Jakob Heinrich, die in de boeken ook met de verNederlandste vorm Jacob Hendrik voorkomt, is volgens de kolonieadministratie geboren op 13 december 1774. Hij is dus 48 jaar als hij op 13 oktober 1823, vanuit Kampen, waar hij gelegerd zal zijn, de volgende brief schrijft, invnr 67:
Kampen den 19den october 1823
Den ondergeteekende 1e luitenant bij het 3de bataillon der 7de afdeeling nat. infanterie, geinformeert zijnde van de sterke uitbreiding der kolonien, in het stigten van etablissementen voor weezen en vondelingen enz:, door de Maatschappij van Weldadigheid;
is het hem voorgekomen dat tot zulk einde meerder persoonen in onderscheiden betrekkingen kunnen worden geemploijeerd,
voorts in aanmerking neemende, zijn eigen positie zoo ten op zigte zijner jaaren als vroeger betrekkingen in den werkzaamheden zoo veel hij die uit informatie van het etablissement te Ommerschans kan beoordeelen,
als meede de inkomsten aan den post van onderDirekteur binnen een zoodanig gestigt verbonden,
is hij te rade gevonden, zig tot het obtineeren van zulk eene betrekking, aan de Permanente Kommissie te adresseren, terwijl hij betrekkelijk zijn gedrag, dienstijver enz. zig geheel en gerust op Zijn WelEdelgestrengen den Heere Visser Directeur der kolonie durft beroepen, als zijnde daar volkomen bekend.
Alleen neemt den ondergeteekende nog de vrijheid hier bij te voegen, dat hij als man en vader, verpligt zijnde op eene billijke wijze de belangs zijner familie te behartigen, booven en behalve de ƒ500= s jaars welke hij vermeend aan den post van onderDirecteur te zijn verbonden, noch behoort te hebben de verzekering van het genot van zijn geheel of tenminsten half activiteits tractement bij de armee,
of in een suivere inkomst van ƒ900=, welke hij thans geniet.
Mogt mijn persoon voor de belangens der Maatschappij nuttig geoordeelt en mijn voorstel billijk gevonden worden, zoude het mij aangenaam zijn daar van te worden geinformeerd; terwijl ik dan tevens durf geloven dat de Permanente Kommissie, een onbepaalt verlof voor mij bij Zijne Majesteit den Koning zal vragen en obtineeren; waarna ik mij zelve ten haare dispositie stelle.
Hij heeft zich goed geïnformeerd, het is vrij gebruikelijk dat
Zijne Majesteit Willem I de helft van de legersoldij laat
doorbetalen aan iemand die bij de Maatschappij in dienst treedt.
Op die manier subsidieert de koning via de omweg van het
ministerie van Oorlog de koloniën.
Hij kent directeur der koloniën Wouter Visser en die stuurt de
sollicitatie op 26 oktober 1823 sooe aan de permanente
commissie, ook invnr 67:
(...)
Verder heb ik de eer hierbij te voegen eenen openen brief van zekeren Heer Textor, 1. luit. bij de 7 afd. infanterie, aan de Permanente Kommissie, houdende verzoek om als onderdirekteur in eene der etablissementen van de Maatschappij te worden geemploijeert;
en neem tevens de vrijheid de Permanente Kommissie te informeren, dat ik gedurende eenige tijd met gen. luitenant in een korps en naderhand bij verschillende korpsen in een garnisoen heb gedient,
hem altoos als een braaf en werkzaam man heb leren kennen,
en hij mij toeschijnt voor dien post alle vereischten te bezitten;
voorts dat hij mij vooraf over zijn tegenwoordig verzoek heeft gesproken en ik hem als vriend de lusten en lasten van den post heb aangetoont,
waarop dan ook de voorwaarden, welken hij aan zijne plaatsing wenscht te zien verbonden, zijn gebaseert,
en welke mij voorkomen te zijn billijk, en met den bestaande reglementaire bepalingen overeenkomende:
om alle welke reden ik het durf wagen, dit verzoek ten sterkste bij de Permanente Kommissie te appuijeren.
Het is het moment dat het eerste gesticht te Veenhuizen net is afgebouwd en de eerste bewoners ervan verwacht worden, dus het is wel duidelijk wat Visser wil met Jakob Heinrich Textor, maar toch lijkt de permanente commissie daar nog een vraag over te stellen, want op 8 november 1823, invnr 67, reageert Visser.
In antwoord op de missive der Permanente Kommissie, dato 5 dezer no. 2/11, heb ik de eer betrekkelijk den luit. Textor te rescriberen dat, het werkelijk onze intentie was, denzelve te Veenhuizen geplaatst te zien.
Op het eind van diezelfde brief heeft hij nog een nieuwtje:
P.S. Voor het verzenden dezes ontvang ik eenen brief van den luit. Textor, met kennisgeving dat ZEDGest. op pensioen is gestelt; waardoor naar mijn inzien de noodzakelijkheid, om aan Z.M. verlof voor gem. luit. te vragen vervalt, en hij dadelijk bij de M. in dienst kan treden; en daar den aard der zaken voorziet dat de ond. dir. van een etablissement voor de aankomst der eerste kolonisten aanwezig is, neem ik de vrijheid de P.K. te solisiteren, de aanstelling van meergen. luit. zoo wel mogelijk te bespoedigen.
Aldus geschiedt. In het brievenboek van de permanente commissie, invnr 20, wordt op 13 november 1823 genoteerd:
Besluit der P.K.
Om den Heer Direkteur (...) te berigten de aanstelling van den luit. Textor tot onder Direkteur.
Blijkbaar zat daar nog een vraagje bij, want directeur Visser reageert op 22 november 1823, invnr 67:
Voorts te berigten dat den luit. Textor is gehuwd, en de aanstelling aan ZEdGest. is verzonden.
Volgens het personeelsregister 1828-1834, invnr 997, folio 28, is Textors aanstelling per 4 december 1823. Net op tijd, want eind van die maand arriveren de eerste bewoners voor Veenhuizen-1. Volgens die inschrijving is Jakob Heinrich getrouwd met Jacoba Maria Bosch, geboren 17 oktober 1784. Het is een gemengd huwelijk, Jakob Heinrich is 'Luthersch', zijn vrouw katholiek.
Dat laatste geldt ook voor de kinderen:
● Jan Caspar Matthijs Textor, geboren 12 augustus 1813.; hij zal
in januari 1831 vrijwillig in dienst gaan en de kolonie verlaten.
En zijn oudere broer:
● Augustinus Matthias Jacobus Textor, geboren 23 december 1811.
Hij staat echter niet op folio 28 maar op folio 35, want bij
besluit van de permanente commissie van 31 december 1827
is hij (dus zestien jaar oud) aangesteld als schrijver bij de
boekhouder van Veenhuizen-1. Daar verdient hij drie gulden per
week, want zo'n beetje een derde is van de ƒ 9, 61½ die zijn vader
elke week ontvangt.
Directeur Wouter Visser is erg tevreden over de manier waarop Jakob Heinrich als onderdirecteur voor binnen het gesticht functioneert. Op 14 februari 1824 schrijft hij in een verslag over de nieuwe kolonie Veenhuizen, invnr 68:
Voorts zijn de huisgezinnen over het geheel genomen vrijwel zamengelsteld, en de leden tot den arbeid geschikt en gewillig;
order en proprieteit was reeds daar gesteld en slegts bij weinigen meende ik een ontevredenheid te bespeuren;
de wijze van omgang des Heren Textor met de hem aanvertrouwde is allergeschiktst om het geluk en genoegen derzelfde te doen vermeerderen;
zachtheid met ernst en rechtvaardigheid zijn de hoofdtrekken van ZijnWelEdGest. karakter, hetgeen mij daar van veel goeds doet veronderstellen.
De daaropvolgende jaren komt onderdirecteur Textor regelmatig in de post voor. Wie daarvoor belangstelling heeft vindt hier een lijst met de vindplaatsen in de post. Bijzonder is de aanval op hem in de Vlugtie waarnemingen in 1828, en de daaropvolgende verdediging, maar dat komt nog wel een keer op de site te staan. Maar dan... de Belgische opstand!!
De Maatschappij van Weldadigheid moedigt het vrijwillig
dienstnemen om tegen de Belgen op te trekken aan, zie dit besluit van 8
oktober 1830. Dat kan rekenen op groot enthousiasme bij de familie
Textor!
● Jakob Heinrich Textor trekt 6 januari 1831 met de
Gelderse schutterij ten strijde. In de zittingen van de Raad van
Tucht voor weeskinderen te Veenhuizen staat hij voortaan als absent vermeld,
● zoon Augustinus Matthias Jacobus Textor treedt 12 maart 1831
aan bij de Drentse schutterij, en
● zoon Jan Caspar Matthijs Textor doet hetzelfde op een niet goed
te lezen datum in januari 1832.
Moeder Jacoba Maria Bosch blijft dus alleen achter. Ze neemt wel de onderdirecteurs-woning in beslag en de Maatschappij moet het loon van haar man doorbetalen. Dat is geen haalbare kaart. De Maatschappij correspondeert met Jakob Heinrich of hij nog terugkomt of niet en blijkbaar is dat niet zijn plan, want de permanente commissie neemt 14 maart 1832 het besluit dat J.H. Textor per 1 april wordt ontslagen en zijn vrouw op die datum de woning ontruimd moet hebben.
Voormalig onderdirecteur Jakob Heinrich Textor en zijn zoon Jan Caspar Matthijs Textor zullen nooit meer in de kolonie terugkeren, maar de andere zoon, Augustinus Matthias Jacobus Textor, wél. Volgens het personeelsregister 1834-1859, invnr 998, folio 46, wordt hij bij besluit van de permanente commissie van 6 oktober 1836 N2 aangesteld als onderdirecteur-binnen bij het eerste gesticht. Dus dezelfde functie die zijn vader eerder bekleed heeft.
Het loon is hetzelfde, ook A.M.J. verdient 500 gulden per jaar
tot hij er jaren later honderd gulden bij krijgt. Het werk is wel
anders, want terwijl H.J. een boekhouder had voor al het
schrijfwerk, staat bij A.M.J. 'tevens belast met de boekhouding'
(op grond van het hierboven genoemde besluit). Voortaan staat de
naam Textor weer op de verslagen van de raad van tucht voor
weeskinderen bij het eerste gesticht.
Een half jaar na zijn aanstelling, op 24 april 1837
trouwt A.M.J. met ene Jantien Bergman, geboren 31 mei 1816. Ook
een gemengd huwelijk, A.M.J. is 'Roomsch', zijn bruid hervormd.
Volgens invnr 998 folio 46 krijgen ze vijf kinderen:
● Jacob Hendrik Textor (dus vernoemd naar A.M.J.'s vader), geboren
15 januari 1838. Volgens een aantekening bij zijn naam is hij bij
besluit van de permanente commissie van 26 mei (of een andere
maand, het is nauwelijks leesbaar) 1852 N4 aangesteld als 'élève
ondermeester'.
● Zwaantje Textor, geboren 31 juli 1839.
● Johannes Martinus Textor, geboren 30 april 1841.
● Jacoba Maria Textor, geboren 5 juni 1844, en
● August Textor, geboren 24 december 1847.
Augustinus Matthias Jacobus Textor blijft jarenlang
onderdirecteur-binnen van het eerste gesticht. Op 1 mei 1853
wordt hij ontslagen. Of dat op eigen verzoek was of tegen zijn wil
weet ik niet, maar wie dat wil weten kan terecht bij het besluit
van de permanente commissie van 12 april 1853 N14, wat in invnr
748 moet zitten en waar het waarschijnlijk wel instaat.