Oktober 1826: Jan Gielen maakt stampij in de kroegjes van Zuidvelde

Vonis 585

Proces-Verbaal


Op heden den achttienden Oktober achttienhonderd zes en twintig, te Assen, provincie Drenthe, in de gewoone gehoorzaal en correctioneele teregtzitting van de rechtbank van Eersten Aanleg, aldaar gevestigd, tegenswoordig de Heeren Gratama, Loco Presidus, Tonckens, regter, G. Vos suppleant regter, J.J. Homan regter, waarnemend functien van het Openbaar Ministerie, Van der Feltz, griffier.

Ambtshalve gevende eischer tegen Jan Gielen, ook wel Jan de Zaaijer genaamd, is de gedaagde gecompareerd.

Door den eischer is den zaak voorgedragen.

Door den griffier gelezen het Proces-Verbaal der klagte ten laste van den gedaagden bestaande, en door laatstgemelde dieswegens afgegeven: te zijn genaamd Jan Gielen, ook wel bijgenaamd te worden Jan de Zaaijer, oud acht en veertig jaren, van beroep arbeider, woonachtig in het tweede Etablissement van de Maatschappij van Weldadigheid te Veenhuizen, gemeente Norg, gebooren te Millingen in de provincie Gelderland, zegt op de vraag of hij meermalen in handen van Justitie is geweest, dat hij voor ongeveer twee jaren door deze Regtbank is gecondemneerd geworden in eene boete van vijftien guldens wegens onbehoorlijk gedrag tegen een veldwachter te Meppel en dat hij geene der getuigen reprocheerde.

Vervolgens wierden de getuigen beedigd; en nadat dezelve met uitzondering van een uit de zaal waren verwijderd, had het verhoor plaats in dier voegen, dat eerst door de in den zaal verblevene getuige, en voorts door den overigen, de een na het afleggen van des anderen depositie binnenkomende, op de daartoe aan hun gedane vragen, zijn afgelegd navolgende verklaringen, te weeten door:

1. de eerste te zijn genaamd Johannes Tonckens, oud 42 jaren, burgemeester van de gemeente Norg, wonende te Westervelde, gemeente Norg, en dat hij geen familie is, of in dienstbetrekking staat tot de beklaagde, dat in den laten avond van den eersten dezer maand, terwijl hij gereed was om naar bed te gaan, bij hem kwam Bastiaan Bastiaans, landbouwer te Zuidvelde, gemeente Norg, verzoekende getuige zich te willen begeven naar het huis van zijn vader Jan Bastiaans, tapper en landbouwer te Zuidvelde dewijl de persoon van Jan de Zaaijer aldaar zeer brutaal was, het huis niet uit wilde en zware dreigementen deed, omdat Jan Bastiaans hem weigerde sterken drank te willen verkopen, en hij Burgemeester een tijdlang tevoren de tappers gelast had na negen uren geen sterken drank te verkopen, dat Jan Bastiaans aan de beklaagde die dronken was water had aangeboden, die zulks geweigerd had.

Dat getuige met den klager was medegegaan, medenemende zekere Dekker, aan het huis van Jan Bastiaans gekomen, had getuige zich buiten deur gehouden, en Bastiaans Bastiaans verzogt in huis te gaan om te zien of beklaagde hetzelve als nu wilde verlaten,
dat zulks dan ook gelukt was, dat getuige gezegd had op te passen waar beklaagde bleef, en dat hem berigt was dat hij was gaan liggen op de grond achter een zaatbult,
dat hij bang zijnde dat de koude nagt, de man zoude schaden, met Bastiaan en Jan Bastiaans, Hendrikus Hendriks en Hendrik Dekker daarheen was gegaan, hebbende een lantaarn bij zich,
waarop hij hem gezegd had op te staan, dat hij daar niet liggen moet, dat beklaagde hem scheen te herkennen, althans mijnheer noemde, opstond en medeging,
dat hij hem door een hek schuivende, beklaagde gezegd had: ‘dat hoeft zo hart niet, wat ben je voor kerel’,
dat getuige hem toen met zijn qualiteit als Burgemeester had bekend gemaakt, en in de schuur van Jan Bastiaans had gebragt, hem daar stroo had aangewezen om te slapen,
dat beklaagde toen driftig wordende hem getuige en de overigen had uitgescholden bij herhaling voor beesten en beestegoed,
dat getuige hem voorts gearresteerd had, en had laten binden en brengen naar het huis van de tapper Hendrik Hendrikus, daar hij de roes had opgedaan, teneinde aldaar te worden bewaakt,
dat hij gewillig daarheen gegaan was, doch in huis komende, weer kwaadaardig geworden was,
dat getuige aldaar Proces-verbaal willende opmaken hem gevraagd had naar zijn naam, die hij opgegeven had als te zijn Jan Epelen, doch op de andere vragen zeer driftig antwoorde, dat hem getuige zulks niet raakte,
zeggende verder of jij de Burgemeester bent of de Duivel, dat raakt mij geen blixem, hondegoed jij beestegoed, en diergelijke beleedigingen meer,
dat hij nader bij getuige was gekomen, en met de vuist zo sterk op tafel sloeg, dat het goed ervan daverde, zoo dat ik hem tot twee malen toe op de stoel heb laten neerzetten dat hij die persoon die nagt door drie personen had doen bewaken en vervolgens naar Assen opgezonden.

2. De tweede te zijn genaamd Bastiaan Bastiaans, oud 19 jaren, landbouwer te Zuidvelde voornoemd en in geene familie of dienstbetrekking te staan tot de beklaagde.
Dat de beklaagde ’s avonds ongeveer negen uren was gekomen ten huize van getuiges vader Jan Bastiaans,
dat hij jenever geeischt had, die hem geweigerd was, vooral ook omdat hij reeds dronken was,
dat hij hierop gedreigd had getuiges vader door ’t glas te zullen goyen, en de boel aan stukken te slaan,
dat de getuige daarop de Burgemeester gehaald hebbende, deze buiten deur was gebleven,
dat men toen de beklaagde buiten deur had gekregen die agter een zaadbult was gaan liggen,
dat de Burgemeester, hij en anderen die man vandaar hadden gebragt in de schuur van Jan Bastiaans,
dat men hem daar stroo had aangewezen om op te liggen,
dat hij kwaad wordende de omstanders had uitgescholden voor blixemsvolk, beesten, enzovoorts,
dat de Burgemeester hem toen had laten binden en brengen naar het huis van Hendrik Hendrikus,
dat hij daar de Burgemeester had uitgescholden dat hij een vervloekte kerel was, dat hij slegt deed hem te laten binden, dat hij hem en zijne geheele familie bescheet, dat het hem niet maakte of hij Burgemeester was of niet, dat hij met de vuist sterk op tafel sloeg, waarop men hem tot twee malen toe op de stoel had moeten zetten.

3. De derde te zijn genaamd Jan Bastiaans, oud 60 jaren,landbouwer en tapper te Zuidvelde voornoemd, en in geene familie of dienstbetrekking te staan tot de beklaagde,
dat in de nagt tussen den eersten en tweeden oktober jongst, omstreeks negen uren, de beklaagde bij hem was binnengekomen, en tegen iemand die buiten deur bleef gezegd had, je bent een slegte kerel dat je nu niet mede gaat en met mij drinkt,
dat hem op zijn vraag voor jenever zulks geweigerd werd,
dat hij toen getuige gedreigd had door de glazen te zullen goyen,
dat hij onder napoleon gediend had,
dat de meid die een geel gestreepte rok aanhad, de rok uit moest doen en diergelijke onbetamelijke uit drukkingen meer,
dat getuige hem geraden had bij hem in stro te gaan slapen,
dat beklaagde dit weigerde,
dat men om de Burgemeester zond, die ook kwam, maar dat den beklaagde voor den tijd vertrok en bij een zaadbult was gaan liggen,
dat men, met de Burgemeester hem vandaar in getuiges schuur had gebragt, en stroo aangeweezen om daar de nagt te passeren,
dat hij daar hun lieden voor beesten had uitgescholden,
dat men hem toen gebonden en naar de tapper Hendrik Hendrikus had gebragt,
dat hij daar nog veel brutaler was geweest en bij herhaling gezegd had dat de Burgemeester een domme blixem was, die minder verstand had als zijn halfbroer,
dat hij tegen den Heer Tonckens zeide: ‘ik geef geen blixem om jou’, en dat hij met den vuist op den tafel sloeg, en op de Burgemeester aandrong, schoon hij niet dreigde hem te zullen slaan.

4. De vierde te zijn genaamd Hendrik Hendricus, oud 50 jaren, tapper en landbouwer te Zuidvelde, voornoemd, dat hij noch in dienst noch familie is van de beklaagde,
dat hij tusschen den eersten en tweeden dezer erbij was geweest dat de beklaagde in de schuur van Jan Bastiaans, de Burgemeester en de anderen uitschold voor beestegoed,
dat hij bij hem aan huis ook zeer brutaal en nijdig was geweest, doch dat getuige daar met huiswerk bezig zijnde, weinig acht had geslagen op hetgeen er voorviel.


Vervolgens de beklaagde ondervraagd zijnde, word door hem opgegeven dat hij niets tot zijn verontschuldiging wist in te brengen, dat hij vrijwillig dronken was geweest en dat hem het voorgevallene van harten leed deed.

De fungerende officier voorts de zaak geresumeerd hebbende, heeft geconcludeerd.
Waarna de Regtbank in kamer van rade gedelibereerd heeft en voorts met open deuren gewezen het vonnis no. 585.
En is hiervan dit Proces-Verbaal opgemaakt en door de Heeren fungerende president en griffier geteekend.
S.Gratama
G.W. van der Feltz, griffier.


In het vonnis, invnr 2605 nummer 585,  wordt Jan Gielen alias Jan de Zaaier veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf.

Nadere informatie over betrokkenen
In de registers van arbeiderskolonisten kan ik Jan Gielen niet vinden. Er is een mogelijkheid dat hij dezelfde is als de Gielen die eerder, 15 maart 1823, als veldwachter van de Ommerschans werd ontslagen vanwege dronkenschap.

Daarvan wordt melding gemaakt in het designatieregister 1823, zie bij nummer 12, en het desbetreffende besluit van de permanente commissie staat hier afgedrukt.

Maar of het dezelfde is durf ik niet met zekerheid te zeggen..