Rokus Smies is geboren 1 augustus 1807 te Axel als zoon van Jan Smies en Levina Lamaire die december 1794 te Hoek met elkaar getrouwd zijn. Vader Jan Smies is december 1810 overleden, moeder Levina Lamaire is hertrouwd met Hubrecht de Ruiter.
Vooraf
Het begin van de koloniale geschiedenis van Rokus Smies staat
op de pagina van de familie De Ruiter van 1818 tot 1825 en
vervolgens op de pagina vanaf
1825.
Dat is TOT hij bij besluit van 5 april 1836 wordt benoemd als
zaalopziener bij het derde gesticht te Veenhuizen. Daarna gaat
het hier verder.
Huwelijk
Zaalopzieners moeten getrouwd zijn dus bij het besluit zal er
zeker al sprake zijn geweest van huwelijksplannen en die worden
geëffectueerd op 2 september 1836 te Vledder. Hij trouwt
dan met:
● Alida Magdalena Puper, wier achternaam onder andere
ook voorkomt als Pieper, geboren 12 januari 1811 te Vlagtwedde,
als dochter van de kolonist uit Bourtange Hendrik Christiaan
Puper en Gesina Catharina Burggraaf, over welke
kolonistenfamilie nog een keer een pagina komt.
Het echtpaar Smies-Puper staat ingeschreven op folio 81 van het
personeelsregister met invnr 998 (daarvan zijn geen scans) en
daaruit en uit latere inschrijvingen neem ik de kinderen van het
echtpaar over. Allen ter wereld gekomen te Veenhuizen, behalve
nummer 4 (Levina Wilhelmina) die op de Ommerschans is geboren.
Kinderen
● Jan Smies, geboren 27 juni 1837, waardoor het aantal
koloniebewoners met die naam op dat moment tot drie is gebracht,
● Gezina Catharina Smies, geboren 30 september 1838,
● Hendrik Kristiaan Smies, geboren 17 mei 1840, maar hij
overlijdt 13 juli 1841,
● Levina Wilhelmina Smies, geboren 20 november 1842,
● Elisabeth Daniella Smies, geboren 26 augustus 1844,
● Maria Magdalena Smies, geboren 12 maart 1847,
● Hendrik Richardus Kristiaan Smies, geboren 19 mei
1849,
● Wilke Jakops Smies, geboren 4 september 1851, maar hij
overlijdt 1 april 1852,
● Koosje Smies, geboren 8 april 1853,
● Wilke Jacobs Smies, geboren 14 februari 1858.
Loon
In de personeelsregisters staat aangetekend dat Rokus Smies het gewone loon voor zaalopzieners verdient, te weten ƒ 5,20 per week = 271 gulden per jaar. Uit een lijst van uitbetaalde salarissen in november 1836, invnr 178 scan 292, blijkt dat hij ƒ 3,95 gewoon geld krijgt en ƒ1,25 'koloniale munt', wat ook winkelkaartjes kunnen zijn (zie de muntenpagina's).
Wie uitgebreide proeven van het handschrift van Rokus Smies wil
zien, kan in het archief terecht bij de invnrs 1548 (april
1837), 1549 (mei 1838), 1550 (april 1839) en 1552 (juli 1840).
De bijlagen van de inspectie op genoemde tijdstippen zullen
ongetwijfeld ook lijsten van zijn hand bevatten.
Ik neem aan dat hij zalen met weeskinderen onder zijn hoede
heeft, want tot eind 1842 is het derde gesticht een
wezengesticht, maar uit een later bericht, zie onder bij
'Overplaatsing', blijkt hij de ziekenzalen onder zijn hoede te
hebben.
Kousen & zindelijk
In de verslagen over Veenhuizen kom ik drie keer zijn naam
tegen:
■ Bij een inspectie in maart 1837 wordt gemeld dat alle
weeskinderen drie paar kousen hebben, 'behalve bij de
zaalopziener Smies', invnr 182 scan 11.
■ Bij de 'gewone jaarlijksche inspectie' door de Inspecteur der Koloniën in april 1840 merkt hij bij het derde gesticht op, invnr 229 scan 267: 'De zalen en keukens en al wat daartoe betrekking heeft, waren als gewoonlijk zindelijk, hoewel eigenlijk nog niet was schoongemaakt; alleen maakte daarop eenige uitzondering de zaal van den zaalopziener Smies.'
Overplaatsing
De derde vermelding betekent meteen het einde van zijn verblijf in Veenhuizen. De directeur der koloniën schrijft op 1 december 1841 een verslag van zijn bezoek aan Veenhuizen. Dat verslag begint op scan 1 van invnr 253 en op de scans 3 & 4 staat:
De andere zaak betreft den zaalopziener Smies bij het 3e Gesticht, tegen wien klagten waren ingekomen over mishandeling van eene der 4 zaalwachten, die op zekeren avond geweigerd had hem meer turf, tot eigen brand, aantebrengen, daar zij ze kagchels in de ziekenzalen noodig had, en over het onthouden en zich door de koks laten brengen van onderscheidene levensmiddelen en artikelen van verkwikking der zieken.
Smies erkende het meisje werkelijk te hebben geslagen, dat trouwens door onderscheidene was gehoord en gezien en waar door zij zelfs eenigzins ongesteld schijnt geweest te zijn.
De ontvreemding, daar en tegen, wordt door hem ontkend; maar, na bij de andere 3 zaalwachten, in bijwezen van Adjunct- en Onderdirecteur ten sterkste te hebben aangedrongen op getuigenis ten dezen, bevestigden allen deze beschuldiging, zoodat wij eenpariglijk de overtuiging bekwamen, dat Smies zich aan die onbehoorlijkheden schuldig maakt en het bijzonder vertrouwen, dat een opziener over de zieken geschonken is, niet verdient.
Van den anderen kant verklaarden die zelfde meisjes, dat Smies, anders nimmer zijne pleegkinderen mishandelt, maar bij het voorgevallene zich door drift heeft laten verleiden.
Uit aanmerking hiervan en dat de mate zijner oneerlijkheid moeijelijk bewijsbaar is, meen ik UwEdGeb. te moeten voorstellen, om Smies te straffen met hem als ziekenvader te ontslaan en naar de Ommerschans in de aldaar bestaande vacature bij de nieuwe zalen over te plaatsen, voor de waarneming van welk eene betrekking hij anders zeker niet ongeschikt kan genoemd worden en om dan een ander geschikt huisgezin uit de gewone koloniën op te sporen, die hem bij het 3e Gesticht zou vervangen, waarmede ik mij, in afwachting van UwEdGeb. beschikking, inmiddels zal onledig houden, doch waartoe eenige tijd gevorderd wordt, om ten minste het meest geschikte huisgezin te vinden, dat tevens zulk eene betrekking verlangt, hoedanig er niet vele zijn.
Ommerschans
Blijkbaar zijn er in de Ommerschans vier nieuwe zalen voor
bedelaars in gebruik genomen. Hoe en waar ze die zalen gebouwd
hebben weet ik niet. Uit de brieven wordt duidelijk dat ze vanaf
4 december 1841 met bedelaars worden bevolkt. Het
opzicht wordt waargenomen door een andere zaalopziener.
De aanstaande overplaatsing van Rokus Smies komt nog ter sprake
in:
▪ invnr 256 scan 565,
▪ invnr 256 scan 791,
▪ invnr 259 scan 453, en
▪ invnr 256 scan 861, een verslag van begin februari 1842,
waarin wordt gemeld dat voor de nieuwe zalen die 'thans geheel
bevolkt' zijn, 'de nieuwe zaalopziener Smies heden van
Veenhuizen zal overkomen'.
■ En op 9 februari 1842 is Rokus Smies met zijn gezin
gearriveerd in het bedelaarsgesticht op de Ommerschans en begint
hij zijn werk. Ze staan nu op folio 35 van het
personeelsregister met invnr 998. Functie en loon blijven
hetzelfde.
Trapje
Een tabel in invnr 268 scan 376 geeft een overzicht welke
arbeid de onder zijn beheer staande bedelaars verrichten. Er
blijkt ook uit dat hij er in totaal 225 onder zijn hoede heeft.
Een kleinigheidje over de woonomstandigheden van het gezin komt uit latere archiefstukken. Bij de inspectie van het magazijn van de Ommerschans op 1 oktober 1844, invnr 324 scan 137, als hij al niet meer op de Ommerschans woont, mist er één trapje ter waarde van ƒ 1,90. Er bij geschreven is: 'was bij de inspectie niet in de zaal, maar stond bij den gewezen zaalopziener Smies in huis, is aangemaakt om op de boven bedstede te klimmen'.
Kerkmeester?
■ De dominee van de Ommerschans, Andries Campagne, zie hier, draagt 29
november 1842, invnr 268 scan 299, kandidaten voor de
kerkeraad van de Ommerschans voor. Het lid van de permanente
commissie dominee Gerrit Ruitenschild kan voor de functie van
kerkmeester kiezen uit Rokus Smies of een andere zaalopziener.
Wat hij kiest weet ik niet, maar zal in het archief te vinden
zijn bij 8 december 1842 N12, invnr 535.
Ontslag
Na iets meer dan twee jaar wordt Rokus Smies ontslagen. De
directe aanleiding heb ik (nog) niet kunnen vinden, maar ik
vermoed dat het een gevolg is van een inspectie door de
Inspecteur der koloniën Wouter Visser. Meer informatie zal
vermoedelijk te vinden zijn in invnr 553, want het besluit tot
ontslag is genomen op 8 juni 1844.
Na het ontslag gaat het in het archief nog een paar keer over
zijn tijdelijke opvolging en over de vraag of hij vervangen moet
worden of dat er op een andere manier met personeel kan worden
geschoven: invnr 294 scan 27, invnr 294 scan 114, invnr 295 scan
539.
Protestbrief
Via een omwegje komen we toch meer te weten over de reden voor
het ontslag als zaalopziener, want er wordt tegen geprotesteerd
door een aantal bedelaars. Op onbekende datum richten zij zich
tot 'Zijne Exsellentie den Heere Minister van Binnenlandse
Zaken, enz.', invnr 293 de scans 603 & 604, met de
adressering op scan 605.
Zijne Exsellentie!
Met een smekend hart voor behoud eener ongelukkig huisgezin, treden wij ondergetekenden, uit naam van 300 onzer lotgenoten, door dezen Eerbiediglijk tot U, Z.E.!
Gelieve Z. E. in aanmerking nemen, dat de Zaalopziener R. Smies gedurende het barre jaarsaizoen verscheidene plaatsen ledig had, welke door gebrek aan manschappen, onmogelijk bezet konden worden, dus, de ledige hangmatten op hunne plaatsen doch tevens zorg moest dragen voor de inleggende behoring.
Dat alle deze stukken, zoo als Dekens, Lakens, hangmatrassen, hoofdkussens enz. dat de M. der W. behoord, onder de berusting van een Zaalopziener is toe vertrouwd.
.
Daar nu onze Zaalopziener, aan de Wet van Permaninte Commissie heeft gefoldeerd door het te gebruiken van eenige Dekens en Lakens, zal doch door ware overtuigende bewijzen “om zijne drie onnozele kroosten zoo veel mogelijk te behoeden voor een felle koude” gegrond zijn en nogthans – ach helaas!
Deze maar al te zekere waarheid wordt niet aangemerkt bij sommige leden van de Perminente Commissie, en, moeten zoo plotslings vernemen, dat wij allen als ongelukkig wezend, ontroofd worden van een man, die zijner kinderen niet hooger kan waarderen, dan ons zijne onderdanen.
En zouden wij, U.Z.E.!, niet ootmoedig smeken om hulp en bijstand?
om kleding voor een talrijk huisgezin!
te meer daar de huisvrouw van onze Zaalopziener thans van het vierde kroost hoogzwanger, welligt met de vreeselijkste strijd zou moeten kampen, zoo wij zelf niet zagen, dat zij er onder bezweek, wanneer zij met een teder moederhart onder den blooten Hemel wordt gezet; van ons allen, “dien zij haare kinderen noemd” afscheid nam; en alleen op Gods genade met haar Echtgenoot en onnoozele wichten moest afwachten tot dat een schamele woning hun huisvestingde.
Zijt gij U.E. nevens God hun beschermer, schenkt hun gratie en vergeef de gepleegde feit, die zonder zich te verrijken uit vaderlijke zorg gebeurde, en zoo de M. der W. aanmerkingen kan of mogt maken om Schadevergoeding, dan willen wij den vereischten som onder elkander gaarne uit liefde voldoen.
Welke doende uit aller naam,
J.F. Horner
D. Kannars
J. van Buren
Arbeidershuisgezin
Oftewel het gebruik van voor bedelaars bestemd beddengoed is
Rokus Smies fataal geworden. De ondertekenaars zijn drie
bedelaars die wel vaker in de bedelaarsgestichten worden
opgenomen en wier gegevens via deze
pagina te vinden zijn.
Blijkbaar stuurt het ministerie de brief door naar de
permanente commissie en dan blijkt het protest wel te werken! Er
wordt een besluit genomen op 2 juli 1844 N19. Dat moet
in invnr 554 zitten, maar dat heb ik niet bekeken, maar er zal
instaan dat ze het gezin een woning te Veenhuizen voor een
arbeidershuisgezin aanbieden. Zie enkele algemene notities
over arbediershuisgezinnen.
Dat aanbod nemen ze aan. Op 11 juli 1844 betrekken ze
woning nummer 35 aan de buitenkant van het eerste gesticht. Ze
staan nu in het register van arbeidersgezinnen met invnr 1574 op
scan 23. Daar is genoteerd dat ze zijn geplaatst op kosten van
de permanente commissie. Hoewel hij niet in de
personeelsregisters staat, blijkt Rokus Smies daar opnieuw een
functie te hebben:
Nachtwacht
Als een groep jongeren wordt ontslagen uit het kindergesticht
Veenhuizen-1, is er vaak een groep die nog niet voor ontslag in
aanmerking komt maar die probeert mee te glippen. Zo'n situatie
wordt ook gemeld in een brief van de directeur dd 5 april
1846, invnr 317 scan 501.
Donderdag zullen de ontslagenen met het schip van de Asser beurtman vertrekken naar Amsterdam en woensdagavond worden zes jongens vermist, die waarschijnlijk gaan proberen ergens onderweg op dat schip te komen. De directeur schrijft (met enige toelichting van mij in cursief):
Ik gebood daarop dat de nachtwachten Smies en Donker zich onmiddellijk naar de Smilde zouden begeven, ter opsporing van deze jongens, die dan ook dadelijk derwaarts vertrokken, en gedurende den nacht hier en daar onderzoek deden, doch niets vonden.
Zoo als gedacht hadden zij (= de ontvluchte jongens) bij de Norgervaart donderdag morgen op het schip weten te springen en bevonden zich in hetzelve, toen beide afgevaardigden (= Smies en Donker) op de Smilde op het vaartuig verschenen.
De jongens (= de ontslagen jongeren) weigerden de deserteurs (= de gevluchte jongens) aftegeven en de schipper scheen zich niet genoeg met de zaak te bemoeijen, zoo dat Smies goed dacht, daar het juist bij de woning van den burgemeester voorviel, dien ambtenaar om assistentie te vragen, hetwelk een gewenscht gevolg had, in zoo verre, echter, dat er drie deserteurs in hunne handen vielen, meerder waren er niet te vinden en toch moeten de 3 overigen, volgens het zeggen van de teruggebragten, er in zijn geweest.
De teruggebrachte jongens komen daarna voor de tuchtraad, zie hier.
Tenslotte
De inschrijving van het gezin loopt door in het register van
arbeidersgezinnen met invnr 1575 op scan 55:
■ Zoon Jan Smies gaat 'als milicien in dienst' op 1 april
1857 en keert daarvan terug op 2 oktober 1857.
■ Vader Rokus Smies overlijdt op 25 januari 1859.
■ Zoon Jan gaat opnieuw in militaire dienst op 6 juli 1859
en keert daarvan weer terug op 13 augustus 1859.
Bij dochter Gesina Catharina Smies staat genoteerd dat ze is
verwezen naar de Ommerschans bij besluit van 21 maart 1860
N219 (afdeling 10) en dat er machtiging is verleend 'tot hare
terugplaatsing' op 18 september 1860 N165 (afdeling 10). Ik denk
dat die besluiten zich bevinden in het archief van Binnenlandse
Zaken in Den Haag.
Hoe verder?
Per eind 1859 neemt de Staat de gestichten te
Ommerschans en Veenhuizen over van de Maatschappij van
Weldadigheid en daarom is in het archief van de Maatschappij
niets meer over het gezin te vinden. Daar valt achter te komen
via de bevolkingsregisters van Norg, want daar staat aangetekend
(maar niet altijd even duidelijk) wanneer iedereen met ontslag
Veenhuizen verlaat.
Dat neem ik hier over, terwijl daarnaast uit de
bedelaarsregisters blijkt dat drie van de kinderen daarna in de
bedelaarsgestichten terechtkomen. Die behandel ik daaronder:
▪ Jan Smies gaat 7 april 1861 met ontslag.
▪ Gezina Catharina Smies gaat 26 april 1861 met ontslag, maar
een jaar later is ze er weer, zie onder.
▪ Levina Wilhelmina Smies gaat 1 mei 1860 met verlof en komt
niet meer terug.
▪ Elisabeth Daniella Smies gaat 24 april 1868 met ontslag, maar
ze is er later in het jaar weer, zie onder.
▪ Maria Magdalena Smies gaat 2 november 1866 met verlof, maar is
14 februari 1867 terug, gaat dan 1 november 1867 met verlof en
is 14 november al weer terug. Dan wordt ze 30 april 1870
ontslagen.
▪ Hendrik Richardus Kristiaan Smies, gaat 9 april 1869 met
verlof, maar is op 20 april weer terug. Dan gaat hij op 22 juni
1869 vrijwillig in militaire dienst en wordt hij ingelijfd bij
het 3e regiment – dan een woord dat ik niet kan lezen –
artillerie.
▪ Koosje Smies gaat 30 april 1874 met ontslag
▪ Wilke Jacobs Smies vertrekt dan samen met zijn moeder op 1 mei
1876 met ontslag, maar hij is er na een jaar weer
Elisabeth Daniella Smies in het bedelaarsgesticht
■ Elisabeth Daniella Smies wordt naar het
bedelaarsgesticht opgezonden door Amsterdam op 23 september
1868. In het gesticht schenkt ze 23 augustus 1870 het leven aan
een zoontje Hendrik Johannes Smies, maar die overlijdt 8 oktober
1870. Elisabeth Daniella wordt op 9 december 1870 ontslagen,
maar een maandje later, 5 januari 1871, is ze er weer, dit keer
vanuit Assen, dus waarschijnlijk een opname met een zweem van
vrijwilligheid. Ze wordt 30 december 1872 weer ontslagen. Ze
trouwt later te Amsterdam.
Een geschil over haar domicilie van onderstand, d.w.z. de plaats
die moet betalen voor haar opname, haalt zelfs op 26 mei
1869 de Raad van State, zie deze
pagina en zoek daarop 'Smies'.
Gezina Catharina Smies in het bedelaarsgesticht
■ Gezina Catharina Smies trouwt in 1862 te Veenhuizen met een
veertig jaar oudere bedelaarskolonist. Samen met hem en met één
kind wordt ze een maand na het huwelijk vanuit Assen het
bedelaarsgesticht ingebracht. Ze zullen in gezinsverband wonen
in een woninkje voor een bedelaarsgezin, net zo'n woning als
waar ze met haar ouders in gewoond heeft. Ze worden, er zijn dan
twee kinderen, op 29 juni 1866 ontslagen.
Ze worden 13 augustus 1866 weer binnengebracht, dan vanuit Den
Haag en 5 januari 1871, er zijn dan drie kinderen, ontslagen. Al
op 19 januari 1871 zijn ze er weer, nu vanuit Assen, en ze
worden ontslagen 26 augustus 1873. De laatste opname waar ik
weet van heb is op 23 oktober 1873, nu weer vanuit Den Haag,
waarna ze op 25 oktober 1875 worden ontslagen.
Wilke Jacob Smies in het bedelaarsgesticht
■ Wilke Jacob Smies wordt 11 januari 1877 binnengebracht vanuit Assen als hij is veroordeeld als 'straatmuzikant', hij wordt 11 januari 1878 ontslagen. Op 8 maart 1878 is hij er weer, opnieuw vanuit Assen, en hij wordt 6 maart 1880 ontslagen.
Van alle drie, Elisabeth Daniela, Gezina Catharina en Wilke
Jacob, weet ik niet of ze na de hier boven laatst genoemde
opname nog eens terugkomen, want die latere bedelaarsgegevens
zijn niet geïndexeerd. Wie de hierboven genoemde opnames in het
bedelaarsgesticht wil bekijken, kan gebruik maken van de
gegevens op deze
pagina.