In De bedelaarskolonie maak ik op pagina 269 melding van
het feit dat een employé van de Maatschappij de permanente
commissie een boekje aanbiedt met de titel Taferelen van een
gelukkig leven. Dat is gebaseerd op een brief van 31
augustus 1827, invnr 86 scan 781:
HoogEdelGestrenge Heeren!
uit ware hoogachting en erkentenis wordt U.H.E.Gestr. dit stukje nederig aangeboden door hem die met bescheidenheid zich tekent,
HoogEdelGestrenge Heeren!
UE.H.E.Gestr. gehoorzame dienaar,
P.S. Schrieder,
boekhouder bij de Adjunctdirekteur der vrije kolonien te Frederiksoord
den 31 Aug 1827
Bedankt
Op de omslag van brieven schrijft de permanente commissie in die
tijd altijd een samenvatting en die luidt in dit geval, invnr 86
scan 182:
Ontv. 6 Nov 1827 N1505 - P.S. Schrieder te Frederiksoord - Biedt aan zijn werk getiteld Taferelen van een gelukkig leven - Bedankt 6 nov N1035, not 12 id art 51
Het laatste is een verwijzing naar de notulen van 12 november
1827 bij artikel (= agendapunt) 51, de rest spreekt denk ik voor
zichzelf.
Wie is Schrieder?
Ik heb uitgebreid gezocht naar de employé Schrieder, maar de
personeelsregisters zijn in die jaren nog niet op orde en ik kan
hem nergens vinden. Ik denk dat zijn dienstverband niet al te lang
geduurd heeft, maar er zijn wel diverse brieven van of over hem.
Die heb ik niet allemaal bekeken, maar voor geïnteresseerden is
hier de
lijst. Mij is wel duidelijk dat hij voluit Pieter Siebe(s)
of Sijbe(s) Schrieder heet en dat hij rond 1801
geboren is.
Het boek
Overigens vergist de permanente commissie zich. Het boekje heet
niet Taferelen maar Tafereel. Het staat bij google
books.
De meeste boeken uit die tijd zijn volstrekt onleesbaar en een
enkele blik lijkt er op te wijzen dat dat hier ook het geval is.
Maar goed, het gaat om de bedoeling.
Recensie
Het maandblad van de Maatschappij de Vriend des Vaderlands,
of beter diens hoofdredacteur Pieter Otto van der Chijs, wijdt er
een boekbespreking aan in de jaargang 1828 vanaf bladzijde 439.
Die neem ik hier ongecorrigeerd over uit de ocr.
Belangstellenden kunnen op deze
pagina zien hoe ze het origineel kunnen bekijken.
Tafereel van een gelukkig leven, door P.S. SCHRIEDER, te Frederiksoord. Gedrukt voor rekening van den schrijver. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1827; 126 Bl. 8vo. De prijs is ƒ1.-
De schrijver laat dit tafereel voorafgaan door eene aanspraak aan het opkomend gedacht, die zeer gepast en hartelijk is, en waarin hij aan hetzelve God als de bron; eerbied en liefde voor Hem, en de betrachting van al, wat goed en edel is, als de middelen voorstelt, om waarlijk gelukkig te worden. Vervolgens gaat hij over tot het verhaal van het leven van den held van zijn tafereel.
Deze, JULIANUS genaamd, de zoon eens braven en verstandigen landmans, ontvangt eene voordeelige opvoeding, zoo naar ziels- als naar ligchaamsvermogens. Vlijt, het lezen van goede boeken, liefde en eerbied voor God, matigheid, onthouding, en wat dies meer zij, behagen en vormen den jongeling.
Afkeerig zijnde van de gewoonten der meeste jonge lieden, die voor hun 24ste jaar zich in den echt begeven, onderdrukt hij tot dien tijd toe de neiging, welke reeds' op zijn 17de jaar zijne ziel van liefde vervulde, voor een meisje, dat hij nog niet kende. Eindelijk vindt hij hetzelve; SOPHIA is het verwezenlijkt beeld.
Deze, de dochter eens koopmans, en even deugdzaam en verstandig als JULIANUS, beantwoordt en bekroont zijne genegenheid voor haar. Een vijandelijke inval in het land, verpligtte bijna den jongeling zijne geliefde te verlaten.
Doch een plotseling ontstane brand verhindert die treurige reis; doordien JULIANUS bij denzelven zijnen linkerarm breekt. Na het langzaam genezen daarvan is de vijand verdwenen.
In het bezit geraakt van eene fraaije landhoeve, treden zij in den echt. De jonge lieden handelen in alle betrekkingen, en omtrent al hunne onderhoorigen, gelijk dit van hunne deugd en verstand te wachten was.
Hunne echt wordt met zeven kinderen gezegend, van welke een op eene ongelukkige wijze omkomt. Zij zorgen op eene betamelijke wijze voor de opvoeding van hun kroost, en vinden hunne pogingen met den besten uitslag bekroond.
JULIANUS die ook in alle opzigten betoont een menschenvriend te zijn, zoude zich, door het willen redden van twee jongelingen, bijna den dood berokkend hebben. Na eene, hieruit ontstane, zware ziekte hersteld zijnde, leeft hij nog eenige jaren in het midden van zijn' gelukkigen kring.
SOPHIA sterft, 65 jaren oud zijnde; betreurd door allen als eene liefderijke echtgenoote, zorgvuldige moeder, en eerwaardige grootmoeder. Niet langer dan een half jaar daarna, werd ook JULIANUS plotseling aan zijne kinderen door den dood ontnomen.
Ziedaar den voornamen inhoud van dit tafereel. Wij vonden het onnoodig, om hierbij langer stil te staan, daar dit wel toereikende zal zijn, om hetzelve eenigermate te doen kennen, en te doen zien, dat dit boekje met alle regt aan jonge lieden, en zelfs aan meer in jaren gevorderden ter lezing kan worden aanbevolen; volstrekte behoefte echter durven wij dit geschrift niet te noemen, daar reeds veel van dien aard bestaat, en hetzelve nog veel te wenschen overlaat.
De schrijver houde ons (om met de taalfeilen te beginnen) ten goede, dat wij gaarne hadden gezien, dat hij uitdrukkingen als te schaats rijden voor schaatsenrijden; in de kim verschijnen voor aan de kim of kimmen; in het gezelschap te gaan voor naar het (dat onderling zeer onderscheiden is); afschrijven voor opschrijven; knorde over voor op; slaap vinden voor in slaap geraken en dergelijke, niet gebruikt, en veel minder woorden als scharrelen, balanseeren geduld hadde: daar deze den stijl ontsieren en sftrijdig zijn met de echt Nederduitsche taal, omtrent welke men niet te oplettend kan wezen.
Van uwe' voor uwer, (bl. 57) en volgen voor volgens, bl. 83, willen wij niet spreken, deze toch zijn duidelijk drukfeilen.
Wij kunnen het mede niet ontveinzen, dat ook, omtrent de duidelijkheid en gepasten stijl, de woordenkeus en bouw der volzinnen beter had kunnen zijn. De schrijver oordeele zelve, of het woord ontkennends, op bl. 1, niet gezocht en daardoor minder duidelijk is? of de kort op elkander volgende herhaling van kennen, bl. 2, niet onaangenaam luidt? of de volzin, bl.. 87.,
Het was, enz., niet geheel verkeerd is zamengesteld? of niet de zin, bl. 76, JULIANUS gevoelde, enz., geheel iets anders zegt, dan hij zelf meent? en of eindelijk (om niet langer hierbij stil te staan) de uitdrukking: Hij ging achter den ploeg en wandelde voor God, niet een ieder moet doen glimlagchen ?
Nu nog iets over de behandeling zelve. Men zou den schrijver, onzes inziens, onregt doen, indien men hem den lof weigerde, van zijn onderwerp wel uitgewerkt en veel schoons op eene waarlijk bevallige wijze gezegd te hebben.
Maar wij kunnen hem dien in alles niet toestaan. Niets is b. v. lastiger in een' schrijver dan de herhaling van het reeds gezegde, vooral wanneer dit zeer duidelijk is. Ten hoogste is het dus af te keuren, dat S. tot driemaal toe de hoedanigheden van SOPHIA noemt en prijst; (men vergelijke bl. 25, 30, 32) en tweemaal verhaalt, dat JULIANUS en SOPHIA niet veel van uitgaan hielden (bl. 75 en 94).
In het algemeen is de schrijver soms wel eens langwijlig; misschien is daaraan ook wel het verhaal toe te schrijven van den kikvorsch, wiens voorpoot verbrijzeld was, tot wien SOPHIA eene roerende aanspraak rigt, die ook met haren minnaar een gesprek houdt van 3 bladz. lang.
Overigens is het ons minder bevallen, dat S. zijne helden zich wat al te veel in wijsbegeerte laat verdiepen (filosoferen); zij sfpreken hierdoor onnatuurlijk, gemaakt, boven den kring, waarin zij geplaatst zijn, en minder nuttig voor hen, voor wie dit boek eigenlijk schijnt geschreven te wezen. Om dezelfde reden keuren wij gezegden, als: de natuur verhief hare stem en de rede handelde met den Eeuwigen; - welk eene harmonie, en dergelijke, af. Dezelve toch voegen in het geheel niet aan een eenvoudig-, zedelijk verhaal; maar behooren aan Duitsche Romanschrijvers.
Het zedelijk doel, dat de schrijver zich heeft voorgesteld, heeft hij van zijnen kant zeer goed voorgedragen. Veel lof verdienen dan ook zijne wenken, omtrent de ligchamelijke en zedelijke opvoeding der kinderen, en het gedrag jegens dienstboden. De karakters zijner helden heeft hij tot eene zeer groote hoogte van volmaaktheid gebragt; zelfs sterker dan men die vinden kan. Echter hadden wij gaarne gezien, dat SOPHIA nimmer een bitsch antwoord gaf. Bitschheid toch voegt niemand, en vooral niet aan de schoone sfekfe, en doet in geen geval eenig nut. Men moge het bitsche meisje schuwen, achten kan men hetzelve niet, terwijl, integendeel, gepaste vrijmoedigheid, vereenigd met den adel der deugd, haar veel beter bevrijden kan van de schandelijke aanslagen eens eervergetenen jongelings.
Ook keuren wij het in JULIANUS niet goed, dat hij zijne gift aanprijst met de
woorden: het is zaliger te geven dan te nemen (ontvangen) dit moge kieschheid heeten, zulks is het niet.
Ten slotte wenschen wij, dat de schrijver ons deze aanmerkingen ten goede houde, en bevelen wij nogmaals zijn werkje een' ieder ter lezing aan. Vooral zagen wij het gaarne in handen van de bewoners der koloniën; op dat ook dit boekje strekken moge, om dezen vlijt, huishoudelijkheid, werkzaamheid, echte deugd en godsdienstige gezindheid in te boezemen, ten einde het medewerke, om de Maatschappij van Weldadigheid de vruchten te doen plukken van hare onvermoeide zorg en ijver omtrent onze ongelukkige, verarmde landgenooten; eene zorg en ijver, waarmede zij, ondanks zoo veler dwaas vooroordeel, voortgaat en vordert, gedachtig aan de gulden spreuk: doe wel en zie niet om.