Ene A. Vorheim is op het algemeen bureau en in het eerste gesticht te Veenhuizen zo kort werkzaam geweest dat er verder niets over hem bekend is

Van A. Vorheim ontbreken de voornaam, de geboortedatum en gegevens van zijn gezinsleden. Op wiewaswie kom ik een Aloysius Joseph Vorheim tegen die in 1813 soldaat is en een Aloysius Cornelis Josephus Vorheim (misschien dezelfde), die in 1820 met ene Maria Judith Sijen in 1820 een kind krijgt in Maastricht, maar of dat hem is zou ik dus niet weten.


Op 1 april 1823 staat bij dezignatie 19 in het designatieregister 1823 dat A. Vorheim is aangesteld tot assistent op het algemeen bureau in Frederiksoord. Dat is meestal de plek waar nieuwe employés beginnen en waar geobserveerd wordt wat ze in hun mars hebben.

Assistent van de magazijnmeester

In hetzelfde designatieregister staat bij nummer 60 dat hij per 31 augustus 1823 is benoemd tot assistent van de magazijnmeester. Daarbij hoort het besluit van die dag waarin staat: 'Den provisioneel geemploijeerde A. Vorheim, adsisterende de boekhouder van het maga­zijn, wordt eene vermeerdering van trakte­ment toegelegd van ƒ1- 's weeks en hetzelve dus op ƒ5- per week gebragt.'

Naar Veenhuizen

Dan worden de eerste bewoners van de nieuwe kolonie Veenhuizen verwacht en is daar personeel nodig. Op 13 december 1823, invnr 67, schrijft de directeur:


Ik neem de vrijheid hier nog bij te voegen dat de adsis­tend Vorheim is gezonden naar Veenhuizen als provisioneel magazijn­mees­ter.


Suppoost en magazijnmeester

De directeur doet regelmatig voordrachten voor aanstellingen en verplaatsingen van personeel en zo ook op 20 december 1823, waarbij hij over Vorheim schrijft:


Ook deeze geemployeerde was vroeger door de Permanente Kommissie tot provisioneel adsistend op het Algemeen Bureau benoemd en alhier aan den boekhouder van het algemeen magazijn zo lange als adsistend toegevoegd.
Den onder­getekende stelt alzo bij deze voor, om hem tot supoost in het gesticht te Veenhuizen te benoemen, waarnemende de functien van magazijnmeester, en zulks op het gewoon traktement van ƒ 2,50 in geld, en ƒ 2,70 in verstrek­king.

Dat advies wordt zoals gebruikelijk nagevolgd door de permanente commissie in een besluit dat op 31 december 1823 wordt genomen en 1 januari 1824 in werking treedt.

Sterke drank

De eerste arbeidersgezinnen zijn er dan al en vanaf half februari 1824 komen ook de eerste weeskinderen, maar op 3 april 1824, invnr 69, schrijft de directeur:


Eindelijk ter kennis van de Permanente Kommissie te brengen dat de te Veenhuizen als magazijnmeester geemployeerde Vorheim, aan wien tevens het houden eener winkel ten geryve der huisgezinnen was vergunt, zich niet heeft ontzien, niet tegenstaande het strengsten en meerma­len herhaald verbod, sterken drank te verkopen.

Deze daadzaak heeft hij na lang tegen­spreken bekend, terwijl de Heer Poelman bij verder onderzoek in zijn huis heeft gevonden een anker genever waar uit een gedeelte was verkogt;

men verzekert al verder en de Direkteur te Veenhuizen zal de bewijzen daar van tragten te ontwinnen, dat gem. Vorheim kleederen, zelfs goederen der Maatschappij toebehorende van de kolonisten zoude hebben gekogt, of tot pand aangenomen om alle welke reeden ik mij verpligt vind de Permanente Kommissie in overweeging te geven, om meer gem. geemploy­eerde uit den dienst der Maatschappij te ontslaan.

Dat voorstel wordt door de permanente commissie overgenomen en uitgevoerd door een besluit op 12 april 1824 waarmee Vorheim wordt ontslagen.
 

Vergiffenis

Na het vernemen daarvan richt Vorheim zich met een brief in een keurig handschrift tot de permanente commissie op 29 april 1824, invnr 69 scan 224:


A. Vorheim suppost waarnemende de funcktie van magazijn­meester te Veenhuizen aan de Permanente Kommissie van Weldadigheid

In de hoop mijne vrijpostigheid te verschoonen neem ik bij deze de vrijheid mijne verwondering en smart te kennen te geven bij het ontvangen mijner demissie bij besluit van den 12 dezes wegens het verkopen van sterke dranken etc:

Ik wil mij geenszins van de daad waarmede ik beschuldigd ben verontschuldigen, hoewel ik nooit iets van dien aard aan kolonisten nog gekogt nog verkogt heb, hebbende gisteren de eer gehad zelve de zuivere waarheid van het geene is voorgevallen aan den Heer Direkteur Visser te zeggen.

Ik verzoek de Permanente Kommissie allerdringendst voor ditmaal om vergiffenis, dezelve smekende in overweging te willen nemen dat ik geen crimineel feit begaan heb, maar in tegendeel ten allen tijde getragt heb mijne pligten te vervullen en de belangens der Permanente Kommissie te harte te nemen, waaromtrent ik verzoek informatie te nemen.

Hoe ongelukkig zoude voor mij als vader van een huisgezin dit mijn lot niet zijn, door van de post welke de Permanente Kommissie de goed­heid had mij te schenken, en welke ik mij in staat reken te kunnen waarnemen, ontslagen te zien.

Ik smeek dan eindelijk nogmaals alle informatie ten mijnen opzichte intewinnen, voor dat een definitief besluit overtegaan, en vraag niets dan regt en regtvaardigheid.

Met de onderdanigste hoogachting heb de eere te zijn,
onderdanige dienstwilligen dienaar,
Vorheim.
Kolonie Veenhuizen, 29 april 1824

Gedeklineerd

Tyisch is dat hij tegelijkertijd ontkent iets gedaan te hebben en vergiffenis vraagt voor wat hij gedaan heeft. Zoiets heet denk ik een subsidiair verzoek. Maar het maakt niet uit, de permanente commissie heeft op de brief genoteerd dat ze hem beantwoord op 7 mei met een brief met nummer N78 en dat het verzoek is 'gedeklineerd', afgewezen.


Zie voor meer over adjunct-directeur Poelman deze pagina.