Waarschijnlijk duikt Marie Louise Roland al eerder op in de post, maar ik heb haar pas gevonden vanaf 14 september 1821. Dan schrijft de subcommissie van weldadigheid te 's Gravenhage over haar, zo te zien als antwoord op vragen van de permanente commissie. De brief zit in inventarisnummer 59, zie hier voor de scan:
De Subkommissie der Maatschappij van Weldadigheid te 's Gravenhage heeft de eer in antwoord op de missive van de Permanente Kommissie van den 8 dezer, No 14/9, betrekkelijk Marie Louise Roland, te kennen te geven, dat haar gene redenen bekend zijn, welke de ongeschiktheid dezer vrouw om in de kolonien te worden opgenomen, eenigsints aanwijzen,
dat het dierhalven, haar verlangen blijft, dat zij bij eene der Haagsche huisgezinnen, worde ingedeeld.
Vermits aan de Subkommissie niets dan goede getuigschriften nopens haar gedrag kenbaar waren. en zij door het vertrek van haren man in de armoedigste omstandigheden verkeerd, zoo is zij bereids den 8e dezer over Amsterdam naar Steenwijk vertrokken.
Als dat laatste waar is en ze inderdaad 8 september 1821
uit Den Haag is vertrokken, heeft ze onderweg behoorlijk oponthoud
gehad. Want volgens de onderstaande aankomststaat, invnr 1343,
komt zij in de kolonie aan op 29 oktober 1821:
Volgens de eerste kolom komt ze in kolonie 4, wat op dat moment de
aanduiding voor Wilhelminaoord is, en volgens de laatste kolom op
hoeve 62 bij Franciskus Johannis Baptist Westhoff. Dat is
een weduwnaar uit Amsterdam met vijf kinderen, zie over hem deze pagina en dus niet 'een van de
Haagsche huisgezinnen'.
Hoelang ze bij Westhoff blijft is niet bekend, maar ze schrijft in november 1823 dat ze bij het volgende gezin waar ze wordt ingedeeld zeven maanden is geweest. Dat zou betekenen dat ze tot maart/april 1823 bij Westhoff is gebleven.
Dan wipt ze over naar wat wél een Haags gezin is. Daar is niet zo
veel van bekend, want de stamboeken uit die tijd van
Wilhelminaoord zijn niet bewaard gebleven. De enige informatie
staat op de aankomststaat van 8 augustus 1821, invnr 1343. De man
des huizes heet Theodorus Martinus van den Bijlaard (de
kolonistendatabase noteert dat als Bijllaardt), getrouwd met Anna
Hermina Herman. Met de kinderen Johannes Hendrikus Fransiskus van
den Bijlaard, Maria Johanna van den Bijlaard en Johannes Gerardus
van den Bijlaard. Van niemand is een geboortedatum bekend.
Twee jaar na haar aankomst meldt zich de subcommissie van weldadigheid Den Haag weer. Het is 20 november 1823, invnr 67, als zij schrijft:
M. Guemin geboren Rolland heeft zich bij nevensgaande missive aan ons geadresseerd, om haar ontslag uit de kolonie te bekoomen. Wij hebben geene redenen, om aan dit haar verlangen niet te voldoen. Indien zij geene schulden heeft gemaakt, zoo hoeven wij UEds. verzoekenom haar het verzogte ontslag te verleenen.
Bijgevoegd, en dus in hetzelfde inventarisnummer, is de brief van Marie Louise. Ik knip de brief in stukjes om hem beter te kunnen becommentariëren. Marie Louise heeft het gehad met de kolonie. En helemaal met types als Theodorus Martinus van den Bijlaard. Ze gebruikt een nogal typisch woord - 'vrouwmeid' - om haar functie te omschrijven:
Frederiksoord 12 nov. 1823
Daer ik vernomen heb dat T: v:d: Bijlard alwaar thans mijn inwoning is vertrekken gaet van hier, en daer ik seven maanden als vrouwmeid etc: aldaar gefungeert heb het koebeest behandelt als melken, karnen, voeren en oppassen, daerenboven s'wekelijks nog mijn gulden verdient dewelke egter in het huishouden is versmolten; nu is mij vraag WelEdele Heer welke weg ik nu moet inslaan, want met dit soort van menschen is het mij onmogelijk langer te kunnen omgaan.
Ik verkies egter niet langer slavin te sijn onder dit soort van menschen
.
Dat Van den Bijlaard weg gaat, klopt. Dat gezin verlaat november 1823, dus na iets meer dan twee jaar, de kolonie en keert terug naar Den Haag (NB: Later komt er een ander kolonistengezin met de achternaam Bijlaard, maar dat komt uit Utrecht). Marie Louise heeft blijkbaar contact gehad met de autoriteiten op de kolonie:
Den H:Ed:Gestrenge Heer Generaal v:d: Bosch, benevens den Directeur Visser, zijn niet onbekend omtrent mijn werksaamheden en persoonlijk gedrag, dus versoeke UEd: op het vriendelijkste mij van de colonie te ontslaan, oftewel mij op een ander manier te plaatsen overeenkomstig mijn persone.
In de eerdere brief van de subcommissie was er sprake van 'het vertrek' van haar man, maar blijkbaar is er toch contact tussen de echtelieden:
Twijffel geensints op ontvangen rapport van mijn man dat hij over mij aan UWelEd: geschreven had, en daer op aan mij verklaard heeft nog geen letter van UEd: ontvangen te hebben.
Duidelijk wordt dat Marie Louise op de koloniën had gehoopt als een nieuwe start in het leven, een plek waar ze vooruit kon komen. Dat blijkt dus heel erg tegen te vallen:
Dus WelEd: Hr: daer UEd: veel goedheid gehad heeft om mij hier te besorgen, hetwelke ik vertrouw dat egter na te gedagten geensints is uitgevallen, want ik kan UEd: met ronde woorden verklaren dat ik bijna sonder klederen ben, en dat ik neen tijdstip daer gestrenge koude sig al vrij sterk laat gevoelen, een paar klomp en halspel ik met voorschoenen heb ik niet, mijn koussen sein slegt, mijn rode rok is versleten, dus iets en ook niets om mij te dekken.
En daer ik nu bijna twee en een half jaren mijn jeugdige leeftijd als het ware in de vergetelheid heb versleten, en in plaats van enigsints te avanceren so ben ik met al mijn werksaamheid ontbloot van alles, dus WelEdelGestrenge Heer bedenkt den ongelukkigen staat waer in een mensch van mijn caracter sig al die tijd bevind.
Het is haar op de kolonie ook volkomen duidelijk geworden dat ze de toestemming van de Haagse Heren nodig heeft om te mogen vertrekken. Zonder toestemming van de kolonie gaan heeft ernstige consequenties:
Dus bidde en smeek ik U dit laast plaisier mij als dan nog te doen om mij de behulpsame hand te bieden van hier te geraken; want om mij sonder permissie van hier te absenteren daer kan en wil ik niet toe besluiten, want hier kan seer weinig uitgevoerd worden of het woord is na de Ommerschans, bevreest voor dit woord, dus bevreest voor dit woord herhaal ik dikwils in mijn eensaamheid, waar ben ik toegekomen.
Dog de hoop, verseld met geduld, hebben mij daer in ondersteund om nog eenmaal wederom in een andere staat te geraken.
Haar uitspraak 'hier kan seer weinig uitgevoerd worden of het woord is na de Ommerschans', citeer ik ergens in een van de boeken, maar ik weet niet meer waar. In haar brief komt Marie Louise nog één maal terug op haar man. Dat het tussen die beiden niet lekker zit was al duidelijk, maar wordt nog eens bevestigd. Haar enige hoop zijn de heren van de Haagse subcommissie:
Wat aanbetreft mijn man die belooft mij en daer komt niets te voorschijn, dus WelEdele Heer U beschouwende als mijn vader en weldoender so neem ik UEd: in de armen, bedankende voor de sorgen voor mijn komst op de colonien so wel als nog voor het tegenwoordige so is nog mijn vriendelijk te sorgen om bij geen ander ingedeeld te worden, want als dan maak ik een pas travers na Vledder alias na de onderaardse gewesten van ligt en onsterflijkheid. Her mede so noeme mij WelEdele Heer met verschuldigde agting
U innerlijks bedroefde en nederige dienaresse
M: Guemin geboren (rest van de ondertekening ontbreekt)
Zoals gebruikelijk informeert de permanente commissie na het ontvangen van deze brief eerst bij de directeur der koloniën wat de stand van de rekening is. Op 30 november 1823, ook invnr 67, schrijft die terug:
Aangaande M. Guermin geb. Roland, dat deezen geene schulden heeft en derhalve zal worden ontslagen.
Diezelfde dag nog vertrekt de voormalige 'vrouwmeid' Marie Louise Guemin, geboren Roland van de kolonie. Na twee jaar en één maand.