Naar het overzicht van de STRAFKOLONIE
Daarbij is het wat lastig met de familie Pennink omdat er in de vrije koloniën ook een kolonistengezin Penning uit Schiedam en een kolonistengezin Pennings uit Middelburg rondlopen, en zoals te doen gebruikelijk worden hun namen regelmatig verbasterd tot Pennink en wordt Pennink regelmatig geschreven als Penning of Pennings. Maar ik doe mijn best en het scheelt dat die andere gezinnen niet in Willemsoord wonen maar in respectievelijk Wilhelminaoord en Fredriksoord.
De familie waar het hier om gaat woont dus in Willemsoord
en is te vinden in het stamboek Willemsoord 1835-1840 met invnr
1361 (zie bovenaan de pagina hoe de scans van dit en andere invnrs
te bereiken zijn) en in het stamboek Willemsoord 1841-1847 met
invnr 1362. In alle gevallen bij hoeve 73, zie voor de locatie van
die hoeve dit
kaartje.
Uit deze stamboeken neem ik de gezinsgegevens over, met de
kanttekening dat geboortedata in de kolonieadministratie lang niet
altijd betrouwbaar zijn.
● Johan Gerrit Pennink is volgens die administratie
geboren 19 oktober 1791. Als godsdienstige gezindheid is,
net als bij de kinderen, genoteerd 'Evangelisch Luthersch'. Hij is
getrouwd met:
● Willemina de Wolff, geboren 30 november 1798.
Bij haar staat genoteerd 'Hervormd'. Het echtpaar heeft de
volgende kinderen in huis:
● Gerrit Pennink, geboren 14 april 1821,
● Cornelia Pennink, geboren 12 november 1822, en
● Wilhelmina Pennink, geboren 3 oktober 1824.
Het gezin komt uit Amsterdam en is in de kolonie
geplaatst uit de contributie (zie elders voor een uitleg van dat begrip) van
de subcommissie van weldadigheid Amsterdam. Ze komen op 11
juli 1838 in de kolonie aan.
En al snel blijkt dat de familie moeite heeft met de strenge
regels op de kolonie en de van kolonisten verlangde
gehoorzaamheid. Drie maanden na aankomst moet Wilhelmina
Pennink-de Wolff zich voor de tuchtraad verantwoorden 'als zich te
hebben verzet tegen den Wijkmeester J: van Buiten'. Zie het zittingsverslag.
In bijlage 1 bij dat verslag wordt gesteld dat zij de
wijkmeester 'op een verregaande wijze beleedigd heeft met
schelden, ja zelfs bedreigd hem te slaan'. Met als toevoeging 'dat
zij altijd zeer brutaal is'. Bij de tuchtraad weet zij zich eruit
te kletsen, waarbij zal meespelen dat deze wijkmeester altijd
grossiert in conflicten met kolonisten, voor meer over hem zie hier.
Een van de strengste (en meest overtreden) regels in de kolonie
is dat het verboden is 'zonder verkregen verlof' het terrein te
verlaten. Uit latere stukken blijkt dat dochter Cornelia
Pennink eerst de correcte weg heeft gevolgd. Dat wil zeggen
dat ze naar de kleine raad van de gewone koloniën toestapt en
vraagt om met verlof te mogen. Van die kleine raadzitting heb ik
geen transcriptie, maar naar verluidt vindt men haar dan te jong.
Ze is zeventien.
Dan gaat ze op 1 juni 1840 maar zonder toestemming de
wijde wereld in. Dat heet in de kolonie 'desertie'. Kort daarop
moet haar vader voor de tuchtraad verschijnen. Van de zitting van
15 augustus 1840 heb ik geen transcriptie, maar zie bij die
datum op dit overzicht:
Kolonist Johan Gerrit Pennink heeft de wijkmeester Jan
Klijzing beledigd. Waarschijnlijk kost het Johan Gerrit een paar
dagen opsluiting in de strafkamer op de kolonie.
Na een kleine twee jaar, op 19 maart 1842, keert Cornelia
Pennink 'wegens ziekelijke omstandigheden' terug bij haar
ouders. Ze moet zich voor haar desertie verantwoorden op de
tuchtraad van 27 april 1842. Ook daarvan heb ik geen
transcriptie maar bij die datum in dit overzicht staat dat ze
de voor dat vergrijp gebruikelijke straf krijgt: ze wordt voor
onbepaalde tijd verbannen naar de strafkolonie op de Ommerschans.
Dat vonnis moet worden bekrachtigd door de permanente commissie
en het duurt allemaal even zodat ze pas op 13 augustus 1842
in de strafkolonie aankomt. Zie ook dit overzicht van
strafkolonisten. De minimumtijd dat je daar vastzit is één jaar.
Cornelia praat met de bewindvoerders ter plekke en begrijpt dat
alleen de permanente commissie kan besluiten over vrijlating.
Op 28 juni 1843 richt ze zich tot die commissie met een
verzoekschrift met een iets te uitbundig gebruik van komma's. Het
stuk bevindt zich in invnr 283 en vul in het vakje rechtsonder het
scannummer 100 in:
Aan de Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid te ’S gravenhage
Geeft met verschuldigden eerbied, te kennen Cornelia Pennink, behoorende, tot, de bevolking der gewone kolonien, thans circa een jaar in de strafkolonie aan de Omerschans,
Dat suppliante zich gewend heefd tot den Heer Directeur, der, kolonie te Frederiksoord, met verzoek om terug te mogen keren aan, hare ouders in de gewone kolonie, woonagtig, welken hogen beamptenaar, haar heeft doen kennenlijk worden, dat zij zich behoorden te adreseren tot den Heren Leden der Permanente Commissie en als dan, den uitslag op haar verzoek zal behoren aftewagten.-
Zoo wendt zij zich op heden geEerbiedigt tot de Hoog Edelgebooren met Verzoek dat het aan haar mag worden geaccerdeerd, om naar hare ouders in de gewone Colonien wonagtig terüg te moge keren –
het welk doende
UHE Dienares
Cornelia Pennink
ommerschans
den 28 Junij 1843
Op de achterkant van de brief, scan 101, praten de leden elkaar
bij over wie Cornelia is en waarom ze vastzit en in de marge van
de brief wordt genoteerd 'in advies tot de inspectie'. Eenmaal per
jaar, meestal september/oktober, wordt geïnspecteerd of de
strafkolonisten zich genoeg gebeterd hebben om naar de vrije
koloniën te kunnen terugkeren. Tot die tijd laat de permanente
commissie het rusten.
De rest van de familie laat het niet rusten. Zeker niet.
Uit een twee kantjes tellend verzoekschrift van vader Johan
Gerrit van 5 juli 1843 is duidelijk dat vooral moeder
Willemina de Wolff het niet kan verkroppen, invnr 283 de scans 106
en 107:
Aan de Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid
Geeft met verschuldigde Eerbied te kennen Johan Gerrit Pennink verpleegd wordende op Kolonie N. 3 te Willemsoord.
Aangezien mijn dochter Cornelia Pennink, door de Raad van Politie en Tucht verwezen is naar de Kolonie Ommerschans, uit hoofde zij zonder verlof haar van de Kolonie verwijdert had daar zij ?? haar brood wenschte te verdienen in de gewone Maatschappij, maar de ziekelijke omstandigheid, haar genoodzaakt vondt weder tot hare ouders weder terug te komen.
Daar zij nu naargenoeg een Jaar op genoemde Straf Kolonie verpleegd is geworden, en van tijd tot tijd aldaar ook ongesteld is geweest, zoo neem ik de vrijheid UWelEdGeb, ter kennisse te brengen, dat mijne Vrouw welk zulks zoo ter harte gaat naar genoeg dag of nacht daar omtrent geen rust heeft, daar eene weldenkende moeder zulks niet kwalijk te nemen is, destemeer, daar ik mij overtuigd houde, dat genoemde mijne dochter haar tot heden toe aan geene kwalijke gedragingen heeft overgegeven
Ik heb ter bekoming van haar ontslag vervoegd bij den Heer Directeur der Kolonien, waarop zijn WelEdGest mij te kennen heeft gegeven, zonder voorkennis van UWelEdGeb niet vermag te doen, zoo wende ik mij thans tot UWelEdGeb: met nedrig verzoek haar tot hare Ouders te doen overplaatsen waarvoor ik UWelEdGeb: geene dankbaarheid genoeg voor zoude kunnen bewijzen. Zoo vleije ik mij met een gunstig antwoord te mogen worden vereerd-
t welk doende
J. G. Pennink
Willemsoord
5 Julij 1843
En inderdaad, de permanente commissie schrijft op het
verzoekschrift van de vader 'in advies tot de inspectie'. Waarna
het weer de beurt is aan Cornelia. Met enkele verschrijvingen
meldt zij zich op 26 september 1843, invnr 283 de scans
103 en 104:
WelEdelen, achtbare Here
Geeft met gepaste, Eerbied tekenen Cornelia Pennink, laast gewoond in de, gewone Kolonieen Willemsoord dat zij als te jong tot het geven eener pas, door, de Comissie bevonden werd; zij tegen Wil en toesming der overighedens, haar van de kolonie verwijderd heeft, in den jare agtienhonderd twee en Veertig, ten einden in burger Maatschappij te gaan dienen Waar, door zij volgens de gewone maatregelen, voor een Jaar straf naar de kolonie Omderschans, is, gezonden –
Daar zij suplicante, zich, heden in de veertiende maand hier bevind en alle poging aangewend, om haar ontslag te krijgen, ten einden, weder naar hare Ouderlijke haardsteden, terug te mooge keren, is haar dit alles, vrugteloos bevonden, daar, er reeds drie, harer kennisen voor dezelfde zaak hier waren, en thans met het halfjaar, hun ontslag en de vergunig, verleend is, weder naar hune betrekinge weder te keren
Daar om wende zich hare, Supliante, nederig tot U Edelen met verzoek of het haar moge toegestaan worden, weder naar hare Ouders, terug te moge kren, en zoo U Edelen, die niet toestond, verzoekt nederig haar vol ontslag te moge Erlangen, daar U Edelen naar haar Gedrag kunt informeren.
Zoo verzoekt zij nederig U Edelen, Gunstig antwoord en Uitspraak.
Het welk doende, U Edelen Nederige Dienares
Cornelia Pennink
Omerschans 26 September 1843
Inmiddels heeft ook de directeur der koloniën gevraagd of
Cornelia vrij mag komen, 'naar aanleiding van het sterk aandringen
daarop door hare moeder'. Maar kort nadat hij dat gevraagd heeft
is de inspectie en die leidt tot de conclusie dat Cornelia Pennink
nog een jaar in de strafkolonie moet blijven.
De directeur wil van de adjunct-directeur van de Ommerschans
weten waarom ze moet blijven, invnr 283 scan 114::
Extracten:
Uit de nota van het verhandelde met den Adjunct Directeur te Ommerschans, op den 12 en 13 October 1843 N2941
Art 15. Den opziener over de strafkolonisten te vragen en den Directeur op te geven, welke consideratien gemaakt zijn, aangaande de strafkolonist C. Penning, bij de jongste algemeene inspectie.
Uit den brief der Adjunct Directeur ad int te Ommerschans van den 18 October 1843 N300:
En is in antwoord op het laatste artikel dier nota dienende dat de strafkolonist C. Penning, volgens opgave van den opziener Hoogstra nog een jaar in dit Gesticht zal moeten blijven.
Maar dat was niet wat de directeur had gevraagd. hij probeert
het nog een keer, invnr 283 scans 114 en 115:
Uit den brief des Directeurs der Koloniën van den 19 October 1843 N. 2980
In antwoord op Uwen brief van gisteren N. 300, merk ik aan, dat ik niet gevraagd heb, hoedanig het besluit der Permanente Commissie aangaande de strafkolonist C. Penning zijn zal; maar welke consideratiën of berigten omtrent haar gegeven zijn: Het lid der Permanente Commissie heeft zich dat niet meer kunnen herinneren, en verlangt dus, dat nader door mij opgegeven te zien.
Uit den brief des Adjunct Directeurs ad interum te Ommerschans van den 25 October 1843 N307
In antwoord op UwEdG missive van den 19 dezer N2980 heb ik de eer te berigten, dat de consideratien, welke gegeven zijn, omtrent Cornelia Penning, door den opziener der strafkolonisten geweest zijn,
“dat zij eigendunkelijk de kolonie Frederiksoord heeft verlaten; terwijl andere strafkolonisten welke eenigen tijd geleden zijn teruggeplaatst, van verlof zijn achtergebleven en derhalve hare overtreding des te strafbaarder is.
Den 23 September JL. is zij alhier gestraft met 2 dagen kelder arrest en inhouding van een week verdiensten, op instantelijk verzoek van den fabriekbaas, wegens luiheid en onverschilligheid in haar werk, om een en andere redenen konde haar verzoek om terug plaatsing niet in aanmerking komen.”
Eergister is de Dominé Campagne, bij wien zij ter cathechisatie gaat, mij komen klagen, dat zij zich jegens zijn WelEerw aller brutaalst heeft gedragen, en laatsleden, zondagmiddag in de zalen op de Godsdienst heeft geschimpt en gelasterd, waarom zijn WelEerw mij verzocht heeft haar te straffen; bovendien klaagt de zaalopziener over hare brutaliteit en onverschillige taal, zoo dat Cornelia Penning, in plaats zich te beteren, hoe langer hoe slechter zich gedraagt en niet verdient terug geplaatst te worden.-
Dat gelezen hebbende trekt de directeur zijn vraag of Cornelia
vrij mag weer in. Dat meldt hij aan de permanente commissie op 16
oktober 1843, invnr 283 scan 111-112, terwijl hij het
bovenstaande stuk meestuurt:
Fredriksoord den 26 October 1843
Ter voldoening aan de Resolutie van den 20 dezer maand N. 7, heb ik de eer UwHoogEdGeb: voor te dragen, dat ik de terug plaatsing uit de Strafkolonie van Cornelia Pennink verzocht had, naar aanleiding van het sterk aandringen daarop door hare moeder en na dat ik te Ommerschans naar haar gedrag instantelijk onderzoek had gedaan, waarbij, ook door den opziener, eenpariglijk werd verzekerd, dat er op haar gedrag niet aan te merken viel, waarop ik den opziener verzocht dienovereenkomstig te rapporteren bij de toen op handen zijnde inspectie, ik er zelf niet bij tegenwoordig zijnde.
Ik hechte nog meer aan die terug plaatsing, om dat ik wist, dat de moeder geen ongegronde vrees voedde, dat een langer verblijf harer dochter te Ommerschans, schadelijk konde wezen.
Zoo wel van mijne herhaalde verzoeken, om te worden geinformeerd naar de oorzaken van de rapporten die tot een ander besluit, dan de terugplaatsing van Cornelia Pennink schenen te leiden, als van de daarop bekomen antwoorden van den Adjunct Directeur, ad interim, leg ik hierbij een afschrift over, waaruit UwHoogEdG:, onder anderen, zullen ontwaren, dat de aanmerkingen op het gedrag van het onderhavige meisje zijn van drie dagen vóór en verder na de gehouden inspectie, hetgeen opmerkelijk is; doch, dat, in alle gevallen, mij onbekend was, toen ik hare terugplaatsing UWHoogEdG: geacht Medelid voorstelde, welk voorstel intusschen, nu, beter voor niet gedaan zal beschouwd zijn.
Maar de moeder van Cornelia heeft inmiddels ook gehoord dat haar
dochter niet terug mag en Willemina de Wolff komt met een
uitbarsting van moederleed, gedateerd 23 oktober 1843,
invnr 283 de scans 108-110. Over de grammatica en de zinsbouw
(welke zinsbouw?) zullen we het maar niet hebben en het is niet
overal goed te lezen, maar het is wel heel erg duidelijk wat ze
wil. Om het een klein beetje overzichtelijk te houden heb ik wat
interlinies aangebracht die niet in de brief stonden:
edel agt baaren heer
ik wens dat u dit srift inne goeien wel start zal maggen ontvangen en ook zal kenne leesen daar het heel gebreklik en on aan zienlijk is wens ik niet dat mijn heer het van de hand zal wijzen maar daar inteegen gaade slaan zo blijf ik u edelen heer als een truerige moeder u onder daanige dinares weegens mijn verzoek voor mijn dogter korneelija pennink die zint vijftien maanden als dissertuer heede nog in de oschans is was gaan diene maar door ziekten belet daar zij gelijk met andere is weggegaan en die nu al 7 maanden ontslagen zijn
Ik heb zo meenig maal op de minzaamste wijse aan u edelen onderdanen verzogt of ik ook de terug komst van mijn kint zou maggen genieten dat ik ook moeder was in dat mijn huijs houden veel schaade lijt dat ik tot ant woort krijg op de komst van u edelen gedult moet hebben daar anderen gestaadig ontslaagen worden zonder de komst van u te zien ik daar en teegen heeft zo lang met gedult de komst van u edelen af ge wagt in hoor nog niest hoegenaamt over de terug komst van mijn kint
ik leg haar als moeder even na als dat ik haar pasge wonne had wel noem ik haar tog mijn kint ik heb se ook onder mijn hart gedragen en met smerten ter weereld gebragt als ik om haar denk schuert mijn het hart van een dag en nagt zugt ik over mijn bloed dat mijn ge stadig toe roept moeder doet tog u best voor mijn denkt dat ik u kint ben dat ik zugtent ver lang na u dierbaaren haar steeden terug te keeren
god weet hoe verdriet ik heb mij juedig leeven hier zoo door te brengen daar ik gelijk met anderen stont en die nu allang ontslaagen zijn en daar ik moet wagten wanneer ik ontslaagen zal worden daar ik oppas en mijn best doe dat er niest op mijn perzoon te zeggen is hoe hart voor mijn als moeder dat op het hart drukt zij heeft geen kwaat gedaan en op se alderstrengst wort zij van haar ouders te rug ge houden edele heer stout zijn heden mijn gedagten dat daar werk tuijgen in zijn die daar in zaaien ten kwaaden plaas van ten goeden
ik ken het mijn anders niet begrijpen dat mijn kint zo lang weg blijft ik weet het niet god weet het die ons alle ziet in ons gedagten weet wat wij doen of spreeken zullen die zelfde god zal haar hoop ik in die kommer staande houden en mijn als een truerende moeder opbuering verleene zo wens ik dat god en edel moedig hart aan mijn heer zal toe schikken om mijn kint op de spoedigste wijse aan haar ouders op te zende dan zal hoop ik het klaagend moeders hart dat nu duijster is verligting krijgen als ik de komst van mijn kint vroolik te ge moet mag zien dat zij uijt die roerdomp der woesstijn zal verloest worden en dat zij haar be lijdenis des gloofs onder het opzigt van haar ouders ter wijl zij nog ouders heeft zal maggen doen
baarens noot in grooten smerten roep ik over haar uijt over het langduerende gemis van mijn bloed dat zij moet ver loore geeft om na haar ouders nog niet te magge koomen of zij een grooten kwaat doenster was daarop zij geen kwaat gedaan heeft maar op past en haar best doet dat zij spoedig naar ouders huijs zou kenne weeder keere daar den aan tal van mijn huijs houden door vier zielen moet bestaan daar zij nog tot stuen zou kenne weesen
maar ziet daar en tegen met gezellen na haar kommen en voor haar heen gaan en daar zij gelijk mee gekommen is die nu ook al hoog in breet bij haar ouders is over geplaast weet ik niet wat oor zaak of in zigt dat heeft dat mijn kint zo op zen aldr strengs van haar ouders wort te rug gehouden dat haar zig ramp zaallig en verdrietig toe valt en mij als moeder aan het hart zeer doet
ik hoop tog niet dat mijn bloed moet willig zal gevrooken ?? worden daar het mijn bloed in traanen kost wensen hoop ik dat god mijn zal verligtig geeven tot vertroostig aan mijn hart dat mijn heer mijn kint zal geeven daar ik in dit truerig leeven zit en beet indruk(?) verwart dan zal mijn die droefve daagen in de vruegd verandert zijn al mijn zugten en mijn klaagen aan god op ge offerd zo blijf ik uedellen agt baaren heeren als een truerende moeder u onder daanigge dinnares weegens mijn verzoek voor me d korneelija pennink
Zo kan die wel weer. En blijkbaar doet ze het niet alleen
schriftelijk maar ook mondeling bij de directeur en wie het maar
horen wil, want de directeur gaat weer om. Zijn brief van 8
november 1843 met nummer N3159 bevindt zich in invnr 283
scans 97 en 98:
Verleden week te Ommerschans zijnde, vernam ik dat de strafkolonist Cornelia Pennink in het hospitaal was opgenomen, volgens nevens gevoegd bewijs van Van Steenwijk, bij absentie des geneesheers, die naar Zwolle was, en dat hare moeder, op het vernemen der ziekte harer dochter, haar dadelijk was komen bezoeken.-
Tevens, dat er minder sterk tot hare terug plaatsing geadvyseerd was, uit hoofde zij niet langer dan één jaar er geweest was; terwijl hare misdragingen, kort voor en na de algemeene inspectie, geen zoo groot bezwaar tegen hare terug plaatsing opleveren; waarom ik, ten vervolge op mijnen brief van den 26 October JL. N. 3051, toch meen de vrijheid te moeten nemen UwHEdG om hare terug plaatsing, na dat zij in zoo verre hersteld zal wezen, te moeten verzoeken, zoo wel in het belang van het meisje, dat meermalen aan zulk eene ongesteldheid lijdt en bij hare moeder wenscht verpleegd te worden als van de moeder, die zonder krankzinnig te wezen, toch bekend staat voor zoodanig hartstochtelijk te zijn, dat een langere verwijdering van moeder en dochter, ongeraden schijnt; kunnende er van de moeder nog gezegd worden, dat zij overigens eene zeer knappe oppassende vrouw is en van het meisje, dat haar misdrijf nergens anders in bestaan heeft, dan dat zij, zonder bekomen verlof of ontslag is gaan dienen.
De Directeur der Kolonien
J Van Konijnenburg
Bij zijn brief gevoegd is een notitie van de bedelaarskolonist
Douwe Petrus van Steenwijk - meer over hem staat hier en op de pagina over geneeskunde -
die bij afwezigheid van de geneesheer de zieken verzorgt:
De onderget. heeft C. Penning in het Ziekenbouw opgenomen als laboreerende aan (Catharrus Vesicae) verkouding van de Blaas en daaruit ontstane moeijelijke pisloozing op dat pas bevonden als zijnde in eenen gunstigen ziekte toestand en naar zijn inzien als bijna voor reconvalescent te houden.
Steenwijk
bij absentie van den geneesheer
De permanente commissie mag dan op de brief van de directeur
noteren 'notificatie', voor kennisgeving, maar ze zwicht toch. Op
20 december 1843, invnr 546 (daarvan zijn geen scans),
besluit ze dat Cornelia Pennink uit de strafkolonie weg mag en mag
terugkeren naar het ouderlijk nest. Op 27 december 1843 is
ze weer thuis in Willemsoord.
Is de familie na dit welwillende gebaar van de kolonieleiding
voortaan dan wat voegzamer en gehoorzamer?? NEEN. Zoon Gerrit
Pennink verdwijnt nog door de voordeur, hij gaat op 28
mei 1844 als plaatsvervanger in militaire dienst, maar
verder blijft het een aaneenschakeling van overtredingen van de
tuchtregels:
● Cornelia Pennink blijft na haar vrijlating een half
jaartje thuis. Maar dan, drie dagen nadat haar broer in militaire
dienst is gegaan, op 1 juni 1844 deserteert ze van de
kolonie en dit keer voorgoed. Dan is nog alleen één dochter thuis.
Maar
● Wilhelmina Pennink gaat er kort na haar zus op 26
juni 1844 een tijdje tussenuit. Als datum dat ze terugkeert
staat in het stamboek genoteerd 18 juli 1844, maar als zij
voor de raad van tucht moet verschijnen op 25 juli 1844,
van dat gedeelte heb ik alleen een samenvatting,
heet het dat zij twee dagen is weggeweest.
Dat maakt echter niet uit, zonder verlof de kolonie verlaten is
zonder verlof de kolonie verlaten, ze wordt veroordeeld tot
verbanning naar de Ommerschans. Dat wacht Wilhelmina niet af, ze
neemt op 3 september 1844 de benen en blijft voorgoed weg.
● Johan Gerrit Pennink en Willemina de Wolff,
de alleen achtergebleven ouders, moeten tenslotte verschijnen voor
de tuchtraad van 6 maart 1845. Ook die zitting heb ik
alleen in samenvatting.
Johan Gerrit wordt ervan beschuldigd rogge te hebben verkocht, hij
bekent en zegt dat het was omdat hij slechts 10 cent per week in
handen krijgt.
Ook dit betekent verbanning naar de strafkolonie op de Ommerschans
en ook Johan Gerrit Pennink en Willemina de Wolff wachten dat niet
af: ze deserteren op 11 april 1845 van de kolonie.
Daarmee hebben vier van de vijf gezinsleden de kolonie verlaten
door ontvluchting.