Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie





Johannes van den Bosch legt het concept-reglement van de Maatschappij van Weldadigheid aan de koning voor

De 'trouwschuldige onderdaan' Johannes van den Bosch schrijft een brief aan koning Willem I waarin hij het concept-reglement van de Maatschappij van Weldadigheid (zie hier de inleiding op het reglement en hier het reglement zelf) aan zijne majesteit voorlegt:

Sire!

Een aanzienlijk getal onderdanen van Uwe Majesteit hebben zig vereenigd om een Maatschappij van Weldadigheid opterigten, onder de bescherming van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Frederik, met oogmerk om aan de talrijke klassen van behoeftige inge­zetenen, arbeid te verschaffen,

en zulks in de eerste plaats door middelen van fabrieks­mati­ge inrigtingen, ter vervaardi­ging van zoodani­ge goederen, die of geheel of grootendeels van buitenlands worden ingevoerd, het debiet daarvan te verzekeren door eene vrijwillige overeenkomst der leden van de Maats: om jaarlijks eene zekere hoeveelheid stoffen op deze wijze vervaardigd tegen gezette prijzen te ontvangen,

ten tweede door het ontginnen en vruchtbaar maken van nog ongecultiveer­de gronden in ons Vaderland, en daarop bij wijze van kolonisatie overtebrengen zoodani­ge armen die voor dezen arbeid geschikt geoordeeld worden.

Daar deze vereeniging niets bevat strij­dig met de bestaande inrigting reeds ten behoeve der armen gemaakt of nog te ma­ken, maar alleen te beschouwen is als eene oprigting van fabrieken door bijzon­dere per­sonen en door hunne eigen middelen, waarin bij voorkeur behoeftigen als werklieden zullen worden gebruikt, zoo hoopen zij dan ook dat deze onderneming die naar hun inzien zoo zeer strookt met de weldadige bedoelingen van U.M. om zoo veel mogelijk den toestand eener talrijke klasse van menschen, die thans zoo diep ongelukkig zijn te verbeteren met de goedkeuring van U.M. vereerd zal worden.

Het is van wege de Commissie door deze Maatschappij be­noemd, dat ik mij ver­oorlove ter kennisse van U.M. te brengen het ontwerp hetwelk de werkzaamheden zal re­gelen, benevens de namen der reeds be­noemde personen harentwege met de direc­tie belast.

Mogt ik mij vleijen dat de belange­loos­heid van het oogmerk, en het nut dat bedoeld wordt, ter verontschuldiging der vrij­heid die ik mij veroorlove te nemen strekken zal, en inzonderheid dat U.M. zulks als een nieuw bewijs mijner verkleefdheid en van den die­pen eerbied gelieve aantemerken waar­mede ik altijd zijn zal

Sire
Uwe Majesteits trouwschuldige onderdaan
(get) J. van den Bosch


De koning reageert, via de minister van Binnenlandse Zaken, op 5 maart 1818.