Extract uit het verhandelde van den raad van policie in de vrije kolonien der Maatschappij van Weldadigheid Zaterdag den 26 november 1825


In den raad is overlegd een proces verbaal van den raad van toezigt over Willemsoord, de dato 25 dezer, betrekkelijk den persoon van Jan Snoek van kol.no 3, beschuldigd als in ontucht geleefd te hebben met Johanna Godel welke, op den 12 dezer, door den raad is veroordeeld geworden naar de Ommerschans


Dan, thans wordt Jan Snoek, beschuldigd, volgens het gemelde verbaal, van een oneerlijke verkeering gehouden te hebben, met Johanna Godel en Johanna Grollee


De laatstgenoemde Johanna Grollee, alhier tegenwoordig, en het eerst voor den raad verschenen, verklaart, dat de bovengenoemde Jan Snoek, met haar verkeerd hebbende, ten dien tijde onderscheidene malen, op eene geweldige wijze getracht heeft, haar tot oneerbaarheid en ontucht over te halen, en haar zelfs bij zekere gelegenheid eenen daalder in den schoot had geworpen, maar dat zij, door het aanwenden harer krachten, steeds hare eer had bewaard gehouden.


Jan Snoek
, mede voor ons gecompareerd zijnde, getuigt, met Johanna Godel nooit verkeering gehad te hebben, op welke verklaring hij zelfs gereed is, eden te doen, maar wel met de dochter van Grollee, genaamd Johanna en voegt er bij, dat hij met dit meisje één keer (volgens zijne getuigenis voor den raad van toezigt, drie keer) op eene ontuchtige wijze geleefd heeft, doch weet zich niet meer te herinneren, volgens zijn zeggen, wanneer en aan welke plaats.


Alsmede is voor den raad gecompareerd de kolonist Lodewijk Zorn, schoenmaker in kol.no 1, blijkens proces verbaal van den raad van toezigt dier kolonie, verdacht gehouden, van op den 12 dezer aan Geert Tijen, landbouwer te Nijensleek, rog of boekweit verkocht te hebben, doch voor welken raad hij zulks ontkend en gezegd had den gemelden Geert Tijen in het geheel niet gezien te hebben.

Bij het verhoor van dezen L.Zorn, verklaart hij ook hier, G.Tijen niet gezien en nog veel minder rog of boekweit aan hem verkocht te hebben.


In den raad is overwogen:

1 De aanklagte van Johanna Godel, die openlijk en plegtig verklaart, dat zij van niemand anders, dan van Jan Snoek zwanger is;

2 De getuigenis van hare huismoeder, de wed Zwaan, dat de genoemde Jan Snoek, aan hunne huis, met Johanna Godel, verscheidene zondagavonden, op eene buitengewonen wijze had gespeeld en gestoeid.

3 De bekentenis van Jan Snoek, dat hij met de dochter van Grollee, oneerbaar geleefd heeft, en zijn gezegde voor den raad van toezigt, dat het hem niet
verwonderd zoude hebben, wanneer deze van hem zwanger was geworden.
4 De vrijmoedige verklaring van Johanna Grollee, van wel met Jan Snoek te doen, maar nimmer op eene schandelijke of oneerbare wijze geleefd te hebben.

5 Het doorgaande gedrag van Jan Snoek en Johanna Grollee

6 Het standvastig ontkennen van Lodewijk Zorn van eenig koorn verkocht te hebben.


Na het opnemen der stemmen is bevonden, dat de leden van den raad van één gevoelen en oordeel zijn.

Waarop de navolgende uitspraak is gedaan:

a Jan Snoek wordt uit hoofde zijner begane ontucht en gehouden gedrag gecondemneerd naar de Ommerschans

b Johanna Grollee voor onschuldig te verklaren, doch haar ernstig te vermanen zich voortaan met zoodanige jongens niet meer op te houden

c Lodewijk Zorn, als zijnde de misdaad niet genoegzaam bewezen tot nadere opheldering onbeoordeeld te laten

En zal de Permanente Kommissie der Maatschappij van Weldadigheid bij extract dezes, hiervan kennis worden gegeven.

Voor extract conform,
De Direkteur de Koloniën
Visser


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1615

Notities bij het zittingsverslag