Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie





Op 28 oktober 1819 neemt de Commissie van Toevoorzigt voor de eerste keer besluiten over het gevoerde beleid; er wordt meteen een boekje van gemaakt

De Commissie van Toevoorzigt is 6 augustus 1819 voor het allereerst bijeen gekomen en heeft toen twee onderzoekscommissie benoemd. Die brengen verslag uit op de bijeenkomst van 28 oktober 1819.

Het verslag daarvan staat in de Star van november 1819, pagina 899. Over het bezoek aan Frederiksoord wordt verhaald op pagina 192-194 van De proefkolonie. In de Staatscourant van donderdag 11 november 1819 schrijft men dat het verslag in boekvorm zal worden uitgebracht:


's Gravenhage, den 11 november.

Men verneemt, dat, binnen weinige dagen, bij den boekhandelaar J. van der Heij, te Am­sterdam, en zijne correspondenten, staat te worden uitgegeven een stukje, getiteld: Be­sluit, met de rapporten, ter tweede vergade­ring der Commissie van Toevoorzigt, op den 28sten october 1819, uitgebragt, zoo nopens den staat der kolonie Frederiksoord, als we­gens de financiële verantwoording der Per­manente Commissie, over het eerste jaar, tot den 1sten april 1819.

Het opzien, door de even stoute als grootmoedige onderne­ming der Maatschappij van Weldadigheid, binnen en buiten 's lands verwekt;
de gunstige mare, die er alom van het welgelukken harer eerste kolonisatie-proeve is uitgegaan;
de ruime belangstelling van vele duizenden harer le­den, of die gereed staan om het te worden, bij een gunstig en op goede gronden onzijdig uitgesproken oordeel van zaakkundigen daar­omtrent;
de nieuwe uitzigten, onlangs door de Commissie van Weldadigheid geopend, op eene meer aanzienlijke en versnelde uitbrei­ding der grond-ontginnende volksplan­tingen,

met één woord, alles vereenigt zich, om der natie de hoogste belang­stelling in te boeze­men bij de kennis der uitspraak, zoo omtrent het koloniaal als financieel bestuur, tot hier­toe van wege die maatschappij gevoerd, door eene verzameling van mannen, zoo kundig, zoo achtingswaardig, en zoo bevoegd om in dezen regt te spreken, als deze Commissie van Toevoorzigt waarlijk is, eene commissie, door het geheeltal der maatschappelijke le­den, uit de bloem der natie gekozen, tot een opzettelijk onderzoek dezer aangele­genhe­den, en welker voorzitterschap zelfs de Ko­ninklijke Held en Zoon zijns Vaderlands zich gewaardigd heeft te aanvaarden.

Het kan dus niet missen, of dit stukje, dat tevens voor het tijdschrift de Star be­stemd is, doch nu afzonderlijk vroeger ver­krijgbaar wordt gemaakt, moet de algemeene nieuwsgierigheid opwekken, en met gretig­heid door het publiek gelezen worden.

Eene korte schets van deszelfs inhoud kan dus niet dan aan het publiek aangenaam, en, ter ves­tiging der algemeene aandacht, nuttig zijn.

Men weet, dat de Commissie van Toe­voorzigt, bij derzelver eerste vergadering, uit haar midden, twee commissies had be­noemd, de ééne, ter inspectie en opname van de kolonie Frederiksoord zelve, uit de heeren G.K. grave van Hogendorp en Mr. M. Siderius; de andere, ter opneming en beoor­deeling der financiële verantwoording over het eerste jaar, uit de heeren S. Dassevael, J. Jochems en H.A. Bollard, zamengesteld.

Elk dezer commissien heeft dan ook met den meesten ijver, en met eene verlichte onzijdigheid, zich van dezen haren last ge­kweten, en ter tweede vergadering der hoofd-commissie, op den 28sten october ll., een afzonderlijk verslag gedaan, verslag, waarvan het twijfelachtig is, of hetzelve tot meerder eere verstrekke aan de rapporteurs, dan wel, aan diegenen, wier werk daarin beoordeeld wordt.

Dat van de heeren van Hogendorp en Siderius is het eerste, en ademt eene pen en eenen geest, die geheel Nederland, sedert lang, weet op hunnen prijs te schatten.

Na redengeving van het alleszins nuttig besteed verwijl dezer verslag­doening, en een schilderachtig topografisch overzigt der be­zochte kolonien, treden de rapporteurs tot het onderzoek, of de eerste proeve, om verarm­de familien door eigen arbeid tot bestaan te brengen, inderdaad gelukt zij; of deze stand­verwisseling eene zigtbare (gunstige) veran­dering in het zedelijk bestaan der armen hebbe te wege gebragt, en of, door dit middel derhalve, aan het groote doel, de ontheffing der maatschappij van hare verarmde leden, en tegelijk dezer zedelijke veredeling, aan­vankelijk bereikt zij gewor­den?

Na dit door ondervindelijke proeven bevestigd te hebben, volgt een antwoord op de vraag: of de onder­neming, in het groot uitgevoerd, door hare kostbaarheid niet de nationale krachten te boven ga?

Het tegendeel wordt en rekenkun­dig en proefondervindelijk betoogd.

Daaruit vloeit dan voort, dat de maatschappij haar ontwerp op de door haar nu gelegde gronden jaarlijks aanmerkelijk uitbreiden, mits in het spoor harer instelling en der natuur blijvende wandelen; en het is, als resultaat van dit alles, dat de rapporteurs, lof gevende aan de uitvoerders van deze schoone onderneming, zich zelven en de natie durven vleijen met een steeds toenemende aanwas der loffelijke maatschappij.

Niet minder mannelijk, bondig en gun­stig, is het tweede rapport, de comptabiliteit de maatschappij betreffende:

een stuk, het­welke den waren denkenden financier, zoo wel als den man van een wel geplaatst hart, overal doet kennen, en een allergunstigst licht verspreidt over de geheele admini­stratie der commissie van weldadigheid en harer permanente commissie;

uitgaande van den lof, door deze zoo kundige rapporteurs, na inzien der totale verantwoording van het eer­ste jaar, aan de administrerende kommissie, vooral ook ten aanzien van het financieel beheer, toegezwaaid, doen zij wijders in de bijzonderheden verslag van hunne zeer vol­doende en zelfs op hen een treffenden indruk gemaakt hebbende bevinding van de volle­digheid, juistheid, en de bevredigende uit­komsten, zoo der werktuigelijke inrigting van de comptabiliteit zelve, als der daar naar gevormde en overgelegde rekenin­gen van ontvang en uitgave over het eerste jaar, met alle de verificatoire en controllerende stukken daartoe behoorende;

waar over zij hunne volkomene tevredenheid betuigen, met zeer vereerende vermelding van den arbeid des heeren mr. J.C. Faber van Riemsdijk, daar­aan besteed.

Hierop volgen dan eenige voorslagen, door deze fincanciële commis­sie, aan de permanente commissie, ter nog meerdere volmaking der compta­biliteit in het vervolge, gedaan, met berigt der daarop tot haar ge­noegen gegevene ophelderingen, of daaruit gevloeide resultaten, welk één en ander ten hoogste de lezing en de aandacht der natie verdient.

De rapporteurs, de gedane verantwoor­ding onbepaald goedkeurende, en tot volko­men decharge der rendanten advijserende, eindigen, in eene hartelijke ontboezeming van lof en dank jegens de commissie van Weldadig­heid en de zoo verdienstelijke per­manente commissie, als derzelver wil-uitvoer­ders.

De Commissie van Toevoorzigt, zich met deze beide rapporten vereenigd hebben­de, heeft dan ook, in hare tweede vergade­ring, zoo wel de gedane rekening en verant­woording, als al het verrigte van wege de commis­sie van Weldadigheid, gedurende het eerste jaar, goed gekeurd, en haar deswege gedechargeerd.

Wij durven deze kleine, maar interessan­te lektuur met ruimte aan het vaderlandsche publiek aanbevelen.

Een dag later staat hetzelfde stuk opnieuw afgedrukt, dus in de Staatscourant van 12 november 1819, met deze toevoeging:


NB. Bij de vorige plaatsing van bovengemeld stuk (zie het vorig nummer), staat, in den laatsten regel van de eerste zinsne­de, abusivelijk: Zoon zijns Vaderlands; lees, als boven: roem zijns Vaderlands.