Het besluit om Heemskerk aan te stellen bevindt zich in invnr
961, het mapje 1827, zie deze
pagina, maar daar staat alleen de vermelding dat J.J.
Heemskerk uit Amsterdam is aangesteld, geen transcriptie.
Assistent
Uit de zitting van de
kleine raad van 27 september 1828 blijkt dat hij er niet
alleen voor staat. Er wordt verlof aangevraagd door iemand die
blijkbaar 'is geplaatst als schrijver op het bureau van den Heer
Heemskerk'.
Zijn ruzie met Jannes Poelman begint december 1828.
Heemskerk heeft een 'Nota van Aanmerkingen op het Journaal &
Bijlagen over de maand September 1828, van Veenhuizen 1e
Etablissement Binnen', gedateerd 20 december 1828,
opgesteld, waar Poelman helemaal hels over is.
Grove uitdrukkingen
Die nota bevindt zich in invnr 95 scan 195 zodat iedereen kan
beoordelen of het echt 'grove uitdrukkingen' bevat en getuigt van
een 'willekeurige handelwijze' van de adjunct-directeur voor de
administratie. Dat zijn de uitlatingen die Poelman doet in een
brief aan de permanente commissie dd 27 december 1828,
invnr 95 scan 275.
Burgerlijk onbeleefd?
Directeur Wouter Visser is dan even een paar dagen met verlof en
schrijft over het conflict direct na zijn terugkomst. Op 2
januari 1829, ook invnr 95, schrijft hij aan de permanente
commissie, waarbij tegelijk duidelijk wordt waarover de heren
ruzie hebben:
Uit de memorie, als gewoonlijk gevoegd bij de verantwoording over de maand sept, welke den 31 jl. per Steenwijker beurtschip van hier verzonden is, zal de Perm. Komm. ontwaren dat er eene kwestie bestaat tusschen de Heeren Heemskerk en Poelman, waarvan zij trouwens ook reeds door laatstgen. is geinformeerd; ik mij uit hoofde de kortheid des tijds bij het verzenden, voorbehield hieromtrent de Perm. Komm. nader te zullen schrijven, hetgeen ik de eer heb bij dezen te doen.
Uit de origineele nota van aanmerkingen op de verantwoording van het 1e Etabl. te Veenhuizen voor de maand sept jl., door den Heer Poelman aan de Perm`. Komm. ingezonden, zal zij zien dat de Heer Heemskerk niet in rekening konde valideeren, ééne kwitantie voor betaalde zeep en zout, en wel om reden de aankopen dier artn tegens de bestaande bepaling van andere dan den gewone leverancier was geschied niet alleen, maar dat daarvoor hogere prijzen, dan waar voor de aanbesteding is geschied, waren uitgetrokken; het was dus naar mijn inzien de volstrekste pligt van den Adj. Dir. voor de Administratie zodanig te handelen als ZijnEd. gehandeld heeft;
en wat betreft de uitgave voor de belasting, ook hieromtrent heeft de Adj. Dir. voor de Adm. volkomen overeenkomstig den aard zijner functie gehandeld, en zoude men alleen kunnen aanmerken, dat de veronderstelling alsof de bewuste post, tot de partikulieren lasten van den Heer Adj. Dir. van het Gesticht behoorde, niet strookte met het vertrouwen dat men in het hoofd van een Etablissement behoord te kunnen stellen, of burgerlijk onbeleefd te zijn geweest; dus hoe zeer men zulks altijd zo veel mogelijk kan en behoord in acht te neemen, is dit in de betrekking van verificateur eener administr. niet altijd even gemakkelijk; en hebben de Heeren de Geus en Drijber dan ook in diergelijke aanmerkingen, niets beledigends gevonden, maar dezelve op eene kiesche wijze beantwoord.
Ik zal mij bij dezen gelegenheid onthouden van aanmerkingen omtrent het karakter en de doorgaande handelwijze van de Heer Poelman, die zich reeds merkbaar op dat zijner ondergeschikte geempl: heeft voort geplaatst, terwijl toch de daadzaken hierboven vermeld reeds genoegzaam aantonen, dat ZEd. alle ondergeschiktheid ten mijnen aanzien uit het oog verliest, en aan de Perman. Komm. alleen verzoeken (… stukje weggevallen) de Heer Heemskerk bij zijn regt mag worden gemaintineerd, (… stukje weggevallen) den Heer Poelman gelast, die beide kwit. overeenkomstig de aanmerkingen te veranderen, ofwel dezelve geheel ten voordeele der Maatsch. uit zijne rekening te laten, en het gevraagde certificaat van uitbetaling der belasting behoorlijk overteleggen, zonder welke ook die post niet in uitgaaf kan worden geleden.
Ik heb de eer te zijn,
de Directeur der Kolonien,
Visser
Onderwerpen aan alle verificatiën
Het verzoek Poelman op zijn plaats te zetten wordt meteen door de
permanente commissie uitgevoerd. Op 5 januari 1829, invnr
364 (daarvan zijn geen scans) praat zij met engelengeduld op
Jannes Poelman in:
Aan den Adj. Direkteur J. Poelman over zijne klagten ten aanzien der verificatie van den Adjunct-Direkteur voor de Administratie.
N19
’s Gravenhage, 5 Januarij 1829
Wij hebben UwEd missive van den 27 Dec. jl. wel ontvangen, waarin UwEd zich beklaagt over onwelvoegelijke en willekeurige handelwijze van den Adjunct-Direkteur voor de Administratie.
De daarbij gevoegde stukken, welke wij UwEd hiernevens terugzenden, zoo wel als de door UwEd daartoe aangevoerde gronden naauwkeurig onderzocht en overwogen hebbende, moeten wij UwEd echter, met allen ernst, verklaren geen genoegzamen grond voor die klagten daarin te hebben kunnen vinden.
De vraag toch of de door UwEd in rekening gebragte belasting niet die van UwEd zelve zoude zijn, ontstond uit het geringe van derzelver bedrag, waarvan de Adjunct direkteur voor de Administratie de bijzonderheden niet schijnt gekend te hebben: bijzonderheden welke ons indertijd hebben doen zien, dat die geringe belasting inderdaad niet van de Maatschappij had behooren geheven te worden; waarom wij dan ook den Heer Direkteur, voor het vervolg, hebben gelast zorg te dragen, dat geene aangifte wegens personele belasting voor de Maatschappij door den Chefs van Gestichten meer gedaan, of ?? dienaangaande gevraagd worden.
Dat de Adjunct-Direkteur voor de Administratie hierin het vertrouwen in UwEd persoon zoude hebben miskend, is eene aanmerking, die bovendien ook daarom ongepast is, dewijl zijne betrekking van verificateur mede brengt zich nimmer op bloot vertrouwen, maar alleen op voldoende bewijzen te verlaten; terwijl wij zelve de aan UwEd gemaakte bedenking niet anders zoude hebben kunnen doen.
Ten aanzien van het vleesch was het den AdjunctDirekteur voor de Administratie almede onbekend, dat de afschrijving daarvan plaats had op onze autorisatie ten gevolge van het door een onzer leden, bij deszelfs laatste opneming van het magazijn, bevonden verschil, ontstaan door een misslag in de verantwoording der levensmiddelen over Junij 1827 op welken misslag UwEd dus genoemde AdjunctDirekteur slechts had behoeven opmerkzaam te maken.
Wat nu aangaat de beide aankoopen van zeep en zout, begrijpen wij niet, hoe UwEd den Adjunct-direkteur voor de Administratie wegens het niet in uitgaaf valideren van dezelve volgens quitantien, van willekeur kan beschuldigen, daar ZE hierin slegts overeenkomstig zijne verpligtingen en de bestaande bepalingen is te werk gegaan, alzoo er geene aankoopen, van welken aard ook, door de Adjunktdirekteur mogen geschieden, zonder speciale autorisatie van den Direkteur en daarenboven geene artikelen als de bedoelde van vreemde leveranciers mogen worden aangekocht, maar bepaaldelijk van de eigen leveranciers hadden moeten genomen zijn en ook hadden kunnen worden, dewijl de behoefte aan zeep en zout steeds vooruit genoegzaam kan bereekend worden.
In plaats dus dat de Adjunct direkteur voor de Administratie hierin willekeurig zoude hebben gehandeld, is ZE slechts overeenkomstig de bestaande bepalingen te werk gegaan; ja zelfs is het in rekening toelaten der beide aankoopen, onder de voorgeschrevene aftrekking, eene toegeeflijkheid, wijl dezelve zonder autorisatie des Direkteurs zijn geschied en dus de betaling daar voor geheel had kunnen worden geschrapt; zoodat UwEd klagte hieromtrent van allen grond ontbloot is.
Wij verwachten dan ook, dat voortaan geen diergelijke aankoopen door UwEd meer zullen worden gedaan en de bestaande bepalingen daaromtrent met alle naauwkeurigheid in acht zullen worden genomen, en dat UwEd zich, bij vervolg, ook gaarne zal onderwerpen, aan alle verificatiën, die beschouwd moeten worden als van onzent wege te geschieden en welke noodzakelijk vereischt worden, om eene administratie op den duur in eene behoorlijke orde te doen blijven bestaan.
De PK van W
Onderhouden over zijne
handelwijze
Dat moet voldoende zijn. Maar als directeur Visser verslag doet
van zijn laatste bezoek aan Veenhuizen (dat verslag zelf staat hier),
blijkt hij er nog bij Poelman op teruggekomen te zijn. Op 10
januari 1829, invnr 95:
Nog heb ik den Heer Poelman onderhouden over zijne handelwijze ten aanzien van den Heer Heemskerk en deszelfs verpligting om den Adj. Dir. der Administratie de noodige inligtingen betreffende de verantwoording te geven, of door den Ond. Dir. te doen geven; waarop ZijnEd mij verklaarde daartoe niet verpligt of genegen te zijn.
Ik heb gemeend ook dit ter kennisse van de Perm. Komm. te moeten brengen, en om haar volkomen met de toedragt der zaak bekend te maken, hierbij nog overteleggen de missive des Heeren Heemskerk dd. 9 dezer N11, met afschriften der gedeeltelijk beantwoordde nota’s van aanmerkingen, op de Journalen en bijlagen over de maand sept. van het 1e Etabl. binnen en buiten, niet twijfelende of de Perm. Komm. zal mede van gevoelen zijn, dat zonder de verlangde Authorisatie of Illusidatie de post onder N11 niet in uitgaaf kan geleden worden, en derhalven als nog uit de verantwoording behoord te worden geroyeerd.
Overigens hebben mij de beide boekhouders verklaard de nota’s van aanmerkingen op speciale last van den Adj. Dir. altijd in dien toon te moeten beantwoorden, hoewel dit ook de zaak der Ond. Dir. zijn zoude; terwijl uit de Processen Verbaal van opnamen der Kassen door den Adj. Dir. der Adm. blijken zal, dat die Heren Ond. Dir. gezegd kunnen worden, hoegenaamd geene Kas te hebben, maar alle ontvangsten en uitgaven tegens de bestaande orders en Reglementen alleen door den Adj. Dir. geschieden.
Ik hoop dat de Permanente Kommissie van de noodzakelijkheid om deze staat van zaken te doen ophouden overtuigd zal zijn en middelen om dezelve te doen ophouden zal daarstellen.
(…)
Ik heb de eer te zijn,
de Directeur der Kolonien,
Visser.
Tot slot
Daarna lijkt het dan toch min of meer goedgekomen te zijn, want
op 6 februari 1829, invnr 96, schrijft directeur Visser:
In voldoening aan het verlangen der Permanente Kommissie bij hare missive dd. 21 Januarij N72 heeft de Heer Adj. Dir. voor den Adm. den staat der Kas, bij den Heer Adj. Dir. van het 1e Etabl. opgenomen en met het kasboek vergeleken, en wat de Comt. betreft, in orde gevonden; zijnde de Kolon. Munt nog niet bijgeschreven, zoals uit nevens gaand Proces verbaal nader blijkt.
(…)
Ik heb de eer te zijn,
de Directeur der Kolonien,
Visser.
Later datzelfde jaar zal J.H. Heemskerk zijn post verlaten. Op de zitting van de kleine
raad van 24 oktober 1829 komt een kolonist vragen om
'verlof om den Heer Heemskerk te helpen verhuizen naar Utrecht'.
Het blad Vriend des Vaderlands meldt op pagina 590 van de
jaargang 1830, zie
hier, dat niet alleen Heemskerk ontslag heeft genomen, maar
ook 'de functie van adjunct administratie is vervallen'.