De permanente commissie van de Maatschappij van Weldadigheid
accepteert de voordracht en op 8 oktober 1824 komt het
gezin aan in de kolonie Wilhelminaoord. Zie mijn (gebrekkige)
fotootje van de aankomststaat in invnr 1370:
Ze worden volgens deze staat gevestigd op hoeve 86 van kolonie 4,
wat dan nog de aanduiding is voor Wilhelminaoord, maar na het
besluit om in 1825 alles te hernummeren en nieuw in te delen,
wonen ze op hoeve 113 van kolonie 1, Frederiksoord. Tegenwoordig
is dat de M.A. van Naamen van Eemneslaan 4, kadastraal Vledder D
81, met de coördinaten 52.864948 en 6.149814.
Ze staan geadministreerd als bewoners van die hoeve in de
stamboeken van Frederiksoord met de invnrs 1346 en 1347 op
respectievelijk scan 40 en scan 28 en van die inschrijvingen neem
ik de gezinsgegevens over, met de kanttekening dat de
kolonieadministratie slechts de aantekeningen zijn van een
particuliere organisatie en dus geen officiële bron waarop
blindgevaren mag worden.
Gezinssamenstelling
● Hendrik Sabelis is volgens die kolonieadministratie
geboren 7 augustus 1795. Hij is net als de rest van het
gezin hervormd. Hij is getrouwd met:
● Lubarta van Maris, geboren op 11 februari 1789.
Het echtpaar heeft bij aankomst drie kinderen bij zich:
● Henderika Sabelts, geboren op 30 mei 1813,
● Johannes Marinus Sabelis, geboren op 15 maart 1820,
en
● Gerritje Sabelis, geboren op 22 juni 1822.
Op de kolonie komt daar bij:
● Abraham Sabelis, geboren op 7 maart 1828.
Kleine raad
Op de
zitting van de kleine raad van 3 december 1825 komt
Hendrik Sabelis vragen om veertien dagen met verlof naar Haarlem
te mogen, '14 dagen Haarlem, waar hij, volgens zijn gezegde, met
zijne twee broeders iets te deelen had'. Het mag omdat 'Sabelis
zich goed gedraagt, en in zijnen toestand matig goed te vreden is'
en de onderdirecteur van kolonie 1 schiet hem zelfs wat reisgeld
voor.
Op de
zitting van de kleine raad van 15 april 1826 komt
Lubarta van Maris ook vragen om verlof, maar dan vindt de raad het
bij alle drukke werkzaamheden in de kolonie niet goed en 'heeft
dien ten gevolge deze lieden geraden, nog eenige weken te wachten'
en volgens de raad neemt 'vrouw Sabelis' daar wel genoegen mee.
De scharensliep
Dan zijn we bij de gebeurtenissen van maandag 28 augustus
1826, wanneer Hendrik Sanelis blijkbaar naar Steenwijk
geweest is en alles er op wijst dat hij daar een meer dan stevige
borrel gedronken heeft. De gebeurtenissen worden verhaald op
pagina's 91-92 van De strafkolonie, globale samenvattingen
van de processtukken staan op deze
pagina, en ik heb er vroeger een keer een verhaaltje over
geschreven dat ik hieronder afdruk:
Jochem Sleyfer is van beroep 'scharenslijper', hij woont te
Vledder en staat volgens de burgemeester ter plaatse bekend als
'een eerlijk en ter goeder naam staande persoon'. Maandag 28
augustus 1826 raakt hij in gevecht met iemand die aanmerkingen
heeft op de prijzen die hij rekent.
Vermoedelijk voor zijn werk is Sleyfer die dag in Steenwijk
geweest. Hij is op weg naar huis en hij is ter hoogte van
Eesveen als volgens zijn verklaring een man van een jaar of
dertig hem begint uit te schelden voor 'schurk, schelm en dief'.
De man daagt hem uit te vechten.
De scharensliep wijst dat aanbod af, waarop de ander 'hem
bij de keel had gegrepen en hem de das om de nek had zoeken toe
te drayen'. Waarbij hij hem ook 'het vel aan den hals op eenige
plekken had afgekrabd'. Jochem Sleyfer staat bekend als
sterk, weet de man af te weren en grijpt op zijn beurt de ander
bij zijn halsdoek.
Hij roept naar ´twee Steenwijker voerlieden, welke eenige
schreeden vandaar met hun wagens waren blijven staan om dit
schouwspel te zien'. Die twee dachten eerst 'dat die lieden
gekheid met elkanderen hadden', maar Jochem maakt duidelijk dat
het alleen maar grappig lijkt dat ze elkaar bij de halsdoek
hebben en vraagt hen erbij te blijven.
Dat doen ze en ze horen Jochem aan de man vragen: 'Wat
persoon bent gij, dat gij mij hier op de weg zoo aanvalt?'
Vergezeld van 'eenige vloekwoorden' antwoordt de man: 'Dat raakt u niet. Blaast mij wat in mijn Haarlemmer kont.'
Op dat moment passeert ook Klaas Geerts Brouwer, 35 jaar oud,
landbouwer te Vledder en een goede bekende van Jochem. Brouwer
komt met een wagen met een voer hooi van Giethoorn. Hij vraagt
de Steenwijker voerlieden wat er hier te doen is en krijgt ten
antwoord 'dat zij elkanderen willen slaan'. Jochem heeft hem
gezien, laat de halsdoek van zijn aanvaller los en zegt tegen
Brouwer: 'Gij moet bij mij blijven'. Hij gaat lopen 'aan de
andere zijde van 't voer hooy' en zo laten ze de onverlaat
achter.
Niet voor lang. Na een tijdje komt hij hen achterna 'met een
allerijselijkst gevloek en gescheld'. Hij gaat hen voorbij,
steekt voor de paarden langs over en valt de scharenslijper
opnieuw aan, waarbij hij 'hem op de borst had gestoten'. Klaas
Geerts Brouwer komt tussenbeide, hij dreigt de aanvaller 'van
hem te zullen aanbrengen, met dat gevolg dat hij gevangen zoude
worden genomen.' De man taait af, maar Jochem vindt het een
goede suggestie van zijn plaatsgenoot en besluit het er niet bij
te laten zitten.
Als de twee Vleddenaren – waarschijnlijk om van de schrik te bekomen - 'vervolgens in een huis een borrel hadden gedronken', vernemen ze dat de aanvaller Sabelis heet en in de kolonie te Frederiksoord woont. En Jochem Sleyfer informeert wie de twee Steenwijker voerlieden waren die het gezien hadden en die als getuigen zouden kunnen optreden. Het blijkt te gaan om Egbert Bos en David Bos, 'beide gepatenteerde slagters, wonende in de Omningerstraat te Steenwijk'.
Diezelfde avond om acht uur meldt Sleyfer zich bij de burgemeester van Vledder, Stephanus Jacobus van Royen en doet hij hem het hele verhaal. Ook Klaas Geerts Brouwer komt langs om te verklaren dat het echt allemaal zo gegaan is. Drie dagen later stuurt Van Royen de op papier gezette klacht naar 'den Heer Officier bij de Regtbank van eersten aanleg te Assen'. Een paar dagen later vraagt de officier hem de identiteit van de aanvaller te checken en dat doet Van Royen bij de directeur van de Maatschappij van Weldadigheid.
Hendrik Sabelis is net 31 jaar oud geworden, hij is een
kleine twee jaar tevoren met echtgenote en drie kleine kinderen
in de kolonie aangekomen. Hij is, meldt van Royen. 'kolonist in
de kolonie No 1 te Frederiksoord en wonende in 't huis no 113'.
Oorspronkelijk is hij afkomstig – zoals het voorafgaande al deed
vermoeden – uit Haarlem.
De juridische molens draaien snel in die dagen. Binnen een
maand, op 20 september 'des voordemiddags te half elf uur' staat
de zaak op de rol. Negen dagen ervoor gaat de deurwaarder
iedereen dagvaarden: de scharenslijper als klager, landbouwer
Klaas Geerts Brouwer en de twee Steenwijkse slachters als
getuigen, en de beklaagde, kolonist Hendrik Sabelis.
Laatstgenoemde is niet thuis, zijn echtgenote neemt de oproep
aan. Blijkbaar schrikt haar man als hij thuiskomt, een week
later neemt hij de benen, de boeken van de Maatschappij van
Weldadigheid melden 'den 17den september gedeserteerd'.
Hij is dan ook niet aanwezig op de zitting. Daar herhalen de getuigen in grote lijnen het verhaal, waarbij twee nieuwe aspecten aan het licht komen. De eerste is dat die maandagmidddag – in de woorden van Klaas Geerts Brouwer: - 'Sabelis niet nuchteren scheen te zijn', of in de woorden van de ene Steenwijkse slachter 'een borrel gedronken had' en in die van de andere 'iets dronken scheen'. En het andere nieuwe aspect is de aanleiding tot de ruzie.
Volgens de getuigen had Sabelis de scharenslijper vooral uitgemaakt voor 'afzetter'. In zijn klacht had Sleyfer er niet van gerept maar tijdens de onenigheid had hij de Steenwijkenaren wel uitgelegd dat de aanleiding een ordinair handelsconflict was. Het was er mee begonnen dat Jochem de kolonist 'voor een soldeerbolt vijf stuivers had afgevraagd', terwijl Sabelis er de helft voor had willen betalen. De man was zo kwaad geweest omdat de scharensliep 'hem zoo overeischt had'.
Hendrik Sabelis bewijst zichzelf een slechte dienst door
niet op de zitting te verschijnen. Er gelden dus geen
verzachtende omstandigheden en hij wordt bij verstek veroordeeld
tot vier maanden cel, een boete van twintig gulden en de kosten
van de procedure, ongeveer 25 gulden. Als de deurwaarder dat bij
hem bekend komt maken, treft hij slechts zijn vrouw die meedeelt
'dat haar man zig had geabsenteerd, zonder te weten waar hij zig
ophield'. Enkele maanden later duikt hij weer op en gaat hij
alsnog de cel in.
Zoals in het verhaal verteld is Hendrik Sabelis op 17
september 1826, drie dagen voor de rechtszitting,
gedeserteerd. Hij komt weer terug op 13 november 1826.
Daarna wordt hij op 3 december 1826 'gerequireerd door de
Publieke Rechter van Assen'. Een maand later, op 3 januari
1827, laat de rechtbank hem gaan en keert hij terug bij zijn
gezin de kolonie.
Reputatie
Bij de koloniale leiding is zijn reputatie nu wel naar de
filistijnen. Als op de
zitting van de kleine raad van 21 juli 1827 vrouw
Sabelis verlof komt vragen, krijgt ze het niet 'omdat men niet
bijzonder over dit huisgezin te vreden is'.
Het zal allicht meespelen bij de wens van de familie Sabelis om
de kolonie weer te verlaten. Maar dat is makkelijker gezegd dan
gedaan, daar moet de subcommissie van weldadigheid Haarlem ook aan
meewerken.
Litanie
Op de
zitting van de kleine raad van 10 november 1827
komen Hendrik Sabelis en Lubarta van Maris samen opdagen. Ze
vragen verlof voor Hendrik 'met een tweeledig oogmerk
a. Om meerder spoed te verzoeken met het door hen gevraagde
ontslag van de kolonie
b. Om kindergoed te halen, daar zijne vrouw eerstdaags staat te
bevallen'.
Verlof krijgt hij niet, maar dat zagen ze waarschijnlijk al
aankomen, want er volgt een litanie aan klachten over de
wijkmeester en de Maatschappij, met als gevolg dat de verder zeer
lezenswaardige zitting bijna helemaal over de familie Sabelis
gaat. De enige conclusie is dat het gewoon niet meer goed zit
tussen Sabelis en de kolonie.
Van verlof achtergebleven
Een jaar later zijn ze nog niet ontslagen. Op de
zitting van 6 december 1828 van de kleine raad komt
Hendrik Sabelis opnieuw om verlof vragen en dit keer krijgt hij
het. Maar vervolgens meldt het stamboek dat hij 'van verlof is
achtergebleven' en pas op 2 maart 1829 in de kolonie
terugkeert. Maar dan heeft hij het in Haarlem wel voor elkaar
gekregen!
Terwijl hij weg is frequenteert zijn echtgenote de kleine raad.
Op de
zitting van 31 januari 1829 komt ze vragen om
kleding voor de kinderen. De kleine raad besluit: 'Ofschoon het
wel geen tijd der uitgifte van kleeding is, zoo heeft de kleine
raad gemeend, het gevraagde, als zijnde noodzakelijk, in deze
koude, niet te mogen onthouden.'
Maar of ze hebben het toch niet gehad of het was niet genoeg,
want op de
zitting van 21 februari 1829 is ze er weer.
Ten afscheid
En over kleding gesproken... Hendrik Sabelis heeft het bij de
subcommissie Haarlem voor elkaar gekregen dat het gezin de kolonie
mag verlaten. Als vertrekdatum staat genoteerd 28 maart 1829.
En die ochtend komt Hendrik Sabelis bij de kleine raad en vraagt
'voor zijn vertrek van de kolonie nog te ontvangen voor hem, zijn
vrouw en kinderen eene geheele uitrusting van kleeding en het
noodige reisgeld'.
Hoe brutaal kun je zijn?!? Rekening houdend met het feit dat hij
'den geheelen winter in Haarlem geweest' is, voelt de kleine raad
er helemaal niets voor en de directeur sluit zich daar bij aan. Er
schijnt wel reisgeld verstrekt te worden.
En dan vertrekken Hendrik Sabelis, Lubarta van Maris en de vier kinderen die zaterdag 28 maart 1829 van de kolonie. Het was geen gelukkig huwelijk tussen hen en de Maatschappij.