Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie



14 januari 1818: Reglement van de Maatschappij van Weldadighei, 'den toestand der behoeftigen door alle gepaste en geoorloofde middelen verbeteren

Op een andere pagina staat de inleiding op dit reglement. De datering is 14 januari 1818, en het wordt voorgelegd aan koning Willem I om er zijn goedkeuring aan te hechten. Er staat op 'TWEEDE DRUK, In 's Gravenhage en te Amsterdam, bij DE GEBROEDERS VAN CLEEF. 1818'. Het stuk bevindt zich in invnr 2,


HOOFDSTUK I

Van de Leden der Maatschappij

Art. 1.
Ieder Nederlander kan Lid zijn van de Maat­schappij van Weldadigheid.

Art. 2.
Om Lid te worden, moet men door een der Leden voorgedragen, en door het Bestuur der Maatschappij worden goedgekeurd.

Art. 3.
Niemand kan tot Lid voorgedragen of aange­nomen worden, die door een regterlijk von­nis onteerd is. Ieder reeds Lid zijnde, tegen wel­ken zoodanig vonnis geslagen wordt verliest het regt van Lidmaatschap.

Art. 4.
Ieder, die tot Lid aangenomen wordt, is ge­hou­den, naar zijn beste vermogen mede te wer­ken, om den toestand der behoeftigen door alle gepaste en geoorloofde middelen te verbeteren.

Art. 5.
Ieder Lid is tot eene jaarlijksche contributie van 52 stuivers verpligt. Alle overige bijdra­gen geschieden geheel vrijwillig.

Art. 6.
Deze bijdragen worden besteed tot algemee­ne en erkende uitgaven, als tot onderhoud der noodige localen, ter aanmoediging van dag­blad- en andere schrijvers over nuttige onder­werpen tot de armen-inrigtingen be­trek­kelijk, gelijk mede tot premien ter aan­moedi­ging van arbeidzaam­heid en tot andere soort­gelijke uitgaven, welke bij een bijzonder Re­glement nader zullen worden geregeld en bepaald.

Art. 7.
Ieder kan, des verkiezende, voor het Lid­maat­schap bedanken, en zich daar door van de op hem genomene verpligting ontslaan.


HOOFDSTUK II

Over het doel en de middelen

Art. 8.
Het doel der Maatschappij is hoofdzakelijk, om den toestand der armen en lagere volks­klassen te verbeteren, door zoodanige ont­werpen, die voor dezelve dienstig geoor­deeld worden, ter uitvoering te brengen, inzonder­heid door aan dezelve arbeid, ouder­houd en onderwijs te verschaffen, en hen uit dien toestand van ver­bastering, waartoe deze menschen, in het algemeen, vervallen zijn, optebeuren, en tot eene hoogere be­schaving, verlichting, en werkdadigheid opteleiden.

Art. 9.
De middelen, van welke de Maatschappij zich bedient, zullen alleen bestaan in de zoodani­ge, die binnen het bereik vallen van bijzonde­re personen, en volgens de wetten van het Rijk door ieder kunnen en mogen worden aange­wend.
­
Art. 10.
Het onderhoud, dat den armen verschaft wordt, zal alleen gegeven worden in vergel­ding van arbeid, en nimmer zal men trachten dit oogmerk door liefdegiften te bereiken.

Art. 11.
Ten aanzien van het zedelijk onderwijs, zul­len de beginselen gevolgd worden, bij de ar­men-scholen in de Noordelijke Provintien aangeno­men.


HOOFDSTUK III

Over het Bestuur der Maatschappij

Art. 12.
Het Bestuur wordt uitgeoefend door twee Commissien, waarvan de eerste met alle de werkzaamheden, die de bereiking van het doel vordert, belast
is, en de tweede met het toezigt dat de regle­menten betracht, en de belangen der deelge­no­ten en der armen behartigd worden.

Art. 13.
De Presidenten en overige Leden der Com­missien nemen hunne functien gratis waar.


AFDEELING I

Over de Commissie van Weldadigheid


Art. 14.
De eerste Commissie bestaat uit een Presi­dent en twaalf Leden, en wordt de Commis­sie van Weldadigheid genaamd.

Art. 15.
De President wordt, bij meerderheid van stem­men door de gezamenlij­ke presente Leden levenslang gekozen.

Art. 16.
Aan den President komt het beleggen der ver­gadering toe. Hij doet de Commissie za­men komen en naar goedvinden scheiden.

Art. 17.
Hij kiest uit de gezamenlijke Leden een' eer­sten en tweeden Adsessor, die hem in de uitoe­fening zijner werkzaamheden behulp­zaam zijn. Ieder jaar gaan deze af, doch zijn op nieuw verkiesbaar. Een der andere Leden van de Commissie zal den post van Secreta­ris der vergadering waarnemen.

Art. 18.
De President heeft het oppertoezigt over alle aangelegenheden der Maatschappij. Hij doet deswegens zoodanige voorstellen aan de verga­dering, als hij dienstig acht en besluit met meerderheid van stemmen.

Art. 19.
De Commissie van Weldadigheid wordt in vier afdeelingen verdeeld, als: eene van fi­nantien, eene voor het onderwijs, eene voor de werk­zaamheden, en eene voor de corres­pondentie. Iedere afdeeling bestaat uit een voorzitter en twee Leden. De eerste Adses­sor is voorzitter in die in die van het onder­wijs, de tweede in die voor de werk­zaamhe­den. De aard hunner overige werk­zaamheden wordt bij nadere reglementen bepaald.

Art. 20.
De Leden worden voor twaalf jaar benoemd. Gedurende de eerste twaalf jaren gaat jaar­lijks bij loting een Lid af; na verloop van twaalf jaren, gaat ieder jaar het oudste Lid af. De afgegane Leden zijn echter in beide ge­vallen weder herkiesbaar.

Art. 21.
Ter vervulling der plaatsen van de afgaande Leden, of bij andere vacatures, draagt de Presi­dent iemand daar toe voor, Lid zijnde van de Maatschappij van Weldadigheid. Deze goedge­keurd zijnde, wordt de keuze ter be­krachtiging gezonden aan de Commis­sie van toevoorzigt.

Art. 22.
De Commissie van Weldadigheid niet verga­derd zijnde, kan aan een bekwaam getal Leden de dagelijksche loop der werkzaamhe­den worden opgedragen.

Art. 23.
Bij afwezigheid van eenen, of van beide de Adsessoren, belast de President andere Le­den der Commissie provisioneel met de waarne­ming van derzelver werkzaamheden, onder dezelfde verantwoordelijk­heid als bij het Regle­ment, ten aanzien der Adsessoren, bepaald is.


AFDEELING II

Over de Commissie van Toevoorzigt


Art. 24.
De Commissie van Toevoorzigt bestaat uit vier en twintig Leden; de President en Se­cretaris daar onder gerekend.

Art. 25.
De Commissie van Toevoorzigt wordt be­noemd door Kiezers. Ieder honderdtal Leden van de Maatschappij benoemt eenen Kiezer, die, gedurende drie jaren, deze functie uitoe­fent. De gezamenlijke Kiezers benoemen vier en twintig Leden uit de Deelgenoten, voor den tijd van een jaar; de afgaande Leden zijn op nieuw verkiesbaar.

Art. 26.
De benoemde Leden kiezen uit hun midden den President en Secreta­ris.

Art. 27.
De President brengt de zaken in overweging en besluit met meerder­heid van stemmen. Indien de stemmen mogten staken, heeft de President eene concluderende stem.


AFDEELING III

Algemeene bepalingen omtrent de werk­zaamheden der beide Com­missies


Art. 28.
De Commissie van Weldadigheid ontvangt alle ontwerpen tot hare werkzaamheden be­trekke­lijk. De President onderzoekt dezel­ve met zijnen eersten Adsessor, en zendt ze vervol­gens naar de afdeeling, tot welke het voorstel betrekkelijk is, om consideratien en advies. Het ontwerp wordt wijders door den President in deliberatie gebragt, en met meerderheid van stemmen goedgekeurd of verworpen.

Art. 29.
Geen besluit is van kracht, 't welk niet door den President is geteek­end, en door den eer­sten Adsessor gecontrasigneerd.

Art. 30.
Wanneer tot eenig voorstel bijzondere uitga­ven gevorderd worden, dan wordt het be­sluit des­wegens genomen, door den 1sten Adses­sor, vanwegens de Commissie, aan de deel­genoten medegedeeld, met aanwijzing van het oog­merk, de middelen en de wijze van uitvoering, en worden zij uitgenoodigd, na goedbevinding daar toe te contribueren. De penningen, op deze wijze verkregen, mogen in geen geval tot andere einden ge­bezigd worden, dan waartoe zij gegeven zijn.

Art. 31
In geval de fondsen of middelen, volgens het voorgaande artikel verkrijgbaar, niet toereik­ten ter uitvoering van eenig ontwerp, als nut­tig erkend, is het aan de Commissie van Welda­digheid geoorloofd, aan Z.M. den Ko­ning zoodanig verzoek intezenden, als de Commis­sie zal noodig oordeelen; mits echter dat dit verzoek niets inhoude, noch ten aan­zien van den form, noch ten aanzien der stof, het gene strijdig is met de wetten van den Staat of van dit reglement, en dat daar­bij in het oog gehou­den worde de behoorlij­ke eer­bied aan den Persoon des Konings verschul­digd.

Art. 32.
Zoo de bijdragen, tot welke zich de deelge­noten verbonden hebben, voldoende zijn om het ontwerp ten uitvoer te brengen, wordt de tweede Adsessor van wegens den Presi­dent met de uitvoering belast.

Art. 33.
De eerste Adsessor is persoonlijk verant­woor­delijk aan de Commissie van toevoor­zigt, dat bij geen besluit beschikt worde over pennin­gen, op eene wijze strijdig nlet Art. 30 van dit Reglement.

Art. 34.
De tweede Adsessor is persoonlijk verant­woor­delijk aan de Commissie van toevoor­zigt, dat geen besluit, waarbij beschikking over pennin­gen plaats heeft, worde uitge­voerd, 't welk niet door den eersten Adses­sor gecontrasigneerd is gelijk hij mede per­soon­lijk verantwoordelijk is, dat de pennin­gen overeenkomstig de besluiten besteed wor­den.

Art. 35.
Voor zo verre deze penningen besteed wor­den ter verkrijging van eenig eigendom van waarde, behoort hetzelve aan hun, die ter verkrijging daarvan hebben gecontribueerd; echter onder zoodanige nader te bepalene voorwaarden, dat de eigenaars het vrucht­gebruik daarvan aan de Maatschappij zullen laten verblijven. Doch in geen geval kan daarvan eenig ander gebruik gemaakt wor­den, dan waartoe hetzelve be­stemd is, zon­der toestemming der eigenaars.

Art. 36.
De Vergadering van Toevoorzigt komt alle jaren den 12 Mei eenmaal te zamen, en ont­vangt dan rekening en verantwoording van alle ontvang­sten en uitgaven, door de Com­missie van Weldadigheid gedaan, bene­vens de echte bescheiden daartoe betrekke­lijk. Zij onder­zoekt, of doet door geschikte personen onder­zoeken, den staat der uitge­voerde ont­werpen,  dien der armen, en an­dere inrigtin­gen, door de Commissie van Weldadigheid daargesteld, en, bij goedkeu­ring, ontlast zij de Leden van de Commissie van Weldadig­heid van hunne ver­antwoorde­lijkheid, en doet, anders, de belan­gen harer Committen­ten gelden tegen de over­treders, door hen, zoo daartoe termen zijn, voor de gewone regtbanken, te vervolgen.

Art. 37.
Alle overige werkzaamheden worden bij bij­zondere Reglementen bepaald.

Art. 38.
Geene Commissie kan een besluit nemen, ten zij er meer dan de helft der Leden pre­sent is; noch ook anders dan bij meerderheid van stem­men.


HOOFDSTUK IV

Over de verandering, verbetering, en ver­meer­dering van dit Reglement

Art. 39.
Indien eene der beide Commissien verande­ringen in het ontwerp noodig oordeelt, wordt het voorstel daartoe door de eene Commissie aan de andere gezonden, en zoo deze laat­ste het oordeel bekrachtigt, dan, en ook dan al­leen, worden de deelgenoten uitgenoodigd om, bij besloten briefjes, die aan hunne hui­zen worden afgehaald, het voorstel aantene­men of te verwerpen. Deze briefjes worden vervolgens aan de Commis­sie van Weldadig­heid ingezon­den, en de meeste stemmen voor of tegen zullen in dit geval beslissen.


De inleiding op dit reglement staat op deze pagina, daarna is er de brief waarmee Johannes van den Bosch het reglement aan Zijne Majesteit Koning Willem I aanbiedt en voor de reactie van Willem via de minister van Binnenlandse Zaken zie hier.