Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie
Tijdens de oprichting onzer Maatschappij was de hoop gevestigd in
het vertrouwen op de gunstige medewerking onzer landgenoten.
In dat vertrouwen niet teleurgesteld heeft men tot eene
proefneming kunnen overgaan, welke men, aanvankelijk, als gelukt
kan beschouwen.
Dan de geldmiddelen der Maatschappij zijn niet, of zullen welligt
niet toereikend zijn, om iets meer dan eene proeve te ondernemen,
en evenwel vordert het doel, aan de zaak alle mogelijke
uitbreiding te geven.
Bovendien, gebrek aan de noodige fondsen moge al eens gene
bekommering opwekken voor de instandhouding der moeder-kolonie,
zoo veel is echter zeker dat men bloot staat voor het ondervinden
eener tijdelijke penarie en het nu reeds moeite in heeft geregeld
in de huishoudelijke uitgave te voorzien.
Dit steld grootelijks het krediet der Maatschappij in gevaar,
en, bij de minste achterlijkheid of uitstel in de voldoening van
gewone, of buitengewone schulden, moet men als dadelijk de
nadeelige terugwerking op de bevordering der Maatschappij
ondervinden; ongetwijfeld zal toch het zoo noodwendige
vertrouwen in de uitvoerlijkheid en in de voorgedragende
berekeningen verzwakken.
...
Dan ... is onze afdeeling gedurig in voorschot, en hoezeer wij in
dezen ogenblik, in staat en genegen zijn, om de Maatschappij te
gemoet te komen, kan dit gelegenheid en bereidwilligheid echter,
toekomstig, geene waarborg opleveren, althans behoort de
geregelde loop daar van niet afhankelijk te zijn.
De financiële afdeling stelt dat de hoofdstedelijke subcommissie
niet krachtdadig genoeg te werk gaat.
De stedelijke subkommissie van Amsterdam is met den besten geest
beziel, dan, te midden onder zulk eene uitgebreide
stadsbevolking heeft zij welligt eene buitengewone hulp noodig,
om de Maatschappij alhier eene meerdere ontwikkeling te geven.
De afdeling vraagt dan ook een volmacht om de zaken in Amsterdam
zelf te mogen regelen.
Al in de eerste plaats, zouden wij het zeer dienstig achten dat,
aan de stedelijke subkommissie geadjungeerd wierde, het noodig
aantal personen, meerder bekend met de ingezetenen hunner wijken,
welke invloed bezitten en genegen zijn, dezelve ter bevordering
van de Maatschappij aan te wenden.
Tenslotte kun nen wij niet afzijn de Permanente Kommissie
voortedragen om, aan den Heer Mr Allard Gerrit van Meurs, lid van
den EdelAchtbaren Raad dezer stad, en Vice-President van de
stedelijke subkommissie, uit erkentenis voor ZEA reeds aan de
Maatschappij bewezene belangrijke diensten en ter aanmoediging
van zijnen doorslaanden ijver, welke nog zoo veel hopen doen, het
honorair lidmaatschap aan te bieden.
De leden van voornoemde afdeeling van financien.
C.J. Nieuwenhuys, voorzitter
P.J. Ameshoff, kassier
J. Mendes de Leon, lid
Amsterdam 26 february 1819