Het arbeidershuisgezin van de ex-militair en schoenmaker Philip Christiaan Pracht is het eerste arbeidersgezin dat naar de strafkolonie op de Ommerschans wordt gestuurd

De subcommissie van weldadigheid Den Haag krijgt eind 1823 vijf plekken aangeboden voor arbeidershuisgezinnen te Veenhuizen. Zie op deze pagina algemene informatie over arbeidershuisgezinnen, en een lijst van de eerste arbeidersgezinnen in het eerste gesticht te Veenhuizen staat op deze pagina.

Aankomst

Den Haag doet een voordracht en op 13 december 1823 gaat de permanente commissie daarmee akkoord, zie designatie 102 in het designatieregister 1823. Op 26 december 1823 komen de arbeiderskolonisten aan, waaronder Philip Christiaan Pracht en Maria Christina Jeannetje Sleicher. Volgens de kolonistendatabase hadden zij eerder gevraagd om als huisverzorgers geplaatst te worden, maar die brief heb ik niet gevonden. Hier wat ik wel aan aantekeningen over hen heb.

Ze worden gehuisvest in woning 44 van het eerste gesticht. Ze staan in het stamboek van het eerste gesticht met invnr 1571 op scan 15. Zie bovenaan de pagina hoe die scans te bereiken zijn. Daarna staan ze op scan 121 van het stamboek van het derde gesticht met invnr 1572 en tenslotte op scan 24 van het stamboek van arbeidershuisgezinnen met invnr 1573

Van die inschrijvingen neem ik de gezinsgegevens over, met de kanttekening dat de kolonieadministratie de aantekeningen zijn van een particuliere organisatie en dus geen officiële bron waarop blindgevaren mag worden.

Gezinssamenstelling

Philip Christiaan Pracht is volgens die inschrijvingen geboren op 17 mei 1770, maar volgens zijn overlijdensakte op 17 mei 1768 'te Massenheim (Duitsland), zoon van Philip Jakob Pracht en Christina Elisabeth Freithin'. Hij en zijn vrouw zijn 'Lutersch'. Zijn vrouw is:

Maria Christina Jeannetje Sleicher, later ook Slijger, geboren 24 juli 1780, maar ze komt later in de vrije koloniën met de geboortedatum 28 juni 1779.

Desertie

Na negen maanden kolonie probeert Philip Christiaan Pracht er van door te gaan. De directeur der koloniën schrijft op 19 september 1824, invnr 70:


De kol. Pracht te Veenhuizen, welke van daar gedeserteerdt doch door geemployeerden van het etablissement agterhaald en terug gebragt is, en door den Raad dier kolonie, en met voorkennis van ZijnHoogEdGest. den Heer 2 Adsessor naar de Ommerschans overgeplaatst, hetwelk ik bij deze de eer heb ter kennis van den Permanente Kommissie te brengen.

Strafkolonie

De 'Heer 2 Adsessor' is Johannes van den Bosch. Blijkens dit overzicht komen Pracht en zijn echtgenote op 15 september 1824 in de strafkolonie op de Ommerschans aan.

Als hem dat te lang begint te duren gaat Philip Christiaan Pracht verzoekschriften schrijven om van de Ommerschans vrijgelaten te worden. Bij zijn eerste poging is hij bij het verkeerde loket. Het ministerie van Binnenlandse Zaken deelt op 26 september 1825, innr 75 scan 916 mee dat ze niets met zijn verblijf op de schans te maken heeft, maar dat dat een interne kwestie van de Maatschappij is.

Verzoekschrift

Daarop richt Pracht zich tot de Maatschappij. Het stuk is ongedateerd maar moet ergens rond 20 oktober 1825 verstuurd zijn, invnr 76:


Geeft met de hoogste agting op het allerneedrigst te kennen, Philip Christiaan Pracht; zig thans bevindende in de Ommerschans.

Dat hij suppliant zig in de ootmoedigste termen bij requeste vervoegd hebbende, aan Zijne Excellentie den Heere Minister van Binnenlandsche Zaaken, waar bij needrig verzoekende, om met deszelfs echtgenoote, uit de Ommerschans te moogen worden ontslaagen; door Hoogstdenzelve of te wel den Heere Staats Raad Administrateur voor het Armenwezen en de Gevan­genissen, ingevolge besluit de dato 26 september 1825 N51 is geinformeerd, zig ter dien einde te moeten vervoegen aan deese HoogEdel Commissie.

Reedenen waarom hij op het ootmoedigst aan den dag legd, dat hij suppliant in de maand januarij van den voorleedenen jaare 1824 zig te S'Gravenhage vrijwillig hebbende aangegeeven, dien ten gevolge naar de kolonie Veenhuisen is opgezonden onder de stellige verzekering om in zijn ambagt als schoenmaker aldaar te zullen geëmploijeerd worden, egter met het zoo voor hem als deszelfs echtgenoote ongelukkig gevolg van in de plaats hier van tot zwaaren veld-arbeid zig genoodzaakt te zien; dan hier toe zig gansch buiten staat bevindende; als hier bij ootmoedig aan de edele mensch-lievende bedoeling van deese HoogEdele Commissie onderwerpen­de.

Dat hij suppliant een oud gediend militair zijnde, den lande in alle trouw en eerlijkheid twee en twintig jaaren gediend en aldus zijne beste kragten en gezondheid in onderscheidene kampagnes verspild hebbende, en waar bij door zijne braave egtgenoote allerweegen gevolgd zijnde, of het wel te verwonderen moete zijn, dat zij lieden door mismoedigheid en wanhoop gedreeven, naar een verblijf van agt maanden het opgemelde Veenhuisen ontvlugt dog agterhaald zijnde, gevangelijk naar de Ommerschans gevoerd, alwaar zijlieden tot hun bitter grieven en leedweesen zig nu al weeder den tijd van dertien maanden bevinden, en door hertzeer en verdriet (te vooren) nimmer iets het geringste bedreeven hebbende waar voor zij straf verdiend hebben - als het ware verteerd wordende; alhier meede geen werk thans meer voor hem suppliant als schoenmaaker voor handen en aldus hier door zwaar voor hunlieden onbereekend werk een allersoberst bestaan moetende zien te erlangen.

Zoo keerd hij suppliant in diepen ootmoed zig gerustelijk op de edele mensch-lievende bedoeling en liefderijk vaderlijke gezindheid van de Hoog­Edele Permanente Commissie in deeze durvende verlaaten - tot Hoogstde­zelven, op het allerneederigst smeekende, om met zijne meergenoemde egtgenoote uit de Ommerschans te moogen worden ontslaagen, en aldus aan de menschelijke samenleeving terug gegeeven; en daar zij bevooren nimmer tot lasten van eenig armenfonds toevlugt hebben genoomen; - gerustelijk durvende terceeren(?) dat allerweegen onderzoek nopens hun gedrag kunnende ingesteld worden. Zijlieden eenmaal wederom vrijgesteld zijnde, nog even min tot lasten van iets hoegenaamt toevlugt behoeven te neemen, maar in tegendeel het stellig voorneemen heeft omme zig naar Wiesbaden in Duitschland als van daar geboortig te begeeven en zig alzoo door een stil nijver en oppassend gedrag deese ontuitspreekelijke weldaad van deese HoogEdele Commissie te zullen tragten waardig te maken.

Reactie

Bijgevoegd is nog een staat van schuld van 5 november, waaruit blijkt dat Pracht ƒ149,57½ aan schuld heeft en daarvan heeft afbetaald ƒ12,20½.

In het brievenboek. invnr 348, is genoteerd dat de permanente commissie hierover schrijft aan de directeur in brief N705 na het op 3 november 1825 besproken te hebben bij agendapunt N32.
Daarop reageert de directeur op 11 november 1825, invnr 76:

De gevraagde rekening van den straf-kolonist Pracht en de beant­woorde nota van gevraagde renseignementen omtrent eenige bedelaars-kolonisten gaan hier nevens.'

Volgens het brievenboek, invnr 348, reageert de permanente commissie dan op het verzoekschrift op 26 november 1825, na bespreking op 24 november 1825 bij agendapunt 39. Dat heb ik allemaal niet gezien, maar het effect is dat Philip Christiaan en zijn echtgenote nog niet vrijgelaten worden.

Nieuwe poging

Een jaar later probeert Philip Christiaan Pracht het opnieuw. Dat verzoekschrift is gedateerd 17 juni 1826 en bevindt zich in invnr 79 de scans 281-282 met speciale aandacht voor scan 283 waar hij een prachtige en ietwat frivole adressering heeft gemaakt.

De permanente commissie vraagt weer de mening van de directeur en die schrijft op 28 juni 1826, invnr 79 scan 351:

Dat de kolonist P.C. Pracht zich meede goed gedraagt en wel in staat is, te Veenhuizen voor zijn onderhoud te zorgen, waarom ik ook ten faveure van dezzen kolonist advyseer.

Blijkbaar wist men al dat dit positieve advies eraan zat te komen, want al op 29 juni 1826 mogen ze weg uit de strafkolonie. Pracht en echtgenote gaan volgens het stamboek van strafkolonisten met invnr 1442 (daarvan zijn geen scans) naar woning 56 van het tweede gesticht, maar in het stamboek van het derde gesticht met invnr 1572 op scan 121 is 56 doorgestreept en staan ze als bewoners van woning 76 van het derde gesticht.

Tot slot

Er wordt verder geen kwaad woord meer over de schoenmaker gehoord. De enige vermelding is als opgeschoten jongens november 1828 baldadigheid met een sekreetton voor zijn woning plegen, invnr 94 scan 437.

Philip Christiaan Pracht overlijdt te Veenhuizen op 7 februari 1830 ongeveer 61 jaar oud (Overlijden Norg 1830, aktenummer 41).

Zijn weduwe Maria Christina Jeannetje Sleicher verlaat Veenhuizen met ontslag op 30 november 1831.

Weer terug

Maar op 26 maart 1832 is ze weer in de kolonie, de vrije dit keer. Hoe dat precies kan weet ik niet, want ik zie geen enkele instantie die voor haar verblijf in de kolonie betaalt. Ze staat wel in het stamboek van alle op contract geplaatste bewoners maar zonder vermelding van een contract, invnr 1389 nummer 994B en nummer 1044B. Ze komt achtereenvolgens bij een heleboel koloniale gezinnen in Frederiksoord en Wilhelminaoord in huis. Ik zal het nog wat netter opschrijven, maar even voorlopig:

Wilhelminaoord invnr 1354 hoeve 24 bij kolonist Lubbert vanaf haar aankomst tot 13 januari 1833
Wilhelminaoord invnr 1354 hoeve 27 bij kolonist Teunis Keizer, van 13 januari 1833 tot 10 juli 1833,
Frederiksoord invnr 1348 hoeve 118 bij kolonist C.J. Thoss
Daarna:
bij IA.Koenrades II,
J. Braun sr. II,
J. Inpijn II,
J. de Nekker III,
J. Inpijn II (2e keer),
P. Kramer I,
P.J. van Gijtenbeek III,
L. Jansen, nu in kolonie II (2e keer),
J.H. van Oostendorp III,
J.H. Maartens III,
C.C. Jaspers III,
Van 17-02-1842 tot 14-10-1842 was zij in Veenhuizen II
J.E. de Jong II,
C. Boon I,
K. Pattarellij III,
C. Keijzer III,
H. Wulfling III,
H. Martijn III,
B.K. Faber III,
M. Brouwer sr. III,
J.v.d. Woude III,
huisverz. J.Brands jr. III
J.A. Smit III,
J. Joosten III
Th. Bisschop III.

Zij overlijdt te Willemsoord op 19 juni 1849