Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie
's Gravenhage, den 16 Maart.
Wij meenen, onzen lezers geenen ondienst te doen, met hun een kort
verslag mede te deelen, aangaande de jongst alhier opgerigte
Maatschappij van Weldadigheid.
Wij durven hopen, dat het edel doel, hetwelk deze maatschappij
zich voorstelt, en de wijze, op welke zij haar oogmerk denkt te
bereiken, velen onzer landgenooten zal aansporen, om naar
vermogen, mede te werken, ten einde het grievend lot te lenigen
van een aantal menschen, die thans onder den druk der bitterste
armoede zuchten, en even daardoor, hoe langer zoo meer, met hunne
kinderen tot den laagsten trap van zedelijke verbastering
vervallen.
Met den staat dezer ongelukkigen, welker getal van dag tot dag vermeerdert, deernis hebbende, en, de schroomelijke gevolgen voorziende, welke uit dit kwaad voor de burgerlijke maatschappij, in de toekomst, moet voortvloeijen, heeft een aantal menschenvrienden in ons vaderland, met speciale goedkeuring van Z.M. den Koning, zich vereenigd, om eene Maatschappij van Weldadigheid op te rigten, hoofdzakelijk met oogmerk, om zoodanige ontwerpen te verwezenlijken, als geschikt geoordeeld zullen worden om den toestand der lagere volksklassen te verbeteren, deze menschen, door gepasten arbeid, middelen van bestaan te doen vinden, en hen met hunne kinderen, door gepast onderwijs, te beschaven.
Ten aanzien van het zedelijk onderwijs heeft men gemeend, dat
(dewijl toch de zorgen der maatschappij zich tot alle
armen, zonder eenig onderscheid van godsdienst, uitstrekken), geen
leerstelsel van eenig kerkgenootschap ten grondslag van hetzelve
kan of behoort te worden aangenomen;
maar dat dit onderwijs, gelijk in de meeste armenscholen van ons
land, alleen op de algemeen erkende beginselen van zedelijkheid
moest gegrond zijn;
blijvende het niet te min aan ieder der behoeftigen volkomen
vrijgelaten, zoo voor zich als voor zijne kinderen, gebruik te
maken van het onderrigt der leeraars van zijn bijzonder
kerkgenootschap.
Dit beginsel, meende de maatschappij best overeen te komen, niet
alleen met de algemeenheid van haar doel, maar ook met den geest
des tijds, en met die vrijheid van het geweten, welke aan elk
mensch, wie hij zij, moet worden toegekend.
Ten opzigte van den arbeid, is men overeengekomen in het besluit,
dat niets een' gewenschter uitslag voor de toekomst belooft, dan
wanneer men de behoeftigen, bij wijze van kolonisatie, op de nog
onbebouwde gronden van ons vaderland overbrengt.
Tot dit einde zal men trachten, hen aanvankelijk op te leiden tot
eenen arbeid, die hen vervolgens in staat stelt, om op de heide,
gedurende de eerste jaren, door middel van den arbeid der
vrouwelijke leden van de huisgezinnen, hun bestaan te vinden, bij
voorbeeld het spinnen van vlas, om tot garen of linnen verwerkt te
worden.
Tevens zal men het debiet der verwerkte stof verzekeren, door
middel eener vrijwillige overeenkomst van de gezamenlijke leden
der maatschappij, om jaarlijks ieder eene geringe hoeveelheid
dezer stoffen tegen bepaalde prijzen aan te nemen.
Zoodra de vrouwelijke leden der huisgezinnen de vereischte
bekwaamheid verkregen hebben, welke dit soort van arbeid vordert,
tot welken zij, in gelijksoortige stichtingen als die der Haagsche
armen-inrigting, zullen worden opgeleid, dan zal men een begin
maken, met zoodanige huisgezinnen, die als meest geschikt tot het
oogmerk beschouwd worden, op de heiden over te brengen, nadat
alvorens, voor dezelve en voor de opzigters, de noodige wooningen
zullen gebouwd zijn.
Ook op de heide zullen,met de noodige wijzigingen, dezelfde
inrigtingen, als die der haagsche, gevolgd worden: dat is, men
zal den arbeid, zoo der vrouwelijke als mannelijke leden van de
huisgezinnen, vergelden met lootjes, waarvoor zij, bij de
directie, wel toebereide levensmiddelen, klederen en verdere
benoodigdheden des levens verkrijgen kunnen; waardoor ieder in de
verpligting gebragt wordt, om, wil hij eten, dagelijks eene
behoorlijke hoeveelheid arbeids te verrigten.
Om de mannen tot den veldarbeid op te leiden, zullen deze onder
eene billijke discipline gesteld worden: dat is, men zal bij ieder
tiental een geschikt toeziener plaatsen, die met den landbouw
bekend en daaraan gewoon is.
Twee of drie van zoodanige tienmanschappen of sectien, zullen
onder een hooger toezigt staan, en zoo vervolgens, tot dat
eindelijk het oppertoezigt over een bepaald getal kolonisten in
den persoon van een enkelen geschikten opziener geconcentreerd
wordt.
Aanvankelijk zal de arbeid gemeenschappelijk en taaksgewijze
verrigt worden; dat is, aan een aantal bekwame sectien zal deze of
gene arbeid worden aangewezen, bij voorbeeld, het graven van
waterleidingen, het omheinen van gronden en soortgelijken.
Iedere sectie zal, in de eerste plaats, dagelijks eene bepaalde
taak ontvangen, gelijk mede, in de tweede plaats, aan ieder man in
de sectie van de opgelegde taak zijn juist aandeel toegewezen zal
worden.
Ieder, die zijne taak, welke altijd gematigd, en inzonderheid in
den aanvang gering behoort te zijn, heeft afgewerkt, zal de
bestemde vergelding erlangen, en in de gelegenheid gesteld worden,
om den overschietenden tot zijn nut aan te wenden.
Door eene hoogstbillijke en aanmoedigende handelswijze, hoopt de
maatschappij, zoo veel mogelijke, alle gestrenge middelen te
zullen kunnen vermijden; terwijl zij zich herinnert, dat de armen
in de haagsche inrigting meermalen getoond hebben, geenszins
onvatbaar te zijn, om zich door billijke en zachte maatregelen te
laten bestieren.
Aan ieder der behoeftigen zal vrijstaan, des verkiezende, in de
gewone maatschappij terug te keeren, indien hij aantoonen kan de
vereischte middelen te bezitten, om aldaar voor zijn eigen
onderhoud te zorgen.
De desertie wordt door eene kenbaare soort van kleding moeijelijk
gemaakt, en de maatschappij meende te mogen rekenen op zoodanige
medewerking van de zijde der politie, dat de luijaard of de
onwillige zich zoude blootstellen om, even als andere vagabonden,
opgevat en in de werkhuizen van het gouvernement opgesloten te
worden, indien hij zich, zonder toestemming zijner hoofden, van de
plaats zijner destinatie verwijderde.
Zoodra de mannen en jongelingen, langs den voorgeslagen weg, de
vereischte hebbelijkheid verkregen hebben, om met schop en spade
om te gaan, zullen zij, onder het toezigt van den opziener hunner
sectie, ieder hunnen eigen akker ontginnen, en zal hun dagelijks
het minimum van den arbeid, die zij te verrigten hebben, als taak
worden aangewezen, terwijl zij tevens in de mogelijkheid gesteld
worden, om de vruchten van hunnen eigen ijver geheel in te
oogsten.
Ter bekoming van de vereischte mest (een der gewigtigste
voorwerpen om eene onderneming van dezen aard wel te doen
gelukken) zal men, voor zoo veel de omstandigheden dit toelaten,
die trachten plaatselijk te verkrijgen, en te dien einde gebruik
te maken van alle zoodanige hulpmiddelen, als de ondervinding
buiten- en binnenlands heeft doen zien, dat met succes kunnen
worden in het werk gesteld.
Ingeval echter, dat, langs deezen weg, het oogmerk niet ten volle
te bereiken is, zal men in het te kort voorzien door van de straat
en andere mest der naburige steden gebruik te maken, en, te dien
einde, waar dit noodzakelijk is, kanalen doen graven, langs welke
deze kan worden aangevoerd, terwijl bij het uitkiezen van den
grond, behoorlijk gelet zal worden op alle zoodanige
omstandigheden, als welke dit oogmerk kunnen bevorderen.
Wij kunnen thans niet verder in alle bijzonderheden treden, die
tot de uitvoering van ons plan behooren.
Eerlang zal een meer uitgewerkt vertoog, hetwelk reeds op de
pers is, het vereischte licht verspreiden.
Genoeg zij het, de voornaamste hulpmiddelen, van welke men zich
bedenkt te bedienen, alhier opgegeven te hebben, ten einde onze
landgenooten te overtuigen, dat de zwarigheden, aan de uitvoering
verbonden, geenszins de aandacht der maatschappij ontslipt zijn.
Alleen zullen wij thans nog een enkel woord gewagen van de
fondsen, die eene zoodanige onderneming vordert.
De commissie is volkomen overtuigd, dat eene zoodanige ontginning,
in den aanvang althans zeker niet, met eenige hoop op voordeel
ondernomen worden kan.
Alleen in de toekomst, mogen wij ons vleijen, dat zoo wel de
Staat in het algemeen, als de deelnemers en kolonisten in het
bijzonder, daarvan de vruchten plukken zullen.
Het meerdere der uitgaven boven de inkomsten kan dus alleen
gevonden worden, door eene vrijwillige jaarlijksche bijdrage onzer
landgenooten; en door de hoegrootheid dier bijdragen, wordt dan
ook ten volle bepaald de omvang en uitgestrektheid, die aan
zoodanige onderneming gegeven worden kan.
Is het getal der deelnemers talrijk, gelijk wij, volgens het
weldadig karakter onzer landgenooten, hopen, dan zeker kan men,
met eene jaarlijksche geringe bijdrage van ieder lid, duizende
ongelukkigen op deze wijde op de heide overbrengen; het is
geenszins onmogelijk, dat de toekomst de middelen verschaft, om
deze bijdragen geheel, of gedeeltelijk, terug te geven.
De eerste proeve zal daaromtrent zekerder beslissen, dan het
bondigst raisonnement in staat is te doen.
Mogt deze korte schets, de voorboode van een uitvoeriger werk,
strekken om onze landgenooten aangaande de mogelijkheid van eenen
goeden uitslag te overtuigen, en hen aansporen tot een milde
bijdrage ter bereiking van een doel, zoo edel als
wenschenswaardig!