De Armbezorgers van de Algemeene Armen, wilden bij dit huisgezin een weesmeisje gevoegd hebben oud 13 jaren, genaamd Geeske Durks Gadsonides. Zij is reeds op het land gewoon en kan het spinnen bij de vrouw van gemelden Brandsma leren. De Armbestuurders betalen wekelijks tot haar onderhoud ƒ 1,25G.
Toelichtende brief van de subcommissie Sloten dd 2 oktober
1818: Gemelde huisgezin, heeft op onze voorstelling,
vrijwillig besloten naar de kolonie te willen vertrekken. De man
is met den landbouw bekend. De vrouw en kinderen kunnen spinnen.
Het weesmeisje is voor één gulden ‘s weeks door de commissie van
de armbezorgers van Sloten aangenomen. Het huisgezin van G.S.
Brandsma is over het geheel genoomen zeer armoedig, geschikt tot
den arbeid, man en vrouw kunnen met het boerenwerk omgaan en
weten alles wat tot den boerenstand betrekking heeft. Zij zijn
van een betamelijk gedrag.
P.S.
Wij kunnen de Commissie verzekeren dat gemelden Brandsma zelf
boer geweest is en volkomen alles verstaat wat tot verzorging
van vee, het recalien(?) van boter enz. behoord. Hij wil gaarne
geplaatst worden, doch is thans zeer arm.
Uit een brief van directeur Benjamin van den Bosch dd 16 december 1818: Bij het huisgezin van Scheltes Brandsma, uit Sloten is een meisje boven de 12 jaar door de subcommissie aldaar ingedeelt geweest. Genoemde Brandsma wenschte van dit kind waar voor hem ƒ 50,- s-jaars is toegezegd ontslagen te zijn, dewijl zijn kinderen met dit meisje niet overweg kunnen. De subcommissie heeft hem naar hij zegt vergund wanneer het niet meer mogt convenieren, dit meisje aan een ander huisgezin aftestaan hetgeen dan ook reeds zou hebben plaats gehad, wanneer ik zulks niet had verhinderd. Ik verzoek de permanente kommissie mij ook hieromtrent haarer bedoelingen te willen doen kennen. Lubbert Jansen uit Wageningen had aangeboden dit meisje tot zich te neemen.
Uit een brief van Benjamin van den Bosch dd 9 maart
1819: Over het weesmeisje bij Brandsma ingedeelt, heb
ik reeds vroeger aan de Permanente Kommissie geschreven, ten
einde hetzelve in het huis van Lubber Jansen te doen overgaan.
Nog steeds schijnt het mij wenschelijk te zijn, dit kind uit het
huis van Bransma weg te neemen, dewijl het zelve tot aanhoudende
twisten aanleiding geeft. Het kind, dat geen gunstigen aanleg
verraad, behoorde, zo mogelijk in een goed zedelijk huisgezin
over te gaan. Aan de Haan zou men het niet wel kunnen
vertrouwen. Ik denk hiertoe wel geleegenheid is, dewijl van het
zelve ƒ 50=.=. naar ik hoor, betaald wordt. De Kommissie gelieve
mij harer bedoelingen slechts te doen kennen. Aan de Haan zou
kunnen gezegd worden, dat men de ƒ 50=.=. door een meer
behoeftig huisgezin, dan het zijne, wenschte genoten te zien.
Ingevolge instructie heb ik ook in het huisgezin van Bransma 4
kinderen gekleed en zijn geene huisgezinnen waarin dit getal is
te boven gegaan.
Bij de beloningen
voor kolonisten op 23 augustus 1819 krijgt Brandsma drie
gulden voor zijn hulp bij het bestrijden van een veenbrand.
Uit een brief van Benjamin van den Bosch dd 29 december 1819: Wanneer de Kommissie uit genoemde staat de geringe opbrengst sommiger hoeves ziet, oordeelt zij wellicht nodig, dat bij sommige eene kleine tegemoetkoming plaats hebben, zonder daarom van hare bepalingen aftewijken. Gerrits uit Kampen, en Brandsma van Sloten, beide braaf en kundig voor de landbouw, bewerkten hunne grond met vlijt en overleg. Beide hebben een zwaar huisgezin, alles liep hen tegen. Zo dat den eene ƒ 14 en de andere ƒ 21 aan inkomen hadden. Schoon niet anders gelijk voor huur gekort wordende, hebben zij nimmer geklaagd en houden met vertrouwen staande dat hun grond in het aanstaande jaar zijn intrest zal opbrengen voor alle daar aan bestede arbeid.
Bij de ‘liefde
giften‘ op 3 februari 1820 voor slachtoffers van de
watersnood staat Brandsma ook vermeld als donateur.
Bij het beoordelingsrapport
door de directie op 29 juni 1820 wordt over het gezin
gezegd: 'Een gewoon huisgezin, maar niet proper' en worden ze
voorgedragen voor een koperen medaille.
Uit het maandblad de Star augustus 1820: Met
hetzelfde doel zijn ook twee kolonisten, met namen j. brandsma
en w. gerritsma naar Holland gezonden, om gras te maaijen.
Bij de medaille-uitreiking
op 24 augustus 1821, krijgt het gezin een koperen
medaille.
In het op 19 februari 1823 gedateerde schoolrapport
over 1822 worden genoemd als hebbende uitgemunt in gedrag
en vorderingen: Jochem, Schelte en Wietske Brandsma.
Uit de Star april 1823: Overleden zijn, in
kolonie No 1 en 2, h.s. brandsma.
Zie ook aantekeningen over de verdere geschiedenis in de koloniën
van de familie of ga terug naar Brandsma zijn overzichtspagina.