De wees Bernardus Tienkens... o nee, Hendrik van Gerve... nee, toch Bernardus Tienkens

Soms is een verhaal zo ingewikkeld dat ik het niet in een boek durf op te nemen. Ik heb diverse pogingen gedaan het verhaal van Bernardus Tienkens die als Hendrik van Gerve door het leven gaat zo op te schrijven, dat het te volgen is, maar uiteindelijk heb ik het uit De kinderkolonie weggelaten.Nu ga ik het hieronder, mét alle stukken, nog eens proberen. Overigens staat de hele geschiedenis in verhaalvorm op vele handen.

Op donderdag 11 februari 1836 komt er een groepje van twaalf weeskinderen uit Amsterdam aan in Veenhuizen. De oudste is Johannes Bartels, veertien jaar. De anderen die in dit verhaal aan bod komen zijn Bernardus Tienkens, tien jaar, en Hendrik van Gerve, acht jaar. Ze krijgen allemaal een weesnummer, zo draagt Bernardus Tienkens het nummer 888 en Hendrik van Gerve het nummer 860.
Daarna wordt de groep gesplitst, een deel, waaronder Johannes Bartels, gaat naar het derde etablissement, een ander deel naar het eerste gesticht. Tot die laatsten behoren Hendrik van Gerve en Bernardus Tienkens.

Bernardus Tienkens, weesnummer 888, redt het niet lang, hij overlijdt na een jaar. Het stamboek van weeskinderen met invnr 1412, zie hier, meldt bij nummer 888: 'Tienkens overleden 12 Januarij 1837'. De zaalopzieners Martinus van der Mey de Bie en Jacobus Meijer doen aangifte en daaruit blijkt dat hij een zoon is van een ongehuwde moeder, Stientje Tienkens. Het maandblad van de Maatschappij, de Vriend des Vaderlands, meldt B. Tienkens in het nummer van februari 1837 op pagina 156 bij de overledenen.

Zo'n anderhalf jaar later, augustus 1838,is er een van de regelmatige overplaatsingen die zijn bedoeld om het eerste en derde gesticht evenredig te bemensen en ook de zalen zoveel mogelijk naar leeftijd en geslacht te kunnen vullen. Hendrik van Gerve wordt overgeplaatst van het eerste naar het derde gesticht. Daar woont nog steeds de gelijk met hem aangekomen Johannes Bartels. En die ziet dat hij helemaal niet Hendrik van Gerve is maar Bernardus Tienkens.

Hij kan het weten, want hij en Bernardus hebben een gemeenschappelijke oom, ene meneer De Gooijer uit de Ridderstraat in Amsterdam. Johannes Bartels stopt de vijf jaar jongere Bernardus, die volgens alle betrokkenen nogal 'onnozel' is en bovendien doof, bij tijd en wijle een extraatje toe en als hij verlof heeft om Amsterdam te bezoeken gaat hij naar die oom om hem het nieuws te brengen.

Die oom is erg blij want hij heeft een zwak voor de onnozele en dove Bernardus. Hij stuurt meteen een brief met een pakje voor hem naar Veenhuizen. Maar hij adresseert dat aan Jannes Poelman, de adjunct-directeur van het eerste gesticht, en die weet van niets. Volgens zijn administratie is Bernardus Tienkens overleden. Dat laat hij aan die meneer De Gooyer weten.

Die is teleurgesteld, maar ook boos op Johannes Bartels. De brief waarin hij die boosheid uit is niet bewaard gebleven, maar wel de reactie erop dd 20 oktober 1838 van Johannes Bartels, die overigens met een 'G' als voornaam lijkt te tekenen. Op de envelop, invnr 202 scan 168, staat 'Aan J Degooijer, woont in den twede(?) ridder straat N. 79, Te amsterdam.' De inhoud van de brief, invnr 202 scans 163-166:


Den 20 October int jaar 1838

Geliefde ome en tante.

Ik heb u brief in gezondheid ontvangen en daar uit verstaan dat gij mij niet meer mag leijen maar gij denkt dat ik u bedrogen heb maar dat is zoo niet.

Zoo als gij mijn schrijft dat meheer poelman geschreven aan U heeft dat het kind dood was maar dat is verkeer geschreven want het kind is net zoo wel nog int leven als een van ons allen

Maar ik heb hem nog lang onder mijn handen gehad dat hij nog op mijn kon steunen maar dat Is nu gedaan Ik heb hem mening stuktje ?? gegeven

Maar dat is nu gedaan nu dat ik zoo verachtelijk neergelegt wor maar met het kint is het helemaal verkeerd want het kind was int eers op het eerste gestigt Zoo als gij weet maar nu is het kind op het derde gestigt bij mij.

maar toen gij aan meheer poelman geschreven heeft toen was het kind allang op het derde gestigt en toen wist meheer poelman niet beter als of het kind dood was om dat het kind er niet meer was want hij wist er toen niets meer van toen hij het kind na het derde gestigt gestuurd had toen dagt hij niet beter of het kind was dood want het was op het derde gestigt.
   
Maar dat is niets

Zeg het maar alles dat gij mij zoo voor een slegte dief uit maakt dat kunt gij mij wel zeggen maar niet betuigen want gij zegt mijn al genoeg het valt mij al lastig genoeg hier meden weet ik niet meer te schrijven

G. Bartels

Nu begint meneer De Gooier toch weer serieus te twijfelen. Hij schrijft 25 november 1838 aan de adjunct-directeur van het derde gesticht, Sikke Berends Drijber en stuurt de brief van Bartels mee. Op de envelop, invnr 202 scan 166, staat 'aan de ad jonk derektueir dribel op het derde gestigt te Veenhuisen franko'. In de brief blijkt ook bij hem onduidelijkheid te bestaan over de voornaam van Bartels. Verder legt hij alles nog eens uit, invnr 202 scan 165:


Amsterdam Den 25 November 1838

De Heer de Heer driepel

daar de ondergetekende verlof versogt hebt voor 2 neefje Nardus Tienkens out 13 Jaar van het eerste gestigt en Gert of Jan Bartels van het derde gestigt die is met verlof geweest en de andere niet

de Heer poelman heeft mij het pakkie terug gesonde met de dootteiding als dat tienkens den 12 Janiarij 1837 is overleede en de dootseel hebt ik van het stadhuis ontvangen en bartels durft het staande te houwen dat hij nog leeft en dat hij op het derde gestigt gelijk u in deese brief kan leese die hij mij gestuurt hebt

mijn Heer mijn verzoek is vriendelijk of u dit voor mij ondersoeken wou hoe of dat was en of gij mij dan een lettertje asseblieft wou schrijven hoe of dat was want bartels heeft mij al anderhalf Jaar bedroogen

mijn Heer ik vertrou op u of gij mij daar een lettertje over wou schrijven

mijn adres is J de Gooijer
in de ridderstraat N: 79
blijf in achting u diennaar J: de Gooijer

Of Drijber heeft geen zin de brief te beantwoorden of hij vindt dat de permanente commissie dat maar moet doen (wat inderdaad de gebruikelijke werkwijze is), maar hoe dan ook krijgt meneer De Gooijer vooralsnog geen antwoord. Zijn brief komt op het bordje van de permanente commissie en die vraagt maanden later, 7 februari 1839, de directeur het eens uit te gaan zoeken. Het resultaat daarvan meldt directeur der koloniën Jan van Konijnenburg op 18 maart 1839 in brief N705, invnr 210 scans 574-575:


Frederiksoord, 18 Maart 1839
           
Ik heb de eer UWEdGeb. op de Missive van den 7 Februarij JL. N 11 te antwoorden, dat J. Bartels volhoudt den wees Hendrik van Gerve N 860, voor Bernardus Tienkens te houden, zeggende hem bij hun beider oom, J: de Gooijer, zeer goed te hebben gekend.
   
Daarentegen getuigt een andere wees, die tot hetzelfde transport behoort heeft, benevens de Zaalopziener die de overledenen Bernardus Tienkens zeer goed heeft gekend, dat deze oud en wijs genoeg was, om zich niet verkeerd te laten noemen.
   
Ongelukkiglijk hakkelt Bartels zoo sterk dat het uiterst moeijelijk is veel en ingewikkeld met hem te spreken en is de wees N 860 zoo doof en buitengewoon onnoozel, dat men ook van hem zelven weinig met zekerheid vernemen kan.
   
Evenwel zouden UWEdGeb den bedoelde oom de volgende vragen kunnne voorhouden:

1.  Of zijn neef Bernardus Tienkens ander dan vuurrood haar had, (als welk haar de overledene gehad heeft.)

2. Of het bedoelde kind vroeger niet doof, zwak en ziekelijk was en, vóór zijne opzending, eenige tijd in het Gasthuis is verpleegd.

3. Of zekere Stijntje de Ruiter niet zijne grootmoeder geweest is, van wie de wees N 860 met stellige geheugenis spreekt en met welke hij den meesten omgang schijnt gehad te hebben.
   
Worden die drie punten toestemmend beantwoord dan acht ik het voldoende uitgemaakt dat de kinderen Bernardus Tienkens N 888 en Hendrik van Gerve N 860 bij hunne aankomst voor elkander genomen en ingeschreven zijn, het geen met de nog in leven zijnde N 860 zeer wel heeft kunnen gebeuren, uit hoofde zijner onnoozelheid, zeggende hij van zijnen naam dat hij te Amsterdam altoos Nardus genoemd is, maar niet te weten of zijn geslachtnaam Tienkens of van Gerve is.

Maar hoe ook de ander, welke overleden is en zeer goed bij zijn verstand moet zijn geweest, zich Tienkens heeft laten noemen, terwijl hij van Gerve zoude geheten hebben, blijft mij nog raadselachtig.

De Directeur der Koloniën
J. van Konijnenburg

Een stukje hogeschool-speurwerk van Van Konijnenburg met duidelijke aanknopingspunten! En ja, waarom Hendrik van Gerve, met vuurrood haar en een gezond verstand, zich Tienkens heeft laten noemen zal altijd een raadsel blijven. Gewoon een geintje? Maar wat een stumpies zijn het daar toch, hè? De ene is 'buitengewoon onnoozel', de tweede hakkelt vreselijk en de derde is al op zijn 9de overleden.

De permanente commissie reageert voor haar doen snel. Op 28 maart 1839 besluit zij onder agendapunt N21, invnr 485:


DE PERMANENTE COMMISSIE DER MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID

Gelezen den brief van den Dir der kol van den 18 dezer N705

Besluit

dien te houden in advies en aan J. de Gooijer Ridderstraat N79 te Amsterdam te schrijven als volgt

De koloniale Directie heeft ons medegedeeld Uwen brief van den 25 Nov ll. betrekkelijk het voorgeven van J. Bartels dat Bernardus Tienkens niet overleden zou zijn.

De zaak is onderzocht, doch nog  niet uitgemaakt, daar Bartels volhoudt dat Tienkens niet overleden is, zeggende hij dat een kind, hetwelk te Veenhuizen is en Hendrik van Gerve heet, de bedoelde Tienkens is en verkeerdelijk Hendrik van Gerve wordt genoemd.

Dit kind is doof en buitengewoon onnoozel, zoodat men omtrent zijnen regten naam geene inlichtingen van hemzelven bekomen kan.
   
Om de zaak uittemaken verzoeken wij UE ons optegeven
1e of uw overleden neef Bernardus Tienkens anders dan vuurrood haar heeft gehad.
2e of hij vroeger doof, zwak en ziekelijk is geweest, en, voor zijne opzending, eenigen tijd in het Gasthuis is verpleegd.
3e of zekere Stijntje de Ruiter zijne grootmoeder was.
De P.C

Nu is de hoop bij meneer De Gooijer weer springlevend! Hij reageert per kerende post, 31 maart 1839, en grijpt de gelegenheid aan om meteen te vragen of de in zijn gevoel uit de dood herrezen Bernardus Tienkens een paar dagen bij hem mag komen logeren, invnr 207 scans 458-459:


Amsterdam 31 Maart 1839

Den ondergetekende ontvangen hebbende UEgeleerde brief van den 28 deser waar in nadere opheldering gevraagd word omtrend zijn neef Bernardus Tienkens. hier op dient dat zijn neef bij zijn vertrek van hier zijn signalement was als volgt. oogen blauw. Haar blond. Neus ordinair. Langwerpig aangezicht. Buitengewoone teekenen Doof, bijsienden en Buitengewoon onnoosel is.
   
Aangaande de vraag van zwak en ziekelijk. Ja Dat is hij van zijn geboorte af geweest. en ten opzichte van de vraag of hij vroeger in het gasthuis is verpleegt geweest. Neen!
maar bij het overlijden zijner grootmoeder is hij 10 weken bij de gasthuismin geweest

en aangaande de vraag of Stijntje de Ruiter zijne grootmoeder was zulks kan ik hier het beste mede bewijsen dat genoemde mijn Neef Bernardus Tienkens slegts een jaar oud was toen zijne moeder kwam te overlijden en van dat ogenblik af tot zijn 10de jaar bij zijn grootmoeder Stijntje de Ruiter Wed van Willem Tienkens is opgevoed tot zijn vertrek maar dat hij vroeger 10 weken bij de gasthuismin was geweest.-

maar om het fijne van de zaak gewaar te worden neem ik de vrijheid UE hier in opmerkzaam te maken dat hij in zijn kindsheid drie weldoeners had die hem allen goed behandelden en hij ook veel respect voor had
bij het horen noemen dier namen, zal men al spoedig kunnen zien of het mijn neef is Ja, of Neen.-

de Namen dier Weldoeners zijn Peski beroep kruidenier Harmse in Turf en Aardappelen Pieterse Winkelier in Kom en ijswaren.
   
Verders dient nog in aanmerking genomen te worden dat het mijsje Adriaanse van het Eerste gesticht hem op 26 Augs ll. nog 10 ct ijgenhandig heeft ter hand gesteld toen hij vertrekken moest naar het derde gesticht.- en van hier is dezelve vertrokken in de maand februarij des jaars 1836 met den persoon J Bartels en is geboren in de maand November des Jaars 1826.
   
Niettwijffelende of ik heb hier eene volledige opligting gegeven.

Zo verzoeke ik seer nederig mij op dit verzoek zo spoedig mogelijk is andwoord tezenden, of anders indien ik in de Gunst van Heeren Bestuurderen mag weesen hem met de boode voor eenige dagen te mijnent te laaten bezorgen, inwelks geval ik ten hoogste verEerd zoude zijn.
’t Welk doende
J: de Gooijer
Ridderstr N 79
Amsterdam

Met 'Kom' worden bedoeld comestibles, delicatessen. Het ziet er goed uit, met dat blonde haar en de identificatie van de grootmoeder, en iedereen haast zich. Op 6 april 1839 bij agendapunt N9, invnr 486, besluit de permanente commissie de brief van De Gooijer door te zenden aan de directeur. Die reageert al 12 april 1839 met brief N1018, invnr 209:


Ik heb de eer UEdGeb. op den brief van den 6e dezer maand N10 te antwoorden, dat er na de beschrijving in den teruggaanden brief van J. de Gooijer, te Amsterdam, geen de minste twijfel is overgebleven of de wees N 860 is Bernardus Tienckens en niet Hendrik van Gerve, hetgeen ook gebleken is uit de herkenning van zijn door zijnen gemelden oom opgegeven 3 weldoeners, die hij zich nog zeer goed weet te herinneren.

Ook het kind, hetwelk thans in de ziekenzaal verpleegd wordt, ten gevolge van waterzuchtigheid, verlangt zijnen oom te zien en daartoe, bij eenige beterschap en gunstiger saizoen, een verlof te bekomen, waartoe hem dan echter reisgeld zal ontbreken, daar hij nog niet aan het werk is, en dus geen zakgeld heeft. Gaarne zag ik, dat UWEdGeb. in dit bijzonder geval, daaruit de gelegenheid geliefden te bewerken.
   
Nu zal de acte van overlijden in Junij 1837 opgemaakt van Hendrik van Gerve N888, doch waarvoor verkeerdelijk Bernardus Tienckens ingeschreven is geweest, moeten worden hersteld, waartoe ik UWEdGeb. aanschrijving tegemoet zie.

De Directeur der Kolonien,
J. van Konijnenburg

Ja, dat moet natuurlijk ook nog, de fout bij de Burgerlijke Stand herstellen. Maar belangrijker is de bereidheid om de nu geïdentificeerde Bernardus Tienkens naar zijn oom te sturen, en zelfs het reisgeld te betalen. De permanente commissie doet er even over, maar toont zich dan ook blij met dit happy end. Op 22 mei 1839 bij agendapunt N19, invnr 487, besluit zij
 - het ministerie van Binnenlandsche Zaken te melden dat er een foutje bij de Burgerlijke Stand is gemaakt;
- de heer De Gooijer kond te doen van het goede nieuws, en
- 'de Gooijer zeker verlof toestaan'.

Maar ach... het leven is een tranendal. Want een dag eerder, op 21 mei 1839, in brief N1437, invnr 210 scan 618, heeft de directeur vanuit de kolonie geschreven:


Frederiksoord, 21 Mei 1839
   
Ten vervolge op mijnen brief van den 12 April JL. N 1018, heb ik de eer UWEdGeb. te berigten, dat de wees H. van Gerve of B. Tienkens N 860 eergisteren aan de gevolgen van een zwak en teering achtig gestel is komen te overlijden.

De Directeur der Koloniën
J. van Konijnenburg

Als die brief bij de permanente commissie binnenkomt, moet zij de trieste boodschap overbrengen. Op 27 mei 1839 bij agendapunt N31, invnr 487:


DE PERMANENTE COMMISSIE DER MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID
   
Gelezen den brief van den Dir der kol van den 21 dezer N1437

Besluit

aan J. de Gooijer te Amsterdam te schrijven als volgt

In vervolg op onze brief van den 22 dezer N 19 doet het ons leed U te moeten kennis geven dat de daarbij gedane vraag is komen te vervallen, doordat, het kind Bernardus Tienkens, bekend gestaan hebbende onder de naam van Hendrik van Gerve, blijkens een bij ons ontvangen berigt, op den 19 dezer aan de gevolgen van een zwak en teeringachtig gestel is overleden.
De PC

De klap voor meneer De Gooijer moet verwoestend zijn. En ook bij de Maatschappij lijkt de fut er na deze domper helemaal uit. Niemand neemt de moeite om de fout bij de Burgerlijke Stand te herstellen. Sterker nog: het overlijden van Bernardus Tienkens wordt door de zaalopzieners Jan Emmelot en Dirk van den Tempel in Norg aangegeven als de dood van Hendrik van Gerve. En zo staan de twee foute overlijdensregistraties tot op de dag van vandaag in de Burgerlijke Stand.

De enige overlevende uit dit trieste verhaal is Ger of Jan Bartels. Hij verlaat op 21 mei 1842, bijna 21 jaar oud, het kinderetablissement in Veenhuizen.

Zie voor een overzicht van stukken over weeskinderen in Veenhuizen deze pagina.