Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie
Al snel na de circulaire waarin steden worden opgeroepen om
een plaatselijke subcommissie van weldadigheid te vormen (zie hier)
meldt Medemblik er een te hebben opgericht: ingekomen post pc dd
17 juli 1818. Daarmee behoort Medemblik tot de
eerste zeven steden met een subcommissie.
Zie verder over de subcommissie Medeblik op deze
pagina.
Op 24 september 1818 schrijft de subcommissie Medemblik, invnr
48:
De subkommissie neemt de vrijheid en haast zich ten dien einde aan
Ulieden voortedragen, het huisgezin van Martinus Alblas, alhier
woonachtig, bestaande in een man en vrouw met vier kinderen,
waarvan drie zonen van 15, 6 en 1 jaar zijn, en een dogter van 8
jaren.
‘t ontbreekt de subkommissie alhier aan genoegzame woorden, om
Ulieden deze familie te ernstigste aantebevelen. Zij is uit den
alzints deftigen burgerstand.
Op de zedelijke en godsdienstige opvoeding welke de ouden, die van
den jeugd aan zelve braaf en deugdzaam zijn, opgeleid en aan hunne
kinderen gegeven, valt niets aan te merken.
De man van zijne 10e jaar af bij den landbouw grootgebracht, was
daarin en is als nog arbeidzaam en vermeent nederig te mogen
roemen met alle de bijzonderheden, van de zelve grondig bekend te
zijn. Bij de gelukkige verandering van zaken in den jare 1813 was
hij geemployeerd als commis bij de middelen te water en te lande,
maar werd daarvan ontslagen bij de invoering van ‘t nieuwste
belastingstelzel op dat sujet sints dien tijd moest hij of bedelen
of werken.
Het laatste verkoos hij en wel onder de boerenstand en daarin
blijft hij nog ijvervol voor zijn huisgezin voortvaren, ondanks
het klein pensioentje van ƒ75:- dat hem door Z.M. onze
geëerbiedigde Koning is toegestaan.
Zijne vrouw, ofschoon niet met het spinwerk bij de Maatschappij
van Weldadigheid de voorkeur hebbende bekend, komt ons voor beide
leerzaam en leergraag te zijn en van zijne oudste zoon en
achtjarig meisje geloven wij dat nogal eenige partij zou te
trekken zijn.
Wij bevelen Ulieden dat huisgezin bij de plaatsing van kolonisten
te Westerbeeksloot zoo kragtig mogelijk aan en wij aarselen zelfs
geen oogenblik indien het ons vergund is uit aanmerking van zijne
fatsoenlijke afkomst, zedelijkheid van wandel, kennis van den
landbouw, den man, Ulieden voortedragen als onderopzichter, bij de
op te rigtene kolonie.
Uit een artikel van Bontekoe in de Nieuwe Drentse Volksalmanak
83, 1965, over de relaties van Hoorn met de Maatschappij, na
beschreven te hebben dat eerder al het gezin uit Hoorn
vertrokken was:
Een week later is dat vrijbriefje er ook voor het gezin van
Martinus Alblas, die blijkens bericht van de subcommissie in
Medemblik van die stad via Enkhuizen naar de colonie te
Westerbeeksloot (het latere Frederiksoord) zal vertrekken. (…) Het
commissielid Valentijn zal het gezin Alblas uit Medemblik
ontvangen en verwijzen naar het schip op de Lemmer.
Het gezin Alblas komt op zaterdag 31 oktober 1818 in de
proefkolonie aan. De subcommissie Medemblik maakt melding van
het feit dat ze naar de proefkolonie zijn gegaan in de Staatscourant
van 30 november 1818.
Bij de beloningen
voor kolonisten in augustus 1819 wordt Alblas niet met naam
genoemd, maar waarschijnlijk krijgt hij een gulden.
Bij de ‘liefde
giften‘ op 3 februari 1820 voor slachtoffers van de
watersnood staat Alblas ook vermeld als donateur.
Bij het beoordelingsrapport
door de directie op 29 juni 1820 wordt over het gezin
gezegd: 'De man weinig voor de arbeid geschikt, de vrouw
zindelijk, niet zeer werkzaam.'
Bij de jaarinkomens 1820 die zijn afgedrukt in de Star 1821 zit Alblas met 207 gulden ver onder het gemiddelde inkomen.
Bij de medaille-uitreiking
op 24 augustus 1821, krijgt het gezin een koperen medaille.
Daarna vertrekken de twee oudste kinderen. Uit een brief van
directeur Wouter Visser aan de permanente commissie dd 6 maart
1822, invnr 60:
Voorts heb ik de eer ter kennis van de Permanente Kommissie te
brengen, dat de kolonist Alblas uit kol no.1 voor deszelfs zoon
Simon en zijnen dogter Adriana Anthonia, als mede de kolonist
D’Haan uit kolonie no.2 voor zijne tweede dogter Neeltje ontslag
uit de kolonie hebben gevraagt, ten einde in de gewone
maatschappij te gaan dienen.
Er is geen exacte vertrekdatum bekend van zoon Simon Alblas en
dochter Adriana Anthonia Alblas. Laatstgenoemde is nog wel jong,
dus is waarschijnlijk naar familie gegaan.
In het op 19 februari 1823 gedateerde schoolrapport over 1822 wordt genoemd als hebbende uitgemunt in gedrag en vorderingen: Pieter Alblas.
Uit het bevolkingsregister Vledder, overlijdensakte, aktenummer
22 van 1823:
Aangiftedatum: 10-11-1823, Overledene Martinus Alblas,
geboortedatum: 16-08- 1768, geboorteplaats Woubruggen, zoon van
Teunis Alblas en Adriana Kooi, beroep: arbeider, overlijdensdatum:
09-11-1823, overlijdensplaats: Frederiksoord (Vledder), Partner NN
NN, relatie: echtgenoot,
Er is ook een Memorie van successie op het Drents Archief,
toegangnr: 0119.05, inventarisnr: 9:
Kantoorplaats: Meppel, Overledene Martinus Alblas,
Overlijdensplaats: Vledder (Frederiksoord), Overlijdensdatum:
09-11-1823
cassettenr: 78; opnamenr: 714 (1)
De Star van januari 1824, zie hier, meldt:
Overleden: in No 1 en 2 MARTINUS ALBLAS.