Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie
Frederiksoord den 12 juny 1819
Ik vind mij in de onaangenaame noodzaaklijkheid de Permanente
Kommissie te informeren dat bij de op heden gehoudene inspectie
achttien koloniale huisgezinnen de op bijgaande lijst voorkomende
goederen, hebben ontbroken; welke meest al in de bank-van-lening
gebragt zijn, of tot het vervaardigen van kledingstukken zijn
gebruikt geworden.
Gedurende de tijd dat de kolonisten aan mijn toezicht zijn
toevertrouwd geweest, hebben zij zich nimmer zodanige afwijkingen
durven veroorloven, en veel minder was ik zulks wachtende, na de
onaangenaamheden die eenige huisgezinnen vroeger, daar door
hebben ondervonden.
Te meer nog heeft het mij getroffen, dewijl ik onder de
schuldigen ook eenige onzer best oppassendste kolonisten, ja zelfs
de beider leden van den Raad van toezieners, aantreffen.
Ik heb bij iedere gelegenheid den kolonist zijne plicht herinnerd
en hem de gevolgen van iedere afwijking nadrukkelijk doen
opmerken; en na mate ik mij van de goede uitwerking daarvan meende
te mogen zeker houden, heb ik hen langzamerhand van groter
vertrouwen betoond.
Ik heb mijner bedoeling gemist en ben op eene zeer onaangenaame
wijze te leur gesteld worden.
Deze verklaring meen ik aan de Permanente Kommissie verschuldigt
te zijn, dewijl zij daar door meer en meer tot het caracter onzer
behoeftigen zal leeren besluiten, ten minsten door mijne
stilzwijgendheid niet tot ongegronde veronderstellingen geleid
worden, terwijl ik tevens verschoning voor mijne dwalingen vrage.
Wanneer in het bovengenoemde de aanleiding van het gebeurde
moeten gezocht worden, dan schijnt het mij niet minder zeker dat,
in het accorderen van verlof, de oorzaak moet gelegen zijn.
Terwijl 2/3 der op de lijst voorkomende met verlof zouden gaan en
eenige reeds zijn vertrokken en volgens hunner eigen bekentenis
genoemde goederen ter bekoming van reisgeld hebben verpand. Met
intentie zulks na hun retour te zullen aflossen.
Ik heb aan alle geen reisgeld kunnen geven, dewijl ik voor eigen
rekening reeds meer dan ƒ 40- heb uitgegeven, altijd onder
belofte van restitutie, waarvan nauwelijks zes voldaan hebben.
Twee der met verlof geweest zijnde, hebben, tegen mijn
uitdrukkelijke verbod, bij de subcommissies te Amsterdam elk een
gulden opgenomen. De vrouw van Breukel heeft hare beide zoons
meede gebragt. Zij beroepen zich op vroegere autorisatie van de
Kommissie en van den 2 assessor.
Bosch, De Vos, ik meen ook Breukel waren onder getal der geener
die reeds eenmaal hunne goederen verpand hebben. Eerstgenoemde,
wiens zoon als remplacant is vertrokken, heeft voor zeer korte
tijd ƒ 50- en 50 zakken aardappelen bekomen.
Wat kan deze menschen bewegen hunne goederen te beleenen? Wanneer
het niet eene verregaande verkwisting is, waaraan nimmer zal
kunnen voldaan worden. Dit huisgezin veroorzaakt mij vele
onaangenaamheden.
Ik heb de schuldige kolonisten geene straf opgelegd, maar hen
gezegd de decisie der Kommissie te zullen vragen.
Er zijn omstandigheden die bij eenige zouden dienen in aanmerking
genomen te worden.
Eenige hebben er kledingstukken van gemaakt en schijnen minder
schuldig dan zij die dezelve verkocht hebben. Hoe meer ik over de
zaak na denk, hoe moeijelijker het mij zou vallen in deze zaak een
goede beslissing te doen.
Ik heb mij uit dien hoofde van alle bepaling onthouden, en gehaast
aan den Kommissie rapport te doen. Met vriendelijke sollicitatie
mij hare besluiten te willen doen toekomen.
Voor het overige gedragen de kolonisten zich zeer wel. De zoon
van Molenwijk, Lucassen en de weduwe Vergeer maken hierop eene
uitzondering. Voor zo verre namentlijk dat zij de jonge dennen
bomen te getallen van 20, langs de weg in de kolonie, niet
tegenstaande het strengste verbod, moedwillig hebben vernield. Ik
heb ieder met 8 dagen provoost gestraft en wanneer de Kommissie
het approbeert zullen zij om de anderen dag water en brood hebben.
Gisteren zond ik per beurtman af de kwitanties tot de vroeger
ingezondene verantwoording van mei, behorende eenige kwitanties
van achterstand, waar aan die van Dheer Riemsdijk nog behoort en
spoedig zal volgen. De menage staten, en ook van uitbetaling tot 5
juny waren daar meede bij gevoegd. Ik ben geheel zonder contanten.
Dheeren Riemsdijk en Velzel dringen mij zeer om voldoening hunner
rekening. In haast.
Bijgevoegd is:
Rapport en
opgave der manqueerende goederen van de huisgezinnen
der kolonisten, dewelke de zelve in de bank van lening,
of anderzins hebben weggebragt |
|
Burks |
4 beddelaakens |
Kruijf | 1 beddelaaken |
Koppejan | 1 wollen deken 1 beddelaaken |
De Wals | 4 laaken 2 wollen deken |
Breukel | 1 wollen deken 1 bultzak 5 laakens 2 kussens 1 tafellaaken 2 handdoeken |
De Ruiter | 1 wollen deken 2 laakens 4 kussens 2 handdoeken |
Van Rheen | 4 laakens 2 kussens |
Vos | 2 laakens 1 handdoek |
Bosch | 1 wollen deken |
De Vries | 1 wollen deken 4 laaken 2 hembden |
Ter Smetten | 3 laakens |
Bimans | 2 laakens 1 tafellaaken 1 handdoek |
weduwe Vergeer | 2 beddelaakens |
Mak | 1 tafellaaken |
De Haan | 1 beddelaaken |
Bult | 1 beddelaaken |
Bausch | 5 beddelaaken 1 tafellaken |
Visser | 2 beddelaaken |
Manqueert in totaal 43 beddelaakens 7 wollen dekens 1 bultzak 8 kussens 4 tafellaakens 6 handdoeken 2 hembden |