Naar het overzicht
van stukken over SUBCOMMISSIES




De subcommissie van weldadigheid te Woerden

Woerden meldt op 24 juli 1818 dat er in de stad een subcommissie van weldadigheid is opgericht, zie hier.




November 1821

In het maandblad de Star van november 1821 melden Wageningen, Koevorden, Woerden, Hoogeveen en Alkmaar ‘nieuwe aanwinsten leden, donateurs en giften’.

In het archief

In invnr 1013, een rond 1825-1828 gemaakt register, is als penningmeester doorgestreept N.H. Richet en vervangen door J.G.H. Reudler, en is als secretaris doorgestreept G.D. van 't Riet en vervangen door M.J. van Erp Taalman Kip.

Boze brief oktober 1824

Ingekomen post invnr 71. Brief van A. Cats  van achttienhoven aan de permanente commissie:

Ter bevordering van al wat goed, edel en schoon is medetewerken, is mij van mijne jeugd af aan steeds ingeprent; onderscheidene brave mannen hebben daartoe het hunne bijgedragen, en door deze is het dan ook dat ik lid ben van verschillende in ons Vaderland gevestigde maatschappijen of genoot­schappen en onder anderen van die tot Nut van 't Algemeen, de moeder van die der Weldadigheid.

Deze laatstgenoemde Maatschappij, de dochter der eerste, is mij bereids bij hare oprigting welkom geweest, en nog roem ik de edele pogingen van een braven Vorst, om de minvermogende volksklasse tot een beter bestaan en hooger toppunt van zedelijk geluk te brengen!.

Maar waarom dan geen lid meer van zoodanige gezegende inrigting? is voorzeker de vraag die bij elk mensch moet opwellen, en de aanleiding geeft om deze te schrijven.

Bij de oprigting kwam ik in de directie, eenige onaangenaamheden ondervond ik reeds vroeg, zoodanig dat den Heer Pastoor Richel, uit hoofde van de schandelijke uitdrukkingen door den Heer Ham, aan hem geuit, onze bijeenkomst verliet, en waardoor, uit hoofde ZijnEerw. thesaurier was geene verdere rekeningen gesloten zijn.

Ik ijverde voor deze Weldadige Maatschap­pij, op eene eerlijke wijze; nimmer eenige penningen ontvangende veel min onder mij geslagen hebbende, terwijl de toegezondene kwitantien in blanco, nimmer een dag aan mijn huis hebben gelegen, maar of aan de Heer Richel of nader aan wijlen ds. Andrea eigenhandig zijn bezorgd geworden, als hunne en niet mijne verantwoording betreffende.

Alles is verder onachtzaam blijven voortlopen, God dank!, zonder mijn toedoen.

Maar dit ook gepaard bij de verweidering die tusschen de Heeren Stam, Bredius en mij bestonden of bestaan, schijnt aanleiding gegeven te hebben, om mij als lid en secretaris zonder de minste redenen te ontslaan, blijkens nevensgaand afschrift eener bij mij ontvangene missive.

Zoodanig is de belooning voor weldoen te Woerden, waar geene nuttige inrichting bestaat, maar zelfs onderwijs en opvoeding der jeugd verwaarloosd wordt!

Dit voorgaande dient slechts tot inleiding, maar nu moet ik ter zake treden:

Tijdens mij verblijf te Leijden, om aldaar een Neerlandsch feest bijtewonen, ontmoetede ik toevallig een mijner vrienden, die mij over Woer­den sprekende, omtrend de onderhavige zaak onderhield, en niet onduidelijk te kennen gaf, dat ten mijnen opzigte ongunstige berigten bij de Permanente Commissie waren ingekomen; dat de rekeningen die inferieur(?) waren, zoo zoo gesloten zijn moeten worden, even of ik daar van de oorzaak was, en diergelijke meer.

Te veel gevoel van eer en voor eerlijkheid bezittende, is mij deze aantijging onaangenaam geworden, en heeft mij op nieuw duisterlingen doen kennen, die hunne verachtelijke handelwijzen, door middel van eens anders naam te leimen trachten goed te maken.

Wat toch kan anders gezegd worden van zoodangie aterlingen(?), die welligt om een glimp te geven aan hunne, niet zoo zeer (ten minste zoo ik hope) ter kwader trouw geslotende rekeningen, mij die nimmer dien aangaande geindispeerd(?) maar wel uit geschoten en nog te vorderen heeft, een blaam opteleggen, altijd onuitwis­baar, maar ter bevordering strekkende van menschenkennis en ontwikkeling van karakters, die vooral in den voorzitter der subkommissie, den Heer burgemeester Bredius, uitblinkt.

Dan wat behoef ik duisterlingen, nietige wezens (zoo noem ik, en met mij ook elk regtschapen Nederlander die menschen, die niet openhartig handelen maar geveinsd werken) te doen kennen aan namen, bij wien dezelve genoegzaam bekend zijn.

Het geld hier mijne eer en dit alleen is de hoofdzaak van mijn geschrijf, met berigt dat ik aan niets deel heb, maar mishandeld ben.

Dat men deze ter inwinnning van berigt aan de subkommissie te Woerden vrij inzende, terwijl het mij aange­naam zal wezen, de aanteigingen ten mijnen laste ingebragt te mogen bekomen, ten einde daartoe termen vindende naar bevind van zaken te kunnen handelen.

Wanneer UwelEd.Geb. mij met eenig antwoord en toezending van het verzochte gelieven te verëeren, zullen UwelEd.Geb. bijzonder verpligten, die de eer heeft zich met gedistingeerde hoogachting te noemen

WelEdel Geboren Heeren!
UWelEd.Geb. Zeer DWDienaar
A. Cats van achttienhoven

Bijgevoegd bij de brief van Cats van achttienhoven is een briefje::

De subcommissie van Weldadigheid alhier, Uw geëxcuseerd hebbende als hunnen secretaris, heb ik op mij genomen Uw daarvan kennis te geven; verzoekende om de papieren, correspondentie en al wat daartoe behorende is, in mijn handen te stellen. Ik blijf

UwEd. DWDienaar
Ham van Sluijswijk