Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie
New Lanark 1st febr. 1819
Sir
I am desired bij mr. Owen to present to you his best thanks for
your obliging attention in presenting to him through mr.
Leonpohen(?) of London, the papers relative tot the interesting
society with which you are connected.
He begs to send you herewith copies of six publications as the
object for which they were written is analogous to that which your
society has proposed to itself. He hopes they may afford you some
useful hints.
Mr. Owen will be extremely happy to receive further
communications from you regarding the progress of your
benevolant plans; and on the other hand it will give him great
pleasure to send you every information in his power on any prints
you may require.
Would yourself or any of your friends feel disposed to pay a
visit to our establishment here, we shall be most happy to see
you & to grant you every facility in the inspection and
examination of the system which has been for many years in
operation, and which you will find in part described in the
pamphlets that accompany this.
I am Sir,
Your Tbid h Exe Secr(???)
W. Clegg
Brief van den Heer van Kerkhoff te Rotterdam, van 27 juny,
overzendende een engelschen brief van den Heer H. Levysschen(?),
mede uit Rotterdam van 22 juny, zich beklagende dat de Heer Owen
in Engeland, nog geen antwoord heeft bekomen van de P.K. op zijnen
brief in february l.l. geschreven, waar bij gevoegd waren eenige
werkjes van gezegden Heer Owen, tevens uit naam van dien Heer daar
bij doende negen vragen rakende de organisatie en den staat onzer
kolonie.
Besloten den Heer Kerkhoff te antwoorden, dat in maart l.l. het
antwoord der P.K. in de engelsche taal verzonden is naar de subk.
te Hellevoetsluis aan het adres van den Heer William Clegg te New
Lanark, als schrijver des briefs van den Heer Owen, met
toezending van de 3 eerste NN. van de Star.
Voorts besloten, door den Heer Ockerse een ??nigst antwoord, ook
op den vragen te concipieeren.
1. Wat is thans het getal der subscribenten voor de
Societeit van Weldadigheid?
2. Hoe veel Commitees bestaan er in de steden en dorpen?
3. Wat was het beloop van de inschrijving tijdens de
laatste berekening?
4. Hoedanig is de tegenwoordige staat der gemeente met
betrekking tot derzelver gebouwen en bevolking?
5. Welke zijn de voonaamste zwarigheden die de Commissie
van Administratie tot hiertoe heeft ondervonden?
6. Wat plan heeft men gevolgd met betrekking tot de
woonhuizen en kleinere gebouwen?
7. Welke verdere voortgangen verondersteld men in dit jaar
en de volgende te zullen doen?
8. Welke classe van menschen was het die de eerst
opgerigte huizen in de gemeente occupeerde?
9. Welke andere bezigheid dan den landbouw wordt er aan de
gemeente gegeven?
vr. 1)
Het bestemde getal is thans in de noordel. provinciën 20,390; doch
hieronder zijn niet begrepen de donateurs, de leden in de
kolonien van Oost- West-Indië en Amerika, en die van zeer vele
plaatsen ten platten landen als welke nog niet zijn opgegeven,
omdat zij later hebben ingeteekend. Men schijnt het totaal veilig
op 24/m a 25/m te kunnen begrooten.
vr. 2)
Er bestaan, zoo ver bekend 's binnenlands 99 hoofd-subkommissiën,
zijnde politieke, die arrondissementen onder zich hebben, zo wel
als militaire, en eene algemene maçonique kommissie voor al den
noordelijke loges. Hieronder zijn echter de subkommissiën der
buitenlandse koloniën niet begrepen.
Het getal der dorps-subkommissiën is, voor zoo veel men thans
weet, 630. Doch er bestaan zeker veel meer, waarvan de opgave nog
ontbreekt.
vr. 3)
Het beloop der inschrijvingen kan nagenoeg op ruim ƒ 70,000
jaarlijks gerekend worden; dit echter is niet de eenige resource
voor de onderneming. Het gouvernement heeft een onbepaald getal
van vondelingen aan de Maatschappij afgestaan, boven de zeven en
beneden de 16 jaren; voor ieder kind wordt aan de Maatschappij ƒ
60-- jaarlijks betaald, en twee of meer kinderen, naar mate van de
talrijkheid der huisgezinnen, worden bij goede geschikte families
ingedeeld. Om eene familie te vestigen wordt een kapitaal van
ƒ1700-- gevordert, en de rente en aflossing van dit kapitaal
worden betaald met de ƒ 120-- voor de twee daarbij ingedeelde
vondelingen genoten en voorts uit de contributie die zoodanig
huisgezin jaarlijks voor het genot van huis en land betaald.
Onderscheidene andere godshuizen nemen tot het zelfde middel
toevlugt, waar door de Maatschappij in de gelegenheid gesteld
wordt om eene spoedige uitbreiding aan hare onderneming te geven.
vr. 4)
De in de kolonie overgebragte behoeftigen belopen thans 333
personen; iedere famille heeft een steenen woning, 15 voet in het
vierkant, boven twee slaapkamertjes met bedsteden, achter het huis
een schuurtje van 30 voet lang en 23 voeten breed, tot haar
gebruik.
vr. 5)
In de uitvoering van het ontwerp heeft de Kommissie geene
belangrijke zwarigheden aan de kolonisten gesteld. Onder een
behoorlijk en strikt toezigt is de noodzakelijkheid gesteld om
eene billijke taak te verwagten, alvorens het noodige goed te
erlangen. Zij hebben met vlijt gearbeid, en den grond zeer goed
bewerkt; de veldvruchten, bestaande in aardappelen, rogge,
boekweit en stalvoeder, staat zo schoon als op de beste gronden
en beloven een ruime oogst. De kolonisten zijn met hun lot zodanig
te vreden, dat er geene andere straffen noodig geweest zijn, dan
de bedreiging, van uit de kolonie gezet te worden; het welk
werkelijk met eene famille, die zich aan bedelarij schuldig
maakte, en eene andere, uit hoofde van dronkenschap heeft plaats
gehad.
Geen huisgezin geniet thans meer de minste ondersteuning; alle
zijn in staat, om door hunnen eigen arbeid te bestaan; het inkomen
van de minst gunstige zal zeker ƒ 400-- 's jaars bedragen; bij
enkelen zal dat tot 6 a 7 honderd guldens stijgen. Velen hebben
reeds iets op hunne schuld afbetaald.
vr. 6)
Aan iedere famille is eenen woning, zoals bij art. 3 gezegd is,
verschaft, staande midden op den hare toegewezen grond, ongeveer 3
morgens groot. Bij ieder 50 huizen wordt een groot gebouw
geplaatst, bevattende behalve eene stalling voor de paarden, een
molkerij, spinzaal en school. Bij het gebouw staat in de nabijheid
van hetzelve het kookhuis, waar alle kolonisten zoo lang zij door
hun eigen arbeid bestaan kunnen, het nodige goed zal ontvangen.
Ook het onderdirekteurshuis is bij hetzelve geplaatst. Voorts
heeft men bij ieder 10tal kolonisten een huisje voor een
onderopzigter, gelijk aan dat der kolonisten gebouwd, welke
onderopzieners uit gegageerde brave oude, voor en met den
veldarbeid bekende, onderofficieren bestaan.
vr. 7)
Wat de voortgangen van dit jaar betreft, deze zullen afhangen
1. Van de hoogroottene der negociatie, die men, onder
garantie der inplaatsing zal kunnen doen, ter bekoming van
fondsen om verarmde families van daar in de kolonie te vestigen;
waaromtrent met zommige plaatsen reeds is of wordt gekontrakteerd;
(men zie no. V van de Star)
2. Van de kontrakten, die men met de besturen der
godshuizen enz. zal kunnen sluiten, ter inlijving van jongere of
oudere bestedelingen in de koloniale huisgezinnen; ook
hieromtrent bestaan reeds onderscheidene overeenkomsten.
3. Van de beslissing des Koning omtrent diverse, van Z.M.
verzochte vrijdommen voor de kolonie, waarop de P.K. reden heeft,
eene gunstige dispositie te verwachten. Dit geldt ook ten aanzien
van een afzonderlijk bedelaars-instituut in de Ommerschans.
4. Van de kontinuatie en toeneming der kontributiën van
de leden, waaromtrent echter, over het geheel, de beste hoop
gevoed mag worden.
Provisioneel worden weder 50 huizen in deze maand aanbesteed; en
het plan is, dit getal in 1819 ten minste tot 250 te brengen.
vr. 8)
Men heeft bij de eerste vestiging van huisgezinnen meest het oog
gehad op het plaatsen van, ja wel verarmde, maar echter
arbeidzame en zedelijke huisgezinnen ten einde de proefneming aan
geene mislukking bloot te stellen. Hieraan echter is door veele
subkommissien niet voldaan; dan, het toezigt op het gedrag van
ieder in het bijzonder is zoo voldoende dat veelen die voeger
geenszins van een onberispelijk gedrag waren zich thans uitnemend
wel gedragen.
In het vervolg echter zal zich de keus daaromtrent wijder
uitstrekken (men zie de Star no. V). Zelfs zal er eene bijzondere
inrigting voor, stellige, minzedelijke bedelaars en luijaards,
mits krachten tot arbeid hebbende, onder het opzigt van oude
zee-invaliden, gemaakt worden. Maar geschiktheid tot arbeid is
altijd een vereischte; gebrekkigen, ziekelijken, onnoozelen en
zeer jonge kinderen moeten aan de plaatselijke zorg der
gemeenten worden overgelaten.
vr. 9)
Men verrigt, behalve allerlei landarbeid, in de kolonie ook de
spinnerij in wol en vlas in een daartoe wel ingerigte spinschool,
waarbij in 't vervolg het weven, breijen, touwpluizen enz. zal
gevoegd worden.
De jeugd geniet, onder de leiding van zeer goede leeraars, het
beste onderwijs in lezen, schrijven, rekenen, zingen en in de
beginselen van godsdienst en zedekunde.
De Koning gelast mij UWelEdelen te hooren omtrent het hier nevens
gevoegde werk van Robert Owen, te Glascow.
Frederiksoord den 6 juny 1823
Het werk van de Heer Owen mijn waarde vriend heb ik reeds vlugtig
doorlopen en het komt hoofdzakelijk over een met den inrichting
die wij te Veenhuyzen hebben daargesteld. Zijne huishoudelijke
bepalingen waar bij vrijheid, gelijkheid en broederschap op de
voorgrond staan zijn een philosophische droom.
(...)
TT
VdBosch
In antwoord op de missive van den Minister van Binnenl. Zaken enz.
van 17 mei 1823 N10BZ, en van ZWHEG. in dato 20 febr. ll. N3,
betreffende het hiernevens teruggaande werk van R. Owen aan Z.M.
ten geschenke aangeboden, getiteld Report tot the country of
Lanark of a plan for relieving public distress, met
bijlagen, waarbij ons gevraagd werd om berigt, konsideratiën en
advys; hebben wij de eer om daartoe beloftselen tot nu toe daarin
verkondig thans het volgende te rescriberen.
De Heer Owen stelt op den voorgrond, dat door de uitvinding en
volmaking der machinerie een enorme rijkdom gekreëerd wordt,
waardoor het geluk van het menschdom zeer bevorderd zoude zijn,
indien ieder een billijk aandeel aan dien gekreëerde rijkdom
erlangen kon.
Hiertoe echter is eene eigene produktie noodig, dat is, ieder
moet een aandeel aan den algemeenen rijkdom te verkrijgen, zelf
iets produceren, dat hij na ruiling geven kan voor het aandeel, 't
welk hij van dien rijkdom noodig heeft of verlangt.
Om intusschen zelf iets te produceren, worden thans kostbare
menschen en kapitalen gevorderd. Allen die deze niet bezitten,
zijn dus voor een groot gedeelte buiten de mogelijkheid gesteld,
om iets te produceren, en derhalve arm. Het geld, daarvoor
vereischt, oordeelt den Heer Owen in Engeland verbazend groot, en
hij meent dus, dat er volstrekt iets ten behoeve dezer klasse van
menschen gedaan moet worden.
Het middel, dat hij hiertoe voorslaat is, de ploeg in den
veldarbeid door de spade te doen vervangen, de paarden in den
veldarbeid afteschaffen, en hierdoor aan de andere kant de
handenarbeid wederom even zeer te vermenigvuldigen, als dezelve
aan den kant der machineries is afgenomen.
Hij betoogt (of tracht te betoogen) dat het bewijs, door hem
bijgebragt, wel niet als slechts op ééne eenige proeve berustende
geacht kan worden de zaak te volbrengen, maar dat toch de grond
met de spade bearbeid, zoo veel meerder vrucht oplevert, dat
daardoor niet alleen de meerder kosten van kultuur kunnen gedekt
worden, maar zelfs dat deze een aanmerkelijk voordeel oplevert.
Voor zoodanige kultuur meent hij, dat gestichten moesten worden
aangelegd van 300 tot 2000 menschen. Dat deze in een vierkant
gebouw zamen moesten wonen en dat aan de inwoners van één tot
anderhalve morgen grond (naarmate van deszelfs vruchtbaarheid) per
persoon moest worden aangewezen. Dat deze menschen tevens moesten
worden opgeleid, om nieuwe kleedingen te fabriceren -
Met één woord, deze inrigtingen komen zoo volkomen met die van
Veenhuizen overeen, dat dezelve als daarnaar gekopiëerd kunnen
beschouwd worden.
Tot zoo verre derhalve kan men gelooven, dat ook in Engeland een
diergelijke inrigting, zoo wel als hier, mutatis mutandis, een
krachtig hulpmiddel opleveren zou, om de armoede te beteugelen.
Verder echter schijnt de schrijver in excentrieke denkbeelden te
vervallen.
Hij wil, in de eerste plaats, het geld hebben afgeschaft, en dat
de arbeid zelve de standaard word ter berekening van elke waarde
van enig fabrikaat, zoodanig dat men de goederen onderling niet
meer verruild tegen een bepaalde som in geld, maar dat de ruiling
plaats hebbe naar mate van de dagen arbeids, die ieder ondersteld
kan worden te vorderen, om te worden geproduceerd.
De auteur is ver af van dit stelsel genoegzaam ontwikkeld te
hebben, of aangetoond, hoedanig alle inkonveniënten zouden kunnen
worden voor gekomen of weggenomen die uit de introduktie van het
zelve zouden kunnen ontstaan.
Hij erlangt almede eene totale vorm van het maatschappelijk
verdrag, de geheele of gedeeltelijke afschaffing van het bijzonder
eigendom, en wil dat de maatschappij in verenigingen van talrijke
leden en niet meer in bijzondere huisgezinnen, iedereen
afzonderlijk eigendom hebbende, zal bestaan.
Hij schijnt de maatschappij trapsgewijs daartoe te willen
brengen, door niet alleen zoodanige stichtingen als hij opgeeft
opterigten voor behoeftigen, maar ook voor alle overige leden der
maatschappij, voor welke hij nieuwe woningen, wel verwarmde
vertrekken, goede gemeenschappelijke voeding, enz. voorstelt.
Hij schijnt tevens te gelooven dat ieder van zulk een voorziening
gaarne lid zal worden.
Voorts wil hij alle belooning en straf als drijfveer der
handelingen, hebben afgeschaft.
Ook voor de opvoeding der kinderen vordert hij geheel nieuwe
inrigtingen, en wijkt in zeer vele doelen van de maatschappelijke
wijze van bestaan zoo verre af, dat een frelsch(?) van deze aard
in het algemeen weinig bijval vinden zal.
Weshalve dan ook de P.K. van oordeel is, de aandacht Zijner
Majesteit met deze en met andere gevoegde stellingen, niet te
mogen bezig houden; hebbende daarin overigens niets gevonden, dat
haar voor het stelsel van kolonisatie kan dienstig zijn, daar de
ondervinding hier reeds verscheidene proefstukken beslist heeft,
welke in Engeland nog als bloote theoriën moeten worden
aangemerkt.