Naar het overzicht
van stukken over SUBCOMMISSIES




De subcommissie van weldadigheid in Vledder,  onderdeel van het arrondissement Meppel


L

7 augustus 1825: Dat door de subkommissie van Vledder, altoos dadelijk op ontvangst van genoemde kwitantien, de kontributie is doen invorderen en daarna onverwijld kost en schadeloos voor de Maatschappij van Weldadig­heid aan genoemde kantonale kommissie is bezorgd geworden, zoo als ook wegens de laatste contributie verschenen geweest ulitmo maart 1824 heeft plaats gehad, welke op ontvangst der gedagte kwitantien, van de uitelkander verspreid wonende leden is doen ophalen en dadelijk daarna op den 4 february 1825 aan de kantonale kommissie te Meppel kost en schadeloos is bezorgd geworden, uitgezonderd van drie leden, welke om de volgende redenen weigerden te betalen en waarvan de ontvanger kwitantien bij de gemelde contributie op den 4 february voornoemd aan de kantonale kommis­sie te Meppel zijn geretourneerd, met opgaven waarom dezelve weigerden te betalen en wel van Lambert Manden te Nijensleek die verklaarde aan den destijds fungerende secretaris J.H. van Wolda thans thesaurier der subkommissie te Vledder, in tijd voor het lidmaatschap te hebben bedankt en van A.G. Schuttelaar en Hendr. Ger. Schuttelaar te Frederiksoord welke zeggen deze kontributie in Steenwijk te hebben voldaan, en om die reden weigerden aan de kommissie van Vledder te betalen, zonder dat echter van dit alles de minste aantekening word gevonden in de stukken van J.H. van Wolda, noch in die van dominee Heerspink welke laatste van Wolda als secretaris bij de subkommissie te Vledder is opgevolgd.
Dat het de subkommissie van Vledder, onverklaarbaar toeschijnt, om welke redenen de kantonale kommissie van Meppel in haar adres aan de Permanente Kommissie van Weldadigheid opgeeft, dat onder haar leden gevonden worden die tevens geëmploijeerden zijn in de kolonien onder deze gemeente en dat de meeste der leden in deze gemeente, geëmploijeerden van genoemde kolonie zouden zijn, daar het de genoemde kantonale kom­missie zoo uit de stukken daarvan bij haar voorhanden, als uit de kwitantien welke aan haar ter invordering van de Permanente Kommissie worden bezorgd, niet onduidelijk kan zijn, dat er behalve J.H. van Wolda, welke als nu sedert kort als geëmploijeerde der koloniën gereekend kan worden, niemand der geëmploijeerden lid der subkommissie van Vledder is en dat behalve gen. J.H. van Wolda, slechts vijf der gen. geëmploijeerden leden der Maatschappij zijn, namentlijk S.B. Drijber sedert 1818, B.J. Bosma sedert 1819, H. Faken, K. Mulder en J. Drijver sedert 1822, welke drie laatsten het lidmaatschap hebben aanvaard bij gelegenheid dat de subcom­missie van Vledder, de bode van 't gemeentebestuur, onder andere ook te Frederiksoord bij de huizen heeft rond gezonden, ter uitnodiging om als contribueerende leden der Maatschappij te laten inteekenen.
Dat wat betreft de beschuldiging van laauwheid, welke er in het behartigen der belangens voor de Maatschappij bij de plaatselijke subkom­missie van Vledder zoude bestaan, en het welke om bij gebragt redenen niet ter aanmoediging van anderen dient, antwoord de subkommissie van Vled­der, dat het de Permanente Kommissie niet onbekend kan zij, dat van den beginne aan, door haar alle mogelijke middelen ten voorbeeld van anderen zijn aangewend, om leden der Maatschappij te bekomen, dat den ondergete­kende geadsisteerd met ds. de Kemper ten dien einde op onderscheiden tijden, de gantsche gemeenten en bij alle huizen, waar men rekende dat iets gecontribueerd kon worden, zijn rondgegaan, met dat gunstig gevolg, dat men destijds in deze kleine en geringe gemeente meer leden der Maatschap­pij telde dan in eenige gemeente dezer provincie; doch welke van tijd tot tijd zijn verminderd.