Moeder Lijdia overlijdt september 1832 en dan zitten de regenten
van de Stadarmenkamer Schiedam in hun maag met al dat onwettige
nakomelingschap. Eén zus is al 21 en kan blijkbaar op eigen benen
staan, maar voor de twaalfjarige Anthonij en zijn zusjes Henrica
van tien en Johanna van zeven moet iets verzonnen worden. En dat
doen de regenten meer dan keurig.
De goedkoopste optie is de wezen te plaatsen in een van de
gestichten van de Maatschappij van Weldadigheid in Veenhuizen. Dat
zou de Stadsarmenkamer 45 gulden per kind per jaar kosten. Voor
vijftien gulden meer, dus 60 gulden per kind per jaar, kunnen ze
als bestedelingen geplaatst worden bij koloniale gezinnen in de
vrije koloniën. Het kost wat meer, maar daar krijg je dan ook
wat voor. In Veenhuizen verblijven de wezen op slaapzalen en
is het sterftecijfer hoog, net zo hoog of misschien wel hoger dan
in een gewoon weeshuis. In de vrije koloniën ligt dat cijfer -
hoogstwaarschijnlijk, want officiële cijfers zijn er niet - lager
dan het landelijk gemiddelde. Ook toen was goedkoop vaak duurkoop.
De regenten kiezen - en dat is dus prijzenswaardig - voor het
ietsje duurdere bestedelingenschap en sluiten met de Maatschappij
van Weldadigheid zo'n soort contract (zie boek blz 190).
Uit het designatie-register (invnr 1395), de toewijzing van plaats
op de kolone aan de drie:
En de rechterbladzijde van hetzelfde register met datum van
aankomst en waar ze worden ingedeeld:
Op 24 februari 1833 arriveren Anthonij en zijn twee jongere zusjes
in Frederiksoord. De zusjes blijven bij elkaar, ze worden
ondergebracht bij het gezin van de proefkolonist Jacobus de Wals* uit Geertruidenberg
die er dan al vijftien jaar woont. Jacobus en zijn vrouw zijn nu
63 jaar oud, hun kinderen zijn merendeels het huis uit en als de
zusjes de Ronde er zo'n drie maanden zitten, gaat ook een
26-jarige dochter De Wals als getrouwde vrouw op eigen benen
staan.
Anthonij begint bij het uit Amsterdam afkomstige kolonistengezin Winkelhuis*. De man des huizes
is dan al overleden dus Anthonij en een paar andere jongens wonen
in huis bij diens weduwe. Eigen kinderen van Winkelhuis zijn niet
op de hoeve, een zoon die 'buiten zinnen' was en een keer de hoeve
in brand had gestoken, is opgenomen in een 'verbeterhuis'. Wel
komt er op een gegeven moment in 1835 een oudere dochter, die
weduwe geworden was, uit de grote maatschappij terug en trekt met
drie kinderen erbij in. Of er verband mee is, is onbekend, maar op
19-12-1835 komt er een eind aan Anthonij's verblijf daar.
Hij komt op die datum bij kolonist Johan Hendrik Nienkemper* en dat gezin zal
hij goed leren kennen. Nienkemper is per 10 juni 1821 gezonden
door de subcommissie Dordrecht maar zou oorspronkelijk geboren
zijn in iets dat heet 'Teckelenbrug tot Westercappel'. Tijdens
Anthonij's verblijf wordt de hoeve overgeschreven op Nienkempers
zoon Gerrit Jan Nienkemper, maar dat verandert niets aan de
indeling. Al met al zal Anthonij's verblijf daar duren tot
augustus 1842. Da's best lang, bijna zeven jaar, van zijn
vijftiende tot zijn tweeëntwintigste, dus ook best een belangrijke
levensfase. Voor twee jaartjes gaat hij naar kolonist Veen en dan keert hij weer
terug naar zijn vaste stek Nienkemper.
In 1846, Anthonij is dan 26 jaar, wordt hij opnieuw overgeplaatst.
Dat overplaatsen zegt niet alles. Er werd flink geschoven met
bestedelingen. De zusjes De Ronde zien ook de nodige huishoudens
van binnen, bijvoorbeeld komen ze vier keer bij de Belgische
kolonistenfamilie Wibier*
in huis. Overplaatsing kan te maken hebben met de harmonie in een
huishouden, maar meestal is de bedoeling om te zorgen voor genoeg
mannelijke arbeidskracht - voor de landbouw - en genoeg
vrouwelijke arbeidskracht - voor het huishouden en voor spinwerk -
in elke koloniale hoeve.
Oktober 1846 - zus Henrica is inmiddels na dertien jaar kolonie,
ze is dan 23, de grote maatschappij ingetrokken, een paar jaar
later trouwt ze in Schiedam - komt Anthonij in het gezin van Richter* uit Haarlem. Drie
maanden later overlijdt de man en een jaar daarna hertrouwt zijn
weduwe met de achttien jaar jongere kolonistenzoon Willem van
Kooten*. Het is een van die vele huwelijken tussen een veel oudere
kolonistenweduwe en een kolonistenzoon, zie ook onderaan deze
pagina, die er toe leiden dat de hoeve wordt overgeschreven op
naam van die jongere man.
Waar het hier om gaat, is dat Anthonij's nieuwe 'huisvader' (die
een jaar jonger is dan hij) een zusje heeft. Maria van Kooten, 1824 geboren
in Kamerik en Houtdijken in de Lopikerwaard en in 1828 naar
Frederiksoord gekomen met haar ouders (Leendert van Kooten en
Annigje van Wijngaarden) die door de subcommissie van weldadigheid
Woerden waren uitverkoren om de kortstondige Woerdense kolonist
Pieter Corba (zie hier) te
vervangen.
En blijkbaar klikt het tussen Anthonij en Maria.
Nog één keer wordt Anthonij overgeplaatst, naar kolonist D. Verschoor. Het bijzondere van
zijn verblijf daar is de tijdelijke hereniging met zus Johanna die
ook bij Verschoor in huis komt, maar inmiddels hebben Anthonij en
Maria trouwplannen. Dat betekent ook dat ze de kolonie moeten
verlaten. Af en toe wordt het toegestaan dat kolonistenkinderen na
hun huwelijk bij een van de ouders intrekken, maar meestal niet.
Een van de redenen is dat in de kleine hoeves met dicht opelkaar
staande bedsteden anders 'de zedelijkheid in gevaar' zou komen,
maar daarnaast zouden de huisjes ook al snel uitpuilen als alle
kinderen en kleinkinderen er bij zouden komen.
Het jonge stel trouwt 9 juni 1850 en trekt naar Noordwolde,
vermoedelijk naar een van de desperado-koloniën (boek blz. 364). Daar wordt oktober 1850
een jongentje geboren. Een maand later heeft Schiedam wél een
koloniale hoeve voor hun. Niet in Frederiksoord, maar in het iets
noordelijker gelegen Wilhelminaoord.
Kolonist Frans Mandos* is
augustus 1820 uit Schiedam gekomen. Hij is overleden in 1846, zijn
weduwe twee jaar later. Dan blijven er drie oudere kinderen in
huis, maar die hebben blijkbaar geen zin in het koloniale bestaan
en de Magistraatsarmenkamer Schiedam wijst de hoeve toe aan
Anthonij, Maria en zoontje Leendert, vernoemd naar Maria's vader.
De bestedeling, die zijn leven begon met een weinig florissante
familie-achtergrond, is nu gezinshoofd-kolonist. Het tweede kind
van hem en Maria is een dochtertje en vernoemt hij naar zijn
moeder. Lijdien leeft slechts een paar jaar, maar het
eerstvolgende meisje dat daarna geboren wordt krijgt ook de naam
Lijdia.
Terwijl het gezinnetje gestaag uitbreidt met om het jaar een
nieuwe boreling, krijgt voormalige bestedeling Anthonij nu zelf
ingedeelden in huis. Meestal niet voor lang, een 19-jarige
Rotterdamse blijft een half jaar, een 17-jarige Schiedammer
drie maanden, een 15-jarige Utrechtse tweeëneenhalve maand,
enzovoort. Maar de 62-jarige stiefvader van Maria, de laatste
overlevende van een verder uitgestorven of weggetrokken
kolonistengezin uit Schokland, zal zestien jaar bij de familie
inwonen en er ook overlijden. En er is nog een ingedeelde uit de
eigen familie. Zus Johanna met wie Anthonij twintig jaar eerder
uit Schiedam kwam, woont van haar zesentwintigste tot haar
achtentwintigste bij hem in. Daarna blijft ze nog lang op de
kolonie, pas op haar 41ste vertrekt ze om in Almelo te trouwen.
Maria is in 1864 opnieuw zwanger als Anthonij, 44 jaar oud,
overlijdt. 11 april, 'des middags te een uren te zijnen huize'.
Het vier maanden later geboren dochtertje Annigje leeft maar drie
weekjes, moeder Maria blijft achter met vijf kinderen tussen de
twee en twaalf jaar. De directie plaatst het gezin over, van
Wilhelminaoord verkassen ze naar Frederiksoord, waar Maria vroeger
met haar inmiddels overleden ouders woonde, ze komen op hoeve 52.
Volgens de familie-overlevering was Maria's moeder oorspronkelijk
uit de betere boerenstand afkomstig en was zij ver beneden haar
stand getrouwd, en ligt daarin de verklaring dat Maria er
behoorlijk achteraan zat dat de kinderen zoveel mogelijk
doorleerden. En met succes, want allemaal zullen ze een bestaan
buiten de kolonie opbouwen. Als hoofdconducteur bij het spoor, :of
sluiswachter, of opzichter bij het spoor of nog hoger: Antonie de
Ronde, naamgenoot van zijn vader en de eennajongste zoon van
Anthonij en Maria, getrouwd met een kleindochter van een kolonist
uit Oudewater (van Puffelen, die in het boek blz. 336 voorkomt als de enige
kolonist die het verdomt het door Johannes van den Bosch
uitgevonden aardappelbrood te eten) verwerft zich een goede
positie als onderwijzer in Enschede.
Naarmate de kinderen uitvliegen, wordt het niet leger in huis want
een gestage stroom ingedeelden passeert. Tenslotte, het is 1895 en
ze is 71 jaar, verlaat Maria de Ronde-van Kooten de kolonie.
Hoogstwaarschijnlijk trekt ze in bij een van haar zoons, want ze
overlijdt dertien maanden later in Molkwerum waar zoon Willem
Frederik sluiswachter is.
Van de vele duizenden die in de vrije koloniën werden ingedeeld of
besteed, zijn er maar weinigen die het tot kolonist gebracht
hebben. Dat maakt de carrière van Anthonij de Ronde best
bijzonder.