Johannes de Waal, van vrije kolonist tot zaalopziener in het bedelaarsgesticht te Veenhuizen, maar daarna slachtoffer van misverstanden

Johannes de Waal en zijn gezin worden in het najaar van 1823 door de subcommissie van weldadigheid te Den Haag in de kolonie geplaatst 'uit de contributie'. Zie een uitleg van dat begrip. Volgens de Waal zelf hinderen oorlogswonden hem bij de landarbeid en hij wordt aangesteld tot zaalopziener in Veenhuizen. Hier mijn aantekeningen over hem.


Aankomst

De toewijzing van een plek op de kolonie, en daarmee de boodschap dat ze mogen komen, staat bij designatie 59 in het designatieregister 1823. Van de aankomst van de familie De Waal op 19 september 1823 is een aankomststaat gemaakt en dat zijn tegelijk de enige gegevens die ik over het gezin heb. De staat bevindt zich in invnr 1370 en daarvan zijn geen scans zodat we het moeten doen met mijn gebrekkige foto:


Van deze staat neem ik de gezinsgegevens over, waarbij ik absoluut niet durf in te staan voor de correctheid van de genoemde geboortedata.

Gezinssamenstelling

● Johannes de Waal is volgens deze staat geboren op 8 februari 1781. Hij is net als de rest van het gezin hervormd. Hij is getrouwd met

Maria Kappelman, geboren 12 januari 1778. Het echtpaar heeft de volgende kinderen bij zich:

Bernardus de Waal, geboren 29 november 1811,
Adrianus de Waal, geboren 19 januari 1813,
Maria de Waal, geboren 13 oktober 1815, en
Apolonia de Waal, geboren 13 november 1811.

Volgens de aankomststaat worden ze ondergebracht op hoeve 62 van kolonie nummer 6, dat is Willemsoord-Steggerda. Maar als Johannes de Waal op 16 Januari] 1824 een brief schrijft aan de subcommissie Den Haag, zet hij er Wilhelminaoord onder?

Brief

Hoe dan ook is het zo'n prachtige brief dat Den Haag hem ter beschikking stelt van de redactie van het maandblad de Star, waar hij in het maart-nummer van 1824 wordt afgedrukt:

Wel Edele Heer !

Den Ondergetekende neemt met de meeste Eerbied de vrijheid, om UwE deeze Mefiefe te zenden, teffens wensen wij, dat UwE deeze, benevens UwE Familje in een goede gezondheid mag ter hand koomen. Wat ons en onze kinders betreft, zijn wij door Gods goedheid in eene goede welftand, en hebben het hier in de kolonie heel wel na ons genoegen.

Wij zijn den 17 September 1823 's Avonds 6½ uur In de. kolonie aangekomen, en op order van de Heer BERSMA door eene Bediende aan ons huis gebragt, maar eer wij daar waaren, zoo ware wij al voorzien van brood en beddegoed, en den volgenden dag waaren wij voorzien van al wat ons toekwam, zoodat ik den 22 Scpt. ll, aan het werk ging.. Hetwelke mij niet verdrietig vald, maar lastigh weegens mijne agt blesfuuren.
Dog God fterk en zeegend ons aan alle kanten, hetwelk wij klaarblijkelijk zien kunnen, als wij onze voorige dagen herinneren, want wat de Heere van de Kommisfie betreft, daar zijn Ik van overtuijgd van de braafe behandeling, van mijn Generaal af, tot mijn Onder-direkteur, Ja zelfs tot ons Wjjkmeester toe, zijn alle braafe en beste menfchen voor haar Evenmcnsch, en bijzonder voor Kolonisten, die haar best doen , hetwelke onze pligt is, maar menfchen die te traag zijn om te werken, en haar huis niet in ftand houwden, de zulke worde en moeten nagerede worden.

En langs die weg is het, dat zulke menfchen de Kolonie en onfe braafe Bezorgers der Kolonie Inftallig maken. Ook zijn zij de voorregten, die zij genieten, niet waard, van braafe lieden, veel minder van het Opperwezen, want zulke zijn de Roede vergeten, waar God haar mede geflagen heeft.

Ook moet ik mijne Heere doen weten, dat ik 13 December ll mijn koebeest hep bekomen, en den dagdaaraan hooij en ftrooij, zoodat ik mijn koetje hadt, maar geen melk, om reden het Beest kalfe moest. En tot ons geluk en zege kwam het Kalf den 2 Kersdag fnagts te een uur, zoodat ik nu melk, boter en vlees hep.

Nu vraag ik mij zelf, of ik God niet dankbaar moet zijn voor zulke gave; menigmaal denk ik aan de woorden, die UwE mijn gefegt heeft, dat ik moet oppasfen dan zal het ons nog wel gaan;

En ik twijfel ook geenzins, of ik zal door mijne Heere van de Komisfie wel verder geholpe worden, want het valt mijn verdrietig, dat ik door mijne bekoome wonden, die ik voor Koning en Vaderland bekomen hep, niet met mijne Kammeraads kan mede werken.
hetwelk doen Exz.
UwE Gehoorzame Dienaar.
(geleekend) J. DE WAAL, kolonist.
Wilhmina's-Oord
den 16 Januari] 1824.

Zaalopziener

Op het slot klinkt al iets door over de mogelijkheid van ander werk en daarbij schiet de kolonieleiding later het jaar te hulp. Op 19 september 1824, invnr 70, schrijft de directeur der koloniën:

Nog neem ik de vrijheid der Permanente Kommissie als een geschikt zaalop­zichter voortestellen de kolonist de Waal kol. N6 met verzoek om denzelven bij voorkomende behoefte te mogen plaatsen.

De permanente commissie wil een kolonist die positieve en voor publicatie vatbare brieven schrijft graag helpen en neemt op 25 september 1824 een besluit waarmee ze Johannes de Waal aanstelt als zaalopziener in een van de koloniale etablissementen.

In reserve

Daarbij wordt gedacht aan Veenhuizen, maar daar hoeft hij niet meteen naar toe, want het eerste gesticht is al voorzien en in het tweede gesticht woont er nog niemand op de zalen die de zaalopziener moet bestieren. De directeur houdt hem en een andere kolonist in reserve, schrijft hij 18 december 1824, invnr 71:


(...)  zijnde de Adjunkt Direkteur en Onder Direkteuren, benevens zes zaalopzieners reeds benoemd en gedeelte­lijk aangekomen, als Jurgens, Lindeman, Kramer, Le Clerq, De Waal en Kloppenburg. Deze laatsten kolonisten in kolonie No 3 en 6 zijn altijd disponi­bel;

Naar Veenhuizen

Dan komen er plannen om het tweede gesticht bij afwezigheid van voldoende weeskinderen dan maar te gebruiken als overloop van de Ommerschans, dus als bedelaarsgesticht, en op 21 april 1825, invnr 73, schrijft de directeur:


Nog is door ons als zaalopziener naar het 2e etablisse­ment gezon­den, den reeds vroeger daar toe benoemden kolonist van der Waal uit kol. N6, ten einde in de behoeften te voorzien.

Ontslag

Op 23 en 24 mei 1825 arriveren de eerste bedelaars vanuit de Ommerschans in Veenhuizen en kan het feitelijke werk voor Johannes de Waal beginnen. Ze wonen dan in een zaalopzienerswoning tussen twee zalen met bedelaars in. Maar dan gaat Johannes de Waal blijkbaar even weg. Op 7 oktober 1825, invnr 76, schrijft de directeur:


De kolonist en gewezen zaalopziener van het 1. etablisse­ment te Veenhuizen, de Waal, welke zich zonder voorkennis der Direktie van dat etablissement had verwijderd, en daarom ingevolge besluit der Perma­nente Kommissie als zaalopziener moet worden ontslagen, was naar eenige dagen afwezigheid geretourneerd; bij deszelfs terugkomst, heeft de Heer Poelman, hem, ten gevolge eene order van ZHEdGestr. den Heer 2e Adses­sor, wien het welligt onbekend was, dat de Waal in de kolonie behoorde, of zich dienaangaande niet duidelijk aan den Heer Adj. Dir. geexpliceerd, of deze den Heer 2e Adsessor niet verstaan heeft, als zaalopziener ontslagen zonder dat de Waal als kolonist in de gewone koloniën is terug gekeerd; waarom wij van gevoelen zijn, dat hij thans door ons als deserteur uit de koloniën behoort te worden beschouwd:
aangenaam zal het mij wezen de intentie der Perma­nente Kommissie dienaangaande te vernemen.

Vertrek

Met 'den Heer 2e Adses­sor' bedoelt de directeur Johannes van den Bosch. Waarom hij schrijft '1. etablisse­ment' begrijp ik niet, volgens mij zat De Waal bij het 2de gesticht. Maar hoe dan ook, dit kan de bedoeling niet zijn, hij had teruggemoeten naar de vrije koloniën.
Waar het gezin daarna uithangt zou ik niet weten, maar in de kolonieadministratie vind ik ze niet terug.

NB: Later is er nog een Gijsbertus de Waal die zaalopziener in Veenhuizen wordt, maar die houdt het aanzienlijk langer uit.