor.

Om te beginnen verbaast men zich daar dat een vrouw van bijna zeventig jaar (ze hebben blijkbaar een andere geboortedatum dan in het register staat) de reis 'te voet' en 'in den winter' heeft afgelegd en daarnaast vindt men dat alleen hele gezinnen verbannen kunnen worden.


Tuchtraad-6

Dat moet dus wachten op de zitting van 25 mei 1832, zie hier, als het dit keer Adriaan Mollenbeek is die zonder verlof veertien dagen naar Den Haag is geweest. Hij heeft een goed verhaal: 'Ik moest tegen den 1e Meij in ’s Gravenhage zijn, om de verkoop van mijn Moeders huizen bij te wonen.'

En dat kon niet te lang wachten: 'Veertien dagen voor mijn aankomst in den Haag was er ook al een huis verkogt en dat zoude zonder mij maar zoo snel zijn afgelopen, dat ik er niets van had gekregen.'

Maar de raad is onverbiddelijk en wil het gezin voor onbepaalde tijd verbannen naar de strafkolonie op de Ommerschans, wat dit keer inderdaad doorgaat en waar ze blijkens dit overzicht op 30 juni 1832 aankomen.


Tuchtraad-7

Bij de raad van tucht voor de Ommerschans hoeven ze niet zelf voor te komen, maar worden ze op 15 januari 1833 door een andere strafkolonist opgeroepen om een voor hem ontlastende getuigenis af te leggen, zie hier.

Dat lukt niet zo. De voorzitter van de raad weet 'door eene welgepaste voorbehouding, van der waarheid getrouw te zijn, Mollebeek en vrouw ./. die in de eerste oogenblikken zich zeer onkundig van het geval hielden ./. zoo in het naauw te brengen' dat ze nu een verklaring afleggen die belastend voor die andere strafkolonist is.

Tenslotte

Ze worden dik anderhalf jaar vastgehouden in de strafkolonie en daarna wordt besloten het niet opnieuw in Veenhuizen te proberen. Want al met al was het toch niet zo'n succes. Ze verlaten de koloniën met ontslag op 11 februari 1834.

Niet geheel onverwacht is Adriaan Mollenbeek twee jaar later terug te vinden in het bedelaarsgesticht. Hij wordt binnengebracht 17 maart 1836 en hij krijgt in het 'boek gemerkt G', zie hier hoe de scans daarvan te bereiken zijn, het bedelaarsnummer 1320. Maria Frisenaar kan ik niet vinden, ik weet niet of die er bij is.

Adriaan Mollenbeek verlaat het gesticht weer met ontslag op 25 april 1840 en dan zien ze hem daar niet meer terug.


De als wees verpleegd wordende bedelaarsjongen Arie Mollenbeek

Er zijn nog diverse anderen met de achternaam Mollenbeek in het bedelaarsgesticht geweest. Of dat familie van elkaar is wil ik niet weten, maar ik heb ze ten behoeve van onderzoekers op deze pagina gezet. Eentje wil ik er uit lichten, want die is in het kindergesticht terechtgekomen (en dan kan ik qua tuchtzittingen gewoon lekker doornummeren).


Arie Mollenbeek
is volgens de kolonieadministratie geboren 24 januari 1835 en hij komt op zijn veertiende met de koloniën in aanraking als hij op 9 november 1849 samen met zijn moeder het bedelaarsgesticht op de Ommerschans binnenkomt.

Die moeder heet Maria Theresia Mollenbeek, volgens de kolonieadministratie geboren 1 februari 1817 in Den Haag, en omdat zij dezelfde achternaam heeft is Arie dus een buiten het huwelijk geboren kind.


Ouderloos

Ze zijn allebei rooms-katholiek en in het bedelaarsregister 'gemerkt R', zie hier hoe de scans daarvan te bereiken zijn, krijgt moeder het bedelaarsnummer 5878 en Arie 5879.

De reden dat ze hier terechtkomen zal zijn dat Marie Thérèse ziek is, want ze overlijdt al snel, op 24 november 1849.

Zoals gebruikelijk bij 'in het bedelaarsgesticht ouderloos geworden kinderen', zie ook deze pagina, wordt Arie Mollenbeek na verloop van tijd overgeplaatst naar het wezengesticht te Veenhuizen. De officiële datum van overgang is 24 februari 1850. Hij krijgt het weesnummer 218 in het stamboek van wezen met invnr 1412 (zie bovenaan de pagina hoe die scans te bereiken zijn).

Tuchtraad-8

Maar Arie wil daar helemaal niet zijn. Al heel snel, op 2 maart 1850, neemt hij de benen. Hij wordt echter diezelfde dag al teruggepakt en verschijnt dan voor de 'raad van tucht voor weezen, vondelingen en verlatene kinderen bij het eerste gesticht Veenhuizen', zie op deze pagina..

Daar blijkt dat hij, ongetwijfeld ter financiering van zijn verdere reis, kledingstukken heeft verkocht: een borstrok, een onderbroek, een paar kousen en twee halsdoeken,

Het kost hem geld en '8 dagen opsluiting in de strafkamer'.

Tuchtzitting-9

Dat kan hem niet tegenhouden. In oktober 1850 probeert hij opnieuw weg te komen. Nu wordt hij de volgende dag teruggebracht. Hij moet voorkomen bij de tuchtraad van 19 oktober 1850, zie op deze pagina.

Omdat het 'desertie voor de tweede maal' is moet hij die acht dagen opsluiting nu doorbrengen met 'om den anderen dag te water en brood' en 'met de boeijen aan'.


Tuchtzitting-10

In het stamboek is genoteerd dat hij daarna op 16 februari 1851 deserteert en dan na twee dagen wordt teruggevoerd (er zit dus duidelijk een stijgende lijn in het aantal dagen dat hij er in slaagt weg te blijven). De daarover gehouden tuchtzitting heb ik niet, want de tuchtzittingen van 1851 zijn in het archief notoir onvindbaar.

Maar dat geeft niet want de uitslag is duidelijk. Ten derde male deserteren betekent altijd een verbanning voor onbepaalde tijd naar de strafkolonie op de Ommerschans, waar hij inderdaad blijkens dit overzicht aankomt op 1 maart 1851.

Na twee jaar gloort er hoop. Bij de Marine kijken ze niet zo nauw met leeftijden voor scheepsjongens en dat is de enige manier om relatief jong het gesticht uit te komen. Arie Mollenbeek gaat per 1 april 1853 weg om 'in zeedienst' te gaan.
Al komt hij later nog een paar keer terug in het bedelaarsgesticht, zie hier, maar dat heb ik verder niet uitgezocht.