In den raad is overlegd een proces verbaal van den raad van
toezigt over Willemsoord, de dato 25 dezer, betrekkelijk den
persoon van Jan Snoek van kol.no 3, beschuldigd als in
ontucht geleefd te hebben met Johanna Godel welke, op den
12 dezer, door den raad is veroordeeld geworden naar de
Ommerschans
Dan, thans wordt Jan Snoek, beschuldigd, volgens het gemelde
verbaal, van een oneerlijke verkeering gehouden te hebben, met
Johanna Godel en Johanna Grollee
De laatstgenoemde Johanna Grollee, alhier tegenwoordig, en
het eerst voor den raad verschenen, verklaart, dat de
bovengenoemde Jan Snoek, met haar verkeerd hebbende, ten dien
tijde onderscheidene malen, op eene geweldige wijze getracht
heeft, haar tot oneerbaarheid en ontucht over te halen, en haar
zelfs bij zekere gelegenheid eenen daalder in den schoot had
geworpen, maar dat zij, door het aanwenden harer krachten, steeds
hare eer had bewaard gehouden.
Jan Snoek, mede voor ons gecompareerd zijnde, getuigt, met
Johanna Godel nooit verkeering gehad te hebben, op welke
verklaring hij zelfs gereed is, eden te doen, maar wel met de
dochter van Grollee, genaamd Johanna en voegt er bij, dat hij met
dit meisje één keer (volgens zijne getuigenis voor den raad van
toezigt, drie keer) op eene ontuchtige wijze geleefd heeft, doch
weet zich niet meer te herinneren, volgens zijn zeggen, wanneer en
aan welke plaats.
Alsmede is voor den raad gecompareerd de kolonist Lodewijk
Zorn, schoenmaker in kol.no 1, blijkens proces verbaal van
den raad van toezigt dier kolonie, verdacht gehouden, van op den
12 dezer aan Geert Tijen, landbouwer te Nijensleek, rog of
boekweit verkocht te hebben, doch voor welken raad hij zulks
ontkend en gezegd had den gemelden Geert Tijen in het geheel niet
gezien te hebben.
Bij het verhoor van dezen L.Zorn, verklaart hij ook hier, G.Tijen
niet gezien en nog veel minder rog of boekweit aan hem verkocht te
hebben.
In den raad is overwogen:
1 De aanklagte van Johanna Godel, die openlijk en plegtig verklaart, dat zij van niemand anders, dan van Jan Snoek zwanger is;
2 De getuigenis van hare huismoeder, de wed Zwaan, dat de genoemde Jan Snoek, aan hunne huis, met Johanna Godel, verscheidene zondagavonden, op eene buitengewonen wijze had gespeeld en gestoeid.
3 De bekentenis van Jan Snoek, dat hij met de dochter
van Grollee, oneerbaar geleefd heeft, en zijn gezegde voor den
raad van toezigt, dat het hem niet
verwonderd zoude hebben, wanneer deze van hem zwanger was
geworden.
4 De vrijmoedige verklaring van Johanna Grollee, van wel
met Jan Snoek te doen, maar nimmer op eene schandelijke of
oneerbare wijze geleefd te hebben.
5 Het doorgaande gedrag van Jan Snoek en Johanna Grollee
6 Het standvastig ontkennen van Lodewijk Zorn van eenig
koorn verkocht te hebben.
Na het opnemen der stemmen is bevonden, dat de leden van den raad van één gevoelen en oordeel zijn.
Waarop de navolgende uitspraak is gedaan:
a Jan Snoek wordt uit hoofde zijner begane ontucht en gehouden gedrag gecondemneerd naar de Ommerschans
b Johanna Grollee voor onschuldig te verklaren, doch haar ernstig te vermanen zich voortaan met zoodanige jongens niet meer op te houden
c Lodewijk Zorn, als zijnde de misdaad niet genoegzaam bewezen tot nadere opheldering onbeoordeeld te laten
En zal de Permanente Kommissie der Maatschappij van Weldadigheid
bij extract dezes, hiervan kennis worden gegeven.
Voor extract conform,
De Direkteur de Koloniën
Visser
Notities bij het zittingsverslag