Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie





Maart 1818: Wij durven hopen, dat het edel doel, hetwelk deze maatschappij zich voorstelt, velen onzer landgenooten zal aanspo­ren, om naar vermogen, mede te werken

Kort na de koninklijke goedkeuring, zie hier, deelt de Maatschappij van Weldadigheid haar plannen aan het volk mee. Onderstaande artikel komt uit de Staatscourant van maandag 16 maart 1818:


's Gravenhage, den 16 Maart.

Wij meenen, onzen lezers geenen ondienst te doen, met hun een kort verslag mede te deelen, aangaande de jongst alhier opgerigte Maatschappij van Weldadigheid.

Wij durven hopen, dat het edel doel, hetwelk deze maatschappij zich voorstelt, en de wijze, op welke zij haar oogmerk denkt te bereiken, velen onzer landgenooten zal aanspo­ren, om naar vermogen, mede te werken, ten einde het grievend lot te lenigen van een aantal menschen, die thans onder den druk der bitterste armoede zuchten, en even daardoor, hoe langer zoo meer, met hunne kinderen tot den laagsten trap van zedelijke verbastering vervallen.

Met den staat dezer ongelukkigen, welker getal van dag tot dag vermeerdert, deernis hebbende, en, de schroomelijke gevolgen voorziende, welke uit dit kwaad voor de burgerlijke maatschappij, in de toekomst, moet voortvloeijen, heeft een aantal menschenvrienden in ons vaderland, met speciale goedkeuring van Z.M. den Koning, zich vereenigd, om eene Maatschappij van Weldadigheid op te rigten, hoofdzakelijk met oogmerk, om zoodanige ontwerpen te verwezenlij­ken, als geschikt geoor­deeld zullen worden om den toestand der lagere volksklassen te verbeteren, deze menschen, door gepasten arbeid, middelen van bestaan te doen vinden, en hen met hunne kinderen, door gepast onderwijs, te beschaven.

Ten aanzien van het zedelijk onderwijs heeft men gemeend, dat (dewijl toch de zorgen der maatschappij zich tot alle armen, zonder eenig onderscheid van godsdienst, uitstrekken), geen leerstelsel van eenig kerkge­nootschap ten grondslag van hetzelve kan of behoort te worden aangeno­men;

maar dat dit onderwijs, gelijk in de meeste armenscholen van ons land, alleen op de algemeen erkende beginse­len van zedelijkheid moest gegrond zijn;

blijvende het niet te min aan ieder der behoeftigen volkomen vrijgelaten, zoo voor zich als voor zijne kinderen, gebruik te maken van het onderrigt der leeraars van zijn bijzonder kerkgenootschap.

Dit beginsel, meende de maatschappij best overeen te komen, niet alleen met de algemeenheid van haar doel, maar ook met den geest des tijds, en met die vrijheid van het geweten, welke aan elk mensch, wie hij zij, moet worden toegekend.

Ten opzigte van den arbeid, is men overeengekomen in het besluit, dat niets een' gewenschter uitslag voor de toekomst belooft, dan wanneer men de behoeftigen, bij wijze van kolonisatie, op de nog onbebouwde gronden van ons vaderland overbrengt.

Tot dit einde zal men trachten, hen aanvankelijk op te leiden tot eenen arbeid, die hen vervolgens in staat stelt, om op de heide, gedurende de eerste jaren, door middel van den arbeid der vrouwelijke leden van de huisgezinnen, hun bestaan te vinden, bij voorbeeld het spinnen van vlas, om tot garen of linnen verwerkt te worden.

Tevens zal men het debiet der verwerkte stof verzekeren, door middel eener vrijwillige overeenkomst van de gezamenlijke leden der maatschappij, om jaarlijks ieder eene geringe hoeveelheid dezer stoffen tegen bepaalde prijzen aan te nemen.

Zoodra de vrouwelijke leden der huisgezinnen de vereischte be­kwaamheid verkregen hebben, welke dit soort van arbeid vordert, tot welken zij, in gelijksoortige stichtingen als die der Haagsche armen-inrigting, zullen worden opgeleid, dan zal men een begin maken, met zoodanige huisgezin­nen, die als meest geschikt tot het oogmerk beschouwd worden, op de heiden over te brengen, nadat alvorens, voor dezelve en voor de opzigters, de noodige wooningen zullen gebouwd zijn.

Ook op de heide zullen,met de noodige wijzigingen, dezelfde inrigtin­gen, als die der haagsche, gevolgd worden: dat is, men zal den arbeid, zoo der vrouwelijke als mannelijke leden van de huisgezinnen, vergelden met lootjes, waarvoor zij, bij de directie, wel toebereide levensmiddelen, klederen en verdere benoodigdheden des levens verkrijgen kunnen; waardoor ieder in de verpligting gebragt wordt, om, wil hij eten, dagelijks eene behoorlijke hoeveelheid arbeids te verrigten.

Om de mannen tot den veldarbeid op te leiden, zullen deze onder eene billijke discipline gesteld worden: dat is, men zal bij ieder tiental een geschikt toeziener plaatsen, die met den landbouw bekend en daaraan gewoon is.

Twee of drie van zoodanige tienmanschappen of sectien, zullen onder een hooger toezigt staan, en zoo vervolgens, tot dat eindelijk het oppertoezigt over een bepaald getal kolonisten in den persoon van een enkelen geschikten opziener geconcentreerd wordt.

Aanvankelijk zal de arbeid gemeenschappelijk en taaksgewijze verrigt worden; dat is, aan een aantal bekwame sectien zal deze of gene arbeid worden aangewezen, bij voorbeeld, het graven van water­leidingen, het omheinen van gronden en soortgelijken.

Iedere sectie zal, in de eerste plaats, dagelijks eene bepaalde taak ontvangen, gelijk mede, in de tweede plaats, aan ieder man in de sectie van de opgeleg­de taak zijn juist aandeel toegewezen zal worden.

Ieder, die zijne taak, welke altijd gematigd, en inzonderheid in den aanvang gering behoort te zijn, heeft afgewerkt, zal de bestemde vergelding erlangen, en in de gelegenheid gesteld worden, om den overschietenden tot zijn nut aan te wenden.

Door eene hoogstbillijke en aanmoedigende handelswijze, hoopt de maatschappij, zoo veel mogelijke, alle gestrenge middelen te zullen kunnen vermijden; terwijl zij zich herinnert, dat de armen in de haagsche inrigting meermalen getoond hebben, geenszins onvatbaar te zijn, om zich door billijke en zachte maatregelen te laten bestieren.

Aan ieder der behoeftigen zal vrijstaan, des verkiezende, in de gewone maatschappij terug te keeren, indien hij aantoonen kan de vereischte middelen te bezitten, om aldaar voor zijn eigen onderhoud te zorgen.

De desertie wordt door eene kenbaare soort van kleding moeijelijk gemaakt, en de maatschappij meende te mogen rekenen op zoodanige medewerking van de zijde der politie, dat de luijaard of de onwillige zich zoude blootstellen om, even als andere vagabonden, opgevat en in de werkhuizen van het gouver­nement opgesloten te worden, indien hij zich, zonder toestemming zijner hoofden, van de plaats zijner destinatie verwijderde.

Zoodra de mannen en jongelingen, langs den voorgeslagen weg, de vereischte hebbelijkheid verkregen hebben, om met schop en spade om te gaan, zullen zij, onder het toezigt van den opziener hunner sectie, ieder hunnen eigen akker ontginnen, en zal hun dage­lijks het minimum van den arbeid, die zij te verrigten hebben, als taak worden aangewezen, terwijl zij tevens in de mogelijkheid gesteld worden, om de vruchten van hunnen eigen ijver geheel in te oogsten.

Ter bekoming van de vereischte mest (een der gewigtigste voorwer­pen om eene onderneming van dezen aard wel te doen geluk­ken) zal men, voor zoo veel de omstandigheden dit toelaten, die trachten plaatselijk te verkrijgen, en te dien einde gebruik te maken van alle zoodanige hulpmidde­len, als de ondervinding buiten- en binnen­lands heeft doen zien, dat met succes kunnen worden in het werk gesteld.

Ingeval echter, dat, langs deezen weg, het oogmerk niet ten volle te bereiken is, zal men in het te kort voorzien door van de straat en andere mest der naburige steden gebruik te maken, en, te dien einde, waar dit noodzakelijk is, kanalen doen graven, langs welke deze kan worden aangevoerd, terwijl bij het uitkiezen van den grond, be­hoor­lijk gelet zal worden op alle zoodanige omstandigheden, als welke dit oog­merk kunnen bevorderen.

Wij kunnen thans niet verder in alle bijzonderheden treden, die tot de uitvoering van ons plan behooren.

Eerlang zal een meer uitge­werkt vertoog, hetwelk reeds op de pers is, het vereischte licht ver­spreiden.

Genoeg zij het, de voornaamste hulpmiddelen, van welke men zich bedenkt te bedienen, alhier opgegeven te hebben, ten einde onze landgenooten te overtuigen, dat de zwarigheden, aan de uitvoe­ring verbonden, geenszins de aandacht der maatschappij ontslipt zijn.

Alleen zullen wij thans nog een enkel woord gewagen van de fondsen, die eene zoodanige onderneming vordert.

De commissie is volkomen overtuigd, dat eene zoodanige ontginning, in den aanvang althans zeker niet, met eenige hoop op voordeel ondernomen worden kan.

Alleen in de toekomst, mogen wij ons vleijen, dat zoo wel de Staat in het algemeen, als de deelnemers en kolonisten in het bijzonder, daarvan de vruchten plukken zullen.

Het meerdere der uitgaven boven de inkomsten kan dus alleen gevonden worden, door eene vrijwillige jaarlijksche bijdrage onzer landgenooten; en door de hoegrootheid dier bijdragen, wordt dan ook ten volle be­paald de omvang en uitgestrektheid, die aan zoodanige onderneming gegeven worden kan.

Is het getal der deelnemers talrijk, gelijk wij, volgens het weldadig karakter onzer landgenooten, hopen, dan zeker kan men, met eene jaarlijksche geringe bijdrage van ieder lid, duizende ongelukki­gen op deze wijde op de heide overbrengen; het is geenszins onmogelijk, dat de toekomst de middelen verschaft, om deze bijdragen geheel, of gedeelte­lijk, terug te geven.

De eerste proeve zal daarom­trent zekerder beslissen, dan het bondigst raisonnement in staat is te doen.

Mogt deze korte schets, de voorboode van een uitvoeriger werk, strekken om onze landgenooten aangaande de mogelijkheid van eenen goeden uitslag te overtuigen, en hen aansporen tot een milde bijdrage ter bereiking van een doel, zoo edel als wenschenswaardig!