Naar het overzicht
van stukken over SUBCOMMISSIES
De subcommissie Steenwijk is ruimer in het archief
vertegenwoordigd dan andere subcommissies, want behalve de stukken
in dit overzicht, is er ook een
gedeponeerd archief van de subcommissie. Dat bestaat uit:
Invnr 3450 = notulen van vergaderingen in 1818 en stukken van 1818
tot 1849,
Invnr 3451 = brievenboek vanaf 1848
Invnr 3452 = agenda's ledenvergaderingen 1950 en 1952 en notulen
1951
Zie voor een overzicht van plaatsen die tot het arrondissement Steenwijk behoren en de contribuanten door de jaren heen een overzicht van de Overijsselse subcommissies dat de IJsselacademie gemaakt heeft.
De subcommissie Steenwijk schrijft op dinsdag 15 september
1818 dat ze een gezin voor de proefkolonie hebben. De brief
bevindt zich in invnr 48 en in invnr 3450:
Het koloniaal gezin, als zoodanig bij ons geschikt gedacht, zou dan nu bestaan uit 9 personen, te weten:
1e Eene weduwe oud 49 jaren, kundig in het spinnen en allerlei boerenwerk, vlijtig en van goed zedelijk gedrag, hebbende lieve aangehuwde kinderen, te weten:
2e een jongen oud 11 jaren.
3e een meisje oud 8 jaren.
Hare eigene kinderen zijn:
4e een meisje oud 14 jaren.
5e een jongen oud 13 jaren.
6e een jongen oud 10 jaren.
7e een meisje oud 3 jaren.
Hierbij te voegen:
8e een jongen oud 16 jaren, vrij kundig in het boerenwerk.
9e een meisje oud 14 jaren.
De permanente commissie accepteert het gezin van Steenwijk, met
uitzondering van de aangehuwde kinderen, en op de vergadering van
de subcommissie op vrijdag 23 oktober 1818 begint men dan
ernstig te twijfelen, invnr 3450:
Hierop wordt overgegaan ter deliberatie wegens de bekendmaking aan het bovengenoemd huisgezin, van de op hetzelfde gevallen keuze, waarbij zich al dadelijk eene zwarigheid opdoet, bestaande in den stellig verklaarde tegenzin, van het hoofd deszelve in het vertrekken naar de kolonie, waarvan de vergadering door het medelid Wilbrink wordt geinformeerd.
Bij deze zwarigheid doet zich intusschen eene andere op, waarna(?) gebleken(?): dat de twee kinderen, abusievelijk aan onze Kommissie als aangehuwde kinderen opgegeven, eigen kinderen zijn der door ons gedesigneerde weduwe; waardoor het bewuste gezin als geheel ongeschikt wordt geoordeeld tot het voorgestelde doel.
Daarop gaat men proberen een ander gezin te vinden en dat gedoe
heb ik ondergebracht bij degene op wie uiteindelijk de keus valt,
Dirk Dikkeboom.
De subcommissie schrijft 1 december 1818 een artikel, wat in de notulen, invnr 3450, terug te vinden is als 'Kopij voor een berigt in de Staats- en Zwolsche courant', en dat verschijnt in de Staatscourant van 7 december 1818:
Steenwijk, den 1 December.
Voor weinige dagen smaakten wij, bij het afzenden onzer, voor de kolonie van weldadigheid bestemde, stadgenooten, een soortgelijk genoegen, als wij, gedurende eenigen tijd, ondervonden hebben bij het verzorgen en afvaardigen dier huisgezinnen, welke, naar Frederiksoord, de plaats hunner bestemming, reizende, aan ons waren aanbevolen.
En wie ook, die getuigen was van het treffend schouwspel, bleef zonder aandoening bij het zien van zijnen verarmden natuurgenoot, die, met gade en kroost, in zijne geboorteplaats, de behoefte ontweken, naar onbebouwde gronden henen trok, om, door het werk zijner handen, hetwelk hij ginds niet vinden kon, die behoeft te gaan vervullen?
Aan honderden onzer lijdende broeders is alzoo reeds den weg geopend, om, zoo gevoel van eer, van zedelijkheid en pligt slechts in hen leven, hun eigen brood te eten, en die smartelijke vernedering te ontgaan, die zoo menige afgesmeekte gifte met bittere traanen doet besproeijen.
Mogt ook weldra voor die duizenden, die er, helaas nog bestaan, een liefdeweg geopend worden! De vervulling van dezen wensch is zeker het verlangen van elken menschenvriend, en het kan hem daarom niet dan aangenaam zijn, te vernemen, dat de eerste proef in Frederiksoord aanvankelijk reeds de blijden hoop op goeden uitslag verlevendigt.
Door onze nabijheid aan de kolonie, zijn wij althans in staat gesteld, onze landgenooten te kunnen verzekeren, dat de proef, om in het heideveld, behoorlijk toebereid, dadelijk koren te verbouwen, uitnemend wel is uitgevallen.
De rogge tiert, op de best ons omringende gronden, niet weliger dan die, welke, in het laatst van september en den aanvang van october, in den nog onlangs woest liggenden grond, is gezaaid. De spinarbeid wordt reeds vlijtig verricht, en wij waren meermalen getuigen van de algemeene tevredenheid der kolonisten, die in veler gelaat uitgedrukt, uit veler monden betuigd werd.
Wij hoorden reeds, bij herhaling, hun gedrag binnen de kolonie roemen, door den man, aan wien de Maatschappij van Weldadigheid zoo onbeschijfelijk veel te danken heeft, en die, tot heden toe, in dezelve dagelijks werkzaam was, met eenen ijver en menschlievendheid, welke eerbied en bewondering wekken.
Buiten de kolonie maken velen zich bemind door hun betoon van dankbaarheid voor hun tegenwoordig lot, gepaard aan een geschikt uitwendig gedrag, dat wij van tijd tot tijd mogen opmerken in hen, die alhier den openbaren Godsdienst komen bijwonen.
Dat dan een dwaas vooroordeel tegen het nieuwe niemand langer terug houde, om mede te werken tot de edelste bedoelingen, uit zuivere menschenliefde geboren, tot waarachtig menschengeluk leidende.
En wie nog, uit welke andere reden, dan volstrekt onvermogen, zich heeft teruggehouden van het lidmaatschap der maatschappij van weldadigheid, aanvaarde hetzelve onverwijld, om te bevorderen den gelukkigen uitslag der menschenvereerendste onderneming, met welke wij ons, bij genoegzame en blijvende deelneming, zekerlijk vleijen mogen, en die dan, voor het welgeplaatste hart, de zaligste belooning met zich zal voeren.
Namens de sub-commissie van weldadigheid te Steenwijk
K. Hovens Gréve, secretaris
Uit dit artikel wordt geciteerd in De proefkolonie
pagina 33.
Het door Steenwijk in de kolonie geplaatste gezin Dikkeboom
veroorzaakt problemen in de proefkolonie en wordt half april
daarvandaan weggestuurd. Zie deze pagina
en daar staat ook de schriftelijke reactie van de subcommissie,
maar die vind ik - 'van achteren hierin bedrogen' - zo mooi en
sprekend dat ik hem hier ook zet:
UwEds. missive van 14 jan. ll. heeft bij ons meer dan eene onaangename gewaarwording verwekt. Een smartelijke teleurstelling is ook voor ons de terugkomst van het gezin van Dikkeboom uit de kolonie; smartelijkst omdat wij onze goede bedoeling, tot geluksbevordering eener verarmde en gebreklijdende famillie, zoo jammerlijk zien mislukken; en dubbel grievend door de schandelijke oorzaak, die hare welverdiende beroving van de voorregten der kolonie bewerkt en ons onder een vermoeden gebracht heeft, welk niet kon nalaten ons gevoelig te treffen, zoodra wij hetzelve uit UwEds. laatste missive ontwaarden.
Ook ons heeft vrouw Dikkeboom, tegen onze verwachting, gedurende haar verblijf te Frederiksoord meermale verdrietelijkheden veroorzaakt door hare onzedelijke klagten, welke ons dan ook reeds op den 18 dec. des vorigen jaars deden besluiten: haar met gestrengen ernst tot hare pligt te vermanen, met bijgevoegde bedreiging om, bij terugkering van dergelijke klagten hare uitzetting uit de kolonie te zullen bewerken, waarop van onze kant op den 29 dec. ll. een schriftelijk verzoek is gevolgd aan de Direkteur om bijzonder regard te willen slaan op gemelde kolonisten en haar gedrag rigoureuslijk te willen behandelen.
Wij achten derhalve hare uitzetting uit de kolonie dubbel verdiend; maar nemen tevens de vrijheid UwEds te observeren, dat het onbillijk zoude zijn, het onaangename hierdoor aan de Perm. Kommissie den Direkteur der kolonie veroorzaakt, ook slechts eenigzins op onze rekening te willen stellen. Hoezeer wij toch gaarne toestemmen dat de mogelijkheid om iemands karakter te kennen in kleinere plaatsen grooter zij dan op andere is het toch zeker dat het dikwerf alleen van zekere omstandigheden afhangt om een karakter te doen uitkomen.
Wij althans verzekeren de Perm. Kommissie het karakter van gemelde vrouw niet van zulk eene zijde gekend te hebben.
Veeleer hadden wij om den stand waarin zijn eerder in de maatschappij leefde van deze famielie gunstige gevoelens dan bij wegens anderen die zich aan ons voordeden, durven koesteren.
Jammerlijk zien wij ons van achteren hierin bedrogen en wij hebben nu gegronde vreze dat het van kwaad tot erger lopen en wij spoedig deze famillie die thans op de weldadigheid harer stadgenoten zeker weinig rekenen kan, tot den bedelstaf zullen zien gebracht.
Zij hebben dit hun lot verdiend en gaarne zouden wij zien dat zij, ook ten afschrikwekkend voorbeeld weldra hunne verblijfplaats vormden in het bedelaarsgesticht te Hoorn.
Wij hebben besloten hiertoe eene poging te doen en zullen ons te dien einde aan Z.E. den Gouverneur dezer Provincie wenden.
De subcommissie Steenwijk en de permanente commissie worden het
snel eens over een opvolger voor Dikkeboom. Op 10 februari 1819
arriveert met zijn gezin Sietsen Jansz van Lubeck, die in het
begin meestal als Sietzen Jansz wordt aangeduid. Zie over hem deze pagina.
Op 3 december 1819 ondertekent de subcommissie het contract C4,
zie een uitleg over
contracten en vandaar kun je doorklikken naar een lijst met alle
afgesloten C-contracten. Dat handgeschreven contract wijkt af van
de andere voorgedrukte C-contracten en bevindt zich in invnr 1396.
Op basis van dit contract wordt in de kolonie geplaatst Jacob de
Vos.
Op 30 november en 5 december wordt het contract A7 tussen de
'Heeren Armmeesteren van Steenwijk' en de Maatschappij getekend.
Zie over A-contracten op de hiervoor genoemde uitlegpagina.
Mei 1820 sluit de subcommissie met de Maatschappij het contract
C8, op grond waarvan negen personen, één gezin uitmakende,
geplaatst kunnen worden. De betaling op dat contract wordt
bijgehouden in een schriftje in invnr 1147.