Huibert Remiens is niet aan de gevolgen van mishandeling overleden, maar verkeert daarentegen juist 'in een overbeterlijke staat van gezondheid'

December 1838 maken enkele couranten melding van 'zeker jongeling afkomstig uit de kindergestichten te Veenhuizen die, na op zijne vrijwillige aangifte voor de dienst der Marine te zijn aangenomen, op eene kanonneerboot voor Kampen door het bootsvolk zoodanig zou zijn mishandeld dat hij aan de gevolgen overleden was'.

Daar wil de permanente commissie natuurlijk meer van weten. Ze schrijft op 27 december 1838 N28, uitgaande post, invnr 481 (geen scans) aan de secretaris van de subcommissie van weldadigheid te Kampen. Ze citeert uit het krantenbericht en vraagt de secretaris uit te zoeken wat hier aan de hand is.

Reactie uit Kampen
De secretaris die Rusburg of Riesburg heet, reageert op 3 januari 1839, invnr 204 scan 93 met de adressering op scan 94. Zie helemaal bovenaan de pagina hoe de scans te bereiken zijn. Hij stuurt mee een brief van N van Berkum Bijsterbos, lid van Gedeputeerde Staten van Overijssel, gedateerd 29 december 1838, die zich bevindt zich in invnr 203 de scans 851-852:

Aan den Heer Burgemeester der stad Kampen,

Ik heb het genoegen Uwedele ingevolge verzoek hiernevens omtrent het voorgevallene met de kannoneerboten voor zoo verre ik in staat ben door mij zelve, of door het verhaal mijner knechten dezelve mede te deelen.

Een dezer kannoneerboten (naar ik verneem onder bevel van den Heer de Sauvage) was wegens den ingevallen vorst en het lage water in mijne haven gaan leggen, op dezelve was eene menigte personen, die zoo als men verhaalde uit de kolonien van Weldadigheid waren gekomen om met deze boot te vertrekken.

Deze personen natuurlijkerwijs af en aan lopende, zagen wij op eenen morgen, een klein getal van hun afgezonderd op het land, ons verwonderende dat zij daar zoo geheel afzonderlijk liepen.

Men had toen aan mijne knechten verhaald, dat deze weinige personen, ongewoon aan de voedsamen scheeps kost en daardoor eenige ongesteldheid bekomen hebbende, zich aan land te begeven, om in dien tusschentijd hunne kooijen te kunnen doen drogen en weder in orde te brengen.

Een dezer menschen nu zonder kousen en dun gekleed zijnde, werd uit medelijden door een mijner knechten van een paar kousen voorzien om zich daare mede voor de koude enigzins te beveiligen.

Overigens is het ons niet gebleken, dat door deze behandeling eenig letsel had bekomen, daar hij met de knechten van de molen af en aan was blijven loopen.

Evenwel scheen het ons toe, dat deze kolonisten wat hunne kleedeing betrof in dit barre Seizoen veel te wenschen overig bleef.

Remiens
Verder weet de secretaris van de subcommissie Kampen te melden om wie het verhaal gaat: R. Remiens. De permanente commissie noteert op de brief dat die voorletter niet klopt en om wie het echt gaat: H. Remiens, bedelaarsnummer 2335.

Dat nummer verwijst naar een inschrijving in het boek 'gemerkt I', Drents Archief, toegang 0137.01 invnr 428. Daar staat dat hij 21 november 1815 is geboren te 'Thiel', dat hij 'Roomsch' is, een lengte van 1 El en 75 centimeter heeft, een ovaal aangezicht, bruin haar, bruine ogen, een kromme neus, een grote mond, een kleine kin en geen bijzondere kentekenen.

Geen kindergesticht
Hij is het bedelaarsgesticht op de Ommerschans op 13 juni 1838 binnengebracht door de gemeente Tiel, hij is op 20 oktober 1838 overgeplaatst naar Veenhuizen en hij is 20 november 1838 met ontslag vertrokken en in dienst bij de Marine gegaan.

Het krantenbericht was dus fout toen het meldde dat hij uit de kindergestichten in Veenhuizen kwam, hij heeft alleen een tijdje in de bedelaarsgestichten verbleven.

Advertentie
De secretaris weet tenslotte te melden dat Remiens helemaal niet is overleden en in het Algemeen Handelsblad van 27 december 1838 zelfs een advertentie heeft geplaatst:


De permanente commissie vindt het zo wel mooi en op 24 januari 1839 bij agendapunt 15, invnr 482, noteert ze dat ze de brief uit Kampen voor 'notificatie', kennisgeving, aanneemt.