Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie
Assen, den 31 julij.
Heden morgen ten acht ure, hadden wij het genoegen, Z.K.H. den
Prins van Oranje, met Hoogstdeszelfs gevolg, van Groningen alhier
te zien arriveren;
Z.K.H. stapte af bij den Gouverneur der provincie, en, na aan alle
civiele en militaire autoriteiten, benevens aan commissien uit het
provinciaal en het klassikaal kerk-bestuur en den kerken-raad,
audientie te hebben verleend, inspecteerde Hoogstdezelve de
daartoe van Meppel aangekomene actieve schutterij; na eenige
evolutien, defileerde dat korps voor Z.K.H., die, zoo over de
schoone houding als regelmatige uitvoering der manoeuvres,
Hoogstdeszelfs tevredenheid wel heeft willen te kennen geven
Na het gebruiken van eenige ververschingen, vertrok Z.K.H. over
de Smilde, Diever en Vledder, naar de kolonie Frederiksoord, om
dezelve te bezigtigen, en om, van daar, te gaan vernachten op den
huize Oldruitenberg te Vollenhoven.
Vledder, den 31 julij.
Heden namiddag, omtrent half drie ure, mogten wij ons verheugen
in de komst van onzen geliefden Kroonprins, binnen ons
schout-ambt.
Op de grenzen van hetzelve was eene eereboog geplaatst,
vervaardigd door de schooljeugd van deze gemeente, onder opzigt
van onzen verdienstelijken onderwijzer, en voorzien van
tweeregelig versje;, hetwelk, in deze korte woorden, den
hartelijken wensch der verheugde ingezetenen bevatte:
"Prins Willem, 's Konings oudste zoon,
Zitt' eens met roem op Neerlands troon!"
Nabij deze eereboog had zich de schout dezer plaats vervoegd,
vergezeld van de leden van het gemeente-bestuur en den eerw.
kerkenraad, om Z.K.H. met gepaste aanspraak te verwelkomen;
terwijl de schoolkinderen aldaar hunne vreugde uitboezemden in
doelmatig gezang, hetwelk vooraf gegaan en gevolgd werd van het
vreugde-gejuich der aldaar verzamelde menigte.
Na dat de beminde Vorst, met de hem zoo eigene minzaamheid, over
een en ander Hoogstdeszelfs welgevallen had te kennen gegeven,
zette Z.K.H., begeleid door den schout, de reis voort naar
Frederiks-oord; alwaar Hoogstdezelve aan het logement, voor
hetwelk zich eene afdeeling der steenwijksche schutterij had
geschaard, afstapte, en, na door Z. Exc. den Gouverneur van
Overijssel en den directeur der kolonie Frederiks-oord te zijn
verwelkomd, eenige ververschingen nuttigde, welke Z.K.H. werd
aangeboden, van een kollation, door de gezamenlijke zorg van
onzen schout en den directeur aldaar, in gereedheid gebragt.
Natuurlijk hadden wij ons, met den directeur, uit belangstelling,
in de zaak der Maatschappij van Weldadigheid, gevleid met de
hoop, dat het Z.K.H. zoude behagen, de kolonie meer van nabij te
bezoeken.
In deze hoop, zagen wij ons niet te leur gesteld; want al spoedig
deed de Vorst zich door een gedeelte der kolonie geleiden.
Aan den ingang derzelve, hadden zich eenige meisjes geplaatst,
welke, onder aangenamen zang en het strooijen van bloemen, als
eene kinderlijke uitdrukking van dankbaarheid aan den
vorstelijken beweldadiger, Z.K.H. ontvingen en, door eene rij van
kolonisten begeleidden tot aan de school.
Met blijkbaar welgevallen hoorde hier de Vorst eenige proeven der
scholieren; bezigtigde vervolgens, met opmerkzaamheid, het
magazijn en de spinschool, waarover Z.K.H. zijn tevredenheid te
kennen gaf; bezocht eene der kolonie-woningen, en nam naauwkeurig
kennis van de staat der veldgewassen.
Na dit alles, verliet de Vorst, met betuiging van Hoogstdeszelfs
goedkeuring, dit oord, om zich naar Steenwijk en verder te
begeven, en liet bij allen, die Z.K.H. gezien en gehoord hadden,
eenen aangenamen indruk achter, veroorzaakt door de menigvuldige
blijken, welke hij in de woorden en gebaren had gegeven van zulk
eene vriendelijkheid, welke niet kan nalaten het hart van den
onderdaan voor het heil van den Vorst warm te doen kloppen.