Extract uit de notulen van het verhandelde bij den raad van policie over de vrije koloniën

Zaterdag den 8 maart 1828


Present
de Heer Bersma, L.Pres
de Heer Brouwer,   
de kolonist Gutsloo, gemeensman
de kolonist Hoffman, gemeensman
en Van Wolda, secr.

Zijn in den raad gelezen, de processen verbaal

1  Van den raad van toezigt van kol No 1,
inhoudende dat de jongeling Johannes van Mechelen, oud 23 jaren, te voren ingedeeld bij Fahrenkamp, in de maand Juli 1825, voor 14 dagen met verlof naar de  zeedijken was gaan werken, nu door eenen veldwachter van Hasselt herwaards was te rug gebragt.

2  Van den raad van toezigt van kol No 2, in dato 7 dezer,
houdende beschuldiging tegen eenen Lute Gosses Welstra, oud 17 jaren, inwonende bij zijne moeder en stiefvader Spoelstra, welke onderscheidene malen, de kolonie zonder permissie verlaten, en nu eene reis gedaan zoude hebben naar Leeuwarden ten einde zich in Lands dienst te laten aannemen, hetgene echter mislukt was.

3  van den raad van toezigt van kol No 3, in dato 7 dezer,
waarin Hester van der Mark, oud 20 jaren, ingedeeld bij den kolonist de Nekker, op Willemsoord, beschuldigd wordt van bezwangerd te zijn van eenen jongeling, genaamd Pieter Ponse, zoon van de wed. Ponse, wonende in dezelfde kolonie, welke zulks insgelijks bekend zoude hebben, met eenparig verzoek en getuigenis, dat zij beide ontslagen wenschten te worden van de kolonie, ten einde zoo spoedig mogelijk te trouwen.

                          
Deze lieden aangezegd en alhier gecompareerd zijnde, zijn dezelven, één voor één, (uitgezonderd Pieter Ponse en Hester van der Mark, welke verzochten, hier gezamenlijk te worden toegelaten), voor den raad geroepen en bleken hunne eigene getuigenissen en verklaringen op de vragen, hun door den President gedaan, te zijn als volgt:


Joh. van Mechelen, was aan de zeedijken ziek geworden, hierdoor had hij schulden gemaakt, die naderhand weer verdiend en betaald hadden moeten worden. Vervolgens had hij niet wederom te rug durven keren uit vrees van gestraft te zullen worden. Daarop had hij zich bij eenen boer verhuurd.

Lute Gosses Welstra, had zich willen laten aan nemen om te zien of hij het niet beter kon krijgen dan in de kolonie, maar omdat hij nog te jong was, had men hem niet willen hebben en alzoo had hij wederom de wijk naar de kolonie genomen.

Pieter Ponse en Hester van der Mark, verklaren de waarheid te zijn, hetgene  in het proces verbaal van den raad van toezigt, tegen hen was ingebragt; zij verzoeken hun ontslag van de kolonie om te kunnen trouwen.



Nadat deze lieden zich wederom verwijderd hadden, is bij den raad van policie in overweging genomen

a Dat het buiten de kolonie gaan, zonder verlof te hebben, en het wegblijven, zoo lang de kolonisten het kunnen uithouden, mede ten voorbeelde van anderen gestraft moet worden

Dat bij het te keer gaan van ontuchtigheid de raad zich zelven dient te blijven


En hierop is bevonden, dat alle leden van dezen raad, ten aanzien van Lute Gosses Welstra, die zijne toevlugt tot de kolonie schijnt te nemen wanneer hij elders niet meer te regt kan, van een gevoelen zijn, hetgene ten aanzien der andere beschuldigden, het geval niet is, zoo als uit het navolgende blijkt;

De beide gemeensmannen Gutsloo en Hoffmann zijn van gevoelen, dat Joh. van Mechelen, omdat hij van te voren altoos een stille en brave jongen was, slechts voor zes nachten in den cachot moet worden opgesloten, en de drie overige leden zijn er voor, dat hij, als zijnde bijna drie jaren weggeweest, gestraft moet worden met de Ommerschans.

Ten aanzien van Pieter Ponse en Hester van der Mark zijn de gevoelens der leden als volgt;

Gutsloo en Hoffmann zeggen; zoo zij het ontslag kunnen krijgen, hen beide te ontslaan, omdat het goede jonge lieden zijn, en zoo zij dit niet kunnen bekomen dan te verwijzen naar de Ommerschans.

Brouwer zegt: “Buiten advies, reden wenschte de Permanente Kommissie, indien mogelijk hier een middenweg kon vinden, reden hun gedrag aanwijst geene wulpsheid, maar welmeenende liefde heeft doen vullen”

Bersma en van Wolda: “daar de misdaad gelijk staat aan die van anderen, hen beiden te veroordeelen naar de Ommerschans”

Waarop eindelijk besloten is:

a Lute Gosses Welstra en Johannes van Mechelen ingevolge  de meerderheid van stemmen, te veroordeelen naar de strafkolonie Ommerschans, echter onder nadere approbatie van den Heer President van den raad, die er niet bij tegenwoordig kon zijn, en van de Permanente Kommissie.

b De beslissing ten aanzien van Pieter Ponse en Hester van der Mark, onder nadere approbatie van den Heer Direkteur, geheel over te laten aan het oordeel van de Permanente Kommissie, waarop ook de Heer Brouwer zich beroepen heeft.

Er zal bij afschrift dezes, hiervan worden kennis gegeven aan de Permanente Kommissie van Weldadigheid.

Voor Extract conform,
De Direkteur der Kolonien


Eronder is door de secretaris van de permanente commissie bijgeschreven: Het 1ste goedgekeurd en mede tot de verwijzing van Pieter Ponse en Hester van der Mark voor één jaar, met de belofte van terugplaatsing op eene hoeve aan de Burg van Dordrecht na dien tijd. Besloten, den 28 April 1828 art 130. J van Konijnenburg. Secr. der PK.


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1615

Notities bij het zittingsverslag