Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie





KORT OVERZICHT OVER DE ARMOEDE IN NEDERLAND, de oorzaken derzelver vermeenigvuldiging en de middelen tot vermindering. Een samenvatting:

Mei 1818 stuurt de minister van Binnenlandse Zaken, 'Ingevolge van Z.M. Decisie van den 17 Meij 1818, No 11', een rapport over armoede naar de Maatschappij. Het stuk bevindt zich in invnr 48, is gedateerd 27 november 1817 en geschreven door ene L. Boon te Alphen. Hieronder kort samengevat:

pag 1:
Nederland is traditioneel een land van over­vloedige en ruime middelen en het volk bezit de "deugd der mededeelzaamheid". Toch is er de laatste tijd sprake van een toenemen­de menigte armen.
Dit komt niet omdat er minder middelen zouden zijn of omdat de mededeelzaamheid is vermindert.

pag 2/3:
Er is nog een overvloed van werk in Neder­land blijkens de "buiten de boornlanders" die hier vast of tijdelijk komen werken.
De algemene opinie is dat de buitenlan­ders het werk verrichten dat voor de Neder­landers te zwaar is. Maar hetzelf­de werk wordt ook gedaan door Nederlanders, dus dit is niet waar. Bovendien behoort het Ne­der­landse tot het gezondste aller volken.

pag 4:
Men zal aanvoeren dat het "werktuigelijk wer­ken" in sommige fabrieken vele werklie­den heeft overbodig gemaakt en dat dit dus scha­de­lijk voor de maatschappij is.
Toch is dit een gunstige ontwikkeling aangezien er goede­ren simpeler en goedko­per kunnen worden geproduceerd en de fa­brieken dus beter met de buitenlandse kun­nen wedijve­ren en kunnen groeien.
In feite is deze manier juist heilzaam voor de mensen. Nie­mand hoeft meer slecht betaald en ongezond werk te verrich­ten, want het werk dat overblijft vereist juist "meer be­weging en veranderde lichaamsge­stalte", waardoor "zij dus vrolijke en lustige werklie­den kunnen blijven".

pag 5:
De armen zijn meestal "niet slechts arm naar het uiterlijk lichaam, maar zij zijn ook kwij­nende naar de ziel: zij zijn veelal zo verlaagd en willen­loos, dat zij schaamte, eerzucht noch moed hebben, maar als dieren slechts afwach­ten, wie hun een kleinigheid tot hun­ne nood­druft zal geven en dit ontbre­kende, de vuilnis hopen bezoeken, om hunnen hon­ger te stillen, en, alzo hun kwijnend leven voort te slepen zonder enige geneigdheid te tonen, om zich uit deze elendige toestand op te breken en te redden."

pag 6:
Door het systeem van bedeling "zijn zij te vadzig om doen werk te zoeken, verkiezen liever bedeling en in armoede hunne dagen door te brengen, en dit ellendige en der ede­le menschheid ontëerende gedrage en le­venswij­ze tot hunne" te maken.
In koopsteden als Amsterdam en Rot­ter­dam vindt men ook armoede "maar geen zo afzichtelijke en jammerlijke als in Ley­den", tenzij de nood door drank of ontucht veroor­zaakt is of het gaat om bedelaars van profes­sie, die opzettelijk mede­lijden willen opwek­ken. De gewone armen zijn "lustige, gezonde men­schen, welke zo dra er wat te verdienen is, aanstonds gereed zijn, en hun brood wil­len winnen".

pag 7:
Het is dus bewezen dat de armoede niet ver­oorzaakt wordt door mindere middelen of door minder mededeelzaamheid in "dit voor hen zo gezegende land". Wat zijn dan wel de oorzaken?
Wat direct opvalt is dat de armen daar blijven waar zij gewoond hebben en geen kans hebben om elders werk te zoeken om­dat men daar bang is om armen op te ne­men. "Hier door blij­ven zij, daar zij zijn, en vervallen tot meerdere armoede en last der gemeente."
De gemeente geeft de armen vaak net genoeg om hen in leven te houden. Maar de lasten hiervan drukken weer op de overige ingeze­tenen, die daardoor dus van minder moeten rond­komen. Hierdoor kan de armoe­de dus ook toenemen, zoals in Leiden is gebeurd.

pag 8:
Daar komt nog bij dat de bedeling, in de vorm van "turfbroden en andere eetwaren" gebeurd door "enen of meer aannemers", waardoor de gezeten burgers een belangrijk deel van hun nering verliezen.
Ook nadelig is de huidige wijze van betalen van de solda­ten. Vroeger kregen de soldaten wekelijks hun gage, waarvan zij hun levensbehoeften en kleding kochten. Toen floreerden alle garnizoens­plaat­sen.

pag 9:
Tegenwoordig krijgen de soldaten alle artike­len van staatswe­ge. Voor de staat betekent dit een besparing, maar voor de plaatselijke bevol­king houdt dit een verlies van inkom­sten in: "want alle burgers hangen als een keten van elkande­ren af; zo men eene scha­kel wegneemt, breekt men het vertand, en doet allen kwijnen."
Een ander voorbeeld van verkeerd inge­schatte bezuinigin­gen is het Lutherse beste­delingenhuis te Amsterdam.

pag 10:
De armen, ouden, kinderen en gebrekkigen van de gemeente waren ondergebracht bij de leden. Men becijferde dat het goedkoper was om alle behoeftigen onder te brengen in één huis. Sinds­dien is het aantal armen alleen maar toegenomen: "velen van die lieden, welke bestede­lingen gehad hadden, dit voor­deel missende, vervielen nu zelver tot armoe­de en waren genoodzaakt de on­derstand der gemeen­te te verzoeken."
"Niet weinig vermeerdert de armoede, door het bestendig fabrieksmatig spinnen", waar de arbeiders van 's-morgens tot 's-avonds zittend werken zonder beweging, vaak in stoffi­ge kleine ruimtes, welke wijze van werken "ongezondheid en kwij­ning ver­oorzaakt, welke van slepende ziekten, luste­loosheid en moede­loosheid gevolgt worden".

pag 11:
Ook door de bedelarij vermeerdert de armoe­de. Bede­laars ma­ken ­mis­bruik van de "milde aart der ingezetenen" en verzamelen aan­zienlij­ke sommen geld, waardoor zij vaak rijker zijn dan de burgers zelf. Deze worden daardoor verleid om hetzelfde te doen en een "lui en werkloos leven te leiden, dat van ou­ders op kinderen overgaat, en alzo het getal hand over hand doet toenemen en aanwas­sen; zo dat het een ineetend kanker wordt, welke op alle mogelijke wijze dient gestuit te worden".
"Niet minder schadelijk is de anders loffelijke en der mensc­hheid eer aandoende deugd der mededeelzaamheid, wanneer zij, zo als nu, een gerede en gemakkelijke toe­vlucht is voor algemene behoef­te." Dit maakt namelijk "de geringere klasse der menschen traag, lui en zorgeloos".

pag 12:
Doordat de mensen weten dat zij altijd op de bedeling kunnen terugval­len verteren zij net zoveel als zij verdienen en laten een eventu­ele slechte of oude dag over aan de bij­stand. Dat heeft bovendien nog het na­deel dat de te ge­ven onderstand pas dan gekocht word wanneer er gebrek aan is. Dit is ten eerste niet goed­koop, bovendien drijft het de prijs van de waren ook nog omhoog, aange­zien het de schaarste bevordert. Ook de winkelier heeft er dan geen voordeel van, want in het algemeen zal hij minder spullen verkopen.

pag 14:
Sommige mensen stellen dat de oorzaak van de armoede gelegen is in het feit dat de be­vol­king te groot is geworden voor de midde­len van bestaan en dat de emigratie bevor­derd dient te worden. Dit is een ver­keerd denk­beeld. Er zijn eerder te weinig handen, waar­door de armoe­de juist toe­neemt. Onder de het Franse bestuur zijn namelijk "menigte jongelin­gen ... wegge­maakt en verloren". Deze jonge­lingen, de "bloem der jonge man­schappen", zouden zijn opgegroeid tot steun der huisge­zin­nen, als verzorgers "der oude, gebrekkelijke ou­ders en der hulpbe­hoevende jongere zusters en dochters". Door dit gemis hebben de ou­ders en de minder geschikte mannen die waren gebleven meer hooi op hun vork moe­ten ne­men dan zij aankonden. En dus nam de armoe­de alleen maar toe.

pag 15:
Ook zullen er veel "ongepaarde" vrouwen overblijven die voor zichzelf moeten zien te zorgen of "in armoede kwijnen".
"Er is nog een gebrek; hetwelk de ar­moe­de vermeerdert, en het welk, helaas! niet wei­nig in onze geringe klasse is door­gedron­gen: de luiheid namentlijk". Het valt niet te ontken­nen dat deze meer en meer vaste voet aan de grond heeft gekregen. Dit is echter vooral te wijten aan moedeloosheid en ver­twijfe­ling over de voortdurend slechte toe­stand.

pag 16:
Het valt echter te verwachten dat, wanneer het beter gaat met de handel en er weer hoop op arbeid is, de armen weer bereid zullen zijn de handen uit de mouwen te ste­ken.

Er zijn enkele middelen om de armoede te verminderen.

Ten eerste moet de "anders zo loffelijke en heilzame deugd der mede­deelzaamheid" terug­gebracht worden en mogen de armen de bede­ling niet langer als natuurlijk ervaren. Tegelij­kertijd moet de spaarzaamheid van de armen bevorderd worden "door hen gelee­genheid te geven, om van hunne zomer hoge daglonen van gedeelte aftezonderen en te bewaren".

pag 17:
Hiervoor zou iets als een Nederlandse Spaar­bank zeer geschikt zijn.
Er zou volstrekt geen bijstand gegeven mogen worden buiten aan onbekwame, oude en ziekelijke mensen en aan kinde­ren. De anderen zouden zelf op zoek moeten gaan naar werk, waar dan ook in het Rijk. Wie niets kan vinden of wie niet wil werken moet via werkver­schaffing aan arbeid gehol­pen worden. Want alleen de arbeid houdt de mens gezond.
"De ondervinding leert, dat bij gezonde menschen de ledema­ten bij en onder den arbeid, zich versterken en geschik­ter wor­den, en de krachten toenemen naar mate den ar­beid". De lonen dienen dan ook even­redig aan de zwaarte van de arbeid te zijn.
Bijzondere aandacht moet er gegeven worden aan de jeugd. Zij moet onderwezen worden in het lezen, schrijven en rekenen, "maar vooral ook in den Godsdienst - als de enige bron van braafheid en goede zeden, en de enigen grond van order en onderge­schikt­heid".

pag 18:
Ook moet bij hen de spaarzaamheid worden aangespoort en moeten ze onderwezen wor­den om zo vroeg mogelijk tot arbeid en eigen verdiensten te komen. Vooral de veld­arbeid en de zeevaart zijn ge­schikte werk­plekken, "voor zo ver er geen geleegenheid is, die kinde­ren in eenig ambacht of handel­werk te plaatsen, naar dien dit hen meer tot geschik­te en geseeten burgers kan oplei­den dan de losse veldarbeid of zeevaart, welken, vooral de laatste, hen te ongedurig en zwerfziek doet worden".
Op de bedeling aan oude en zieke men­sen mag niet bezui­nigd worden, zoals mo­men­teel helaas veel geschied, waardoor veel men­sen gedwongen worden om om een aal­moes te bedelen. De natie moet hun openlijk onder­steunen en "ook deze ongeluk­kigen in hunne rampen en wederwaardighe­den te verligten en draaglijk te maken, om hen alzo vrolijke en vergenoegde menschen te doen zijn".
"Voorts dient de bedelarij niet slechts geweert; maar volstrekt verboden te wor­den." Dit omdat zij de armoede alleen maar ver­meer­dert.

pag 19:
De meeste armoede ontstaat uit "verloop en verandering van zaken, waar door de eene fabriek of handwerk kwijnt, door de op­komst eener andere".
De bierbrouwerijen bijvoorbeeld hebben te lijden gehad onder de opkomst van de kof­fie, thee en sterke drank, waarvan de scheep­vaart en de stokerijen weer geprofi­teerde heb­ben. Aardewerkfabrieken hebben geleden door de beter Engelse en Franse waren, waarvan de handel weer geprofiteerd heeft. In Leiden zijn de laken- en zijdefabrie­ken verdwenen door de goedkopere aanvoer uit de nieuwe provinciën en door het ge­bruik van katoen. Maar er zijn ook nieuwe handels­takken ont­staan.

pag 20:
"Het is derhalve billijk en betamelijk, dat de florerende plaats het verlies helpt dragen, dat de ander door derzelfs voordeel komt te lij­den."
"Ten dien einde is het billijk en noodza­kelijk dat de armen onderstand nationaal zij". Het rijk keert echter geen algemene uitkering uit, maar vult de bestaande armen­fondsen van armengestichten en kerkge­nootschappen aan, zover die niet toereikend mochten blij­ken te zijn.

pag 21:
De onderstand dient niet in natura, maar in geld gegeven te worden, opdat de bedeel­den hun geld als vrije mensen kunnen beste­den en zo tegelijkertijd de welvaart ook verdeeld wordt onder de plaatselijke midden­stand. Na­tuurlijk bestaat het gevaar van misbruik. Bij ongere­geldheden of bij dron­kenschap en slecht gedrag moeten de plaat­selijke autori­teiten het recht hebben om mensen in verze­kerde bewa­ring te stellen. De over­treders moeten als voor­beeld voor anderen gestrafd worden.

pag 22:
Een aanzienlijk middel in de bestrijding van armoede is het verschaffen van werk. Voor het bestuur van het land of een plaats is dit echter ingewikkeld. Deze hebben namelijk geen eigenbelang in de zaak. "Het behoort derhalve meer overgelaten te worden aan bijzondere personen of daar bij geïnteres­seerde maat­schappijen."  Besturen kunnen dit alleen maar aanmoedigen of desnoods met financiële bij­dragen steu­nen.
De komst van buitenlandse arbeiders toont aan dat er in de Nederlanden genoeg werk voorhanden is, ook voor de Neder­lan­ders, "wanneer zij het zoeken willen".

pag 23:
Men kan echter ook groter denken en stre­ven naar een meer landelijk belang. "Hoe vele woeste gronden zijn er nog in ons Va­der­land?" Deze zouden ontgonnen en tot land­bouwgron­den herschapen kunnen wor­den, "indien maar de onderneemende geest der capitalisten aan­ge­moedigt wierd om derzel­ven te ontginnen en te cultiveren".
Het rijk zou de huidige bezitters van woeste gronden moeten aanmoedigen deze stukje bij beetje te verkopen. Het rijk zou ook kunnen overgaan tot het aankopen van gron­den, deze cultiveren en vervolgens weer te verkopen. "Het is niet te berekenen, welk voordeel het Rijk zelve, en de bezitters daar door zouden profiteeren, zo door de meerde­re werkzaam­heid, de inkomsten, als het ver­tier dat dezelven zouden ople­veren". Dit zou ook de aanzien van ons land verbeteren.

pag 24:
Deze gronden blijven nu "tot schade en schan­de ener ijverige en onderneemende Natie liggen". Hiervoor zouden "negotiatien" opge­richt kunnen worden, waarin liefheb­bers geld zouden kunnen steken. Door aan­moedi­ging en uitzicht op winst zouden er zeker voldoen­de inves­teerders te vinden zijn.
Wier hieraan nog niet voldoende heeft kan ook nog denken aan het ontginnen en bruikbaar maken van de vele plassen, moe­rassen en meren die het Vaderland rijk is. Dit zou "in opzicht van het Algemeen Belang vermeerderde bronnen van welvaart en ver­tier voor den landen opleveren - t zoude een nutti­ge uitbreiding en vergroting van het Rijk zijn, welke in alle opzichten behoort aange­moedigt en gemakkelijk gemaakt te wor­den".

pag 25:
Boven alles dienen echter de scheepvaart en de visserij aange­moedigd te worden, "die on­uitputtelijke bronnen van nering, vertier en welvaart; bevorderaars en onderhouders van alle handwerken en fabrieken". "Zij zijn steeds de voornaamste middelen geweest der hoogste grootheid en het meeste aan­zien, welke dit land ooit of nu en dan gehad heeft."
Het is noodzakelijk onze jeugd aan te moedigen zich op de zeevaart toe te leggen, opdat "onze navigatie eenmaal natio­naal wor­de: een oefenschool en depot voor onze mari­ne; zo als onze nabuuren, de ijverzuchti­ge Engelsschen ons het voorbeeld daar van ge­ven".
Een land zal nooit te veel inwoners heb­ben "zo lange dezelven hunne handen en de gaven hunnes verstand zullen willen gebrui­ken" en de gaven van hun land opti­maal leren te gebruiken.

pag 26:
Het zij te wensen dat "het bestuur of gou­verne­ment, de ruimste gelee­genheid geve, tot uitoe­fening en uitbrieding van alle geoor­loofde bronnen van bestaan, door het welk het zelver dan ook wederkerig het schitte­rendst en uitge­breidst, op reeden en billijk­heid gegrond, gebied kan ten toon spreiden, hand haven en beschermen".