Present
de Heer Bersma, L.Pres
de Heer Brouwer,
de kolonist Gutsloo, gemeensman
de kolonist Hoffman, gemeensman
en Van Wolda, secr.
Zijn in den raad gelezen, de processen verbaal
1 Van den raad van toezigt van kol No 1,
inhoudende dat de jongeling Johannes van Mechelen, oud 23
jaren, te voren ingedeeld bij Fahrenkamp, in de maand Juli 1825,
voor 14 dagen met verlof naar de zeedijken was gaan werken,
nu door eenen veldwachter van Hasselt herwaards was te rug
gebragt.
2 Van den raad van toezigt van kol No 2, in dato 7
dezer,
houdende beschuldiging tegen eenen Lute Gosses Welstra,
oud 17 jaren, inwonende bij zijne moeder en stiefvader Spoelstra,
welke onderscheidene malen, de kolonie zonder permissie verlaten,
en nu eene reis gedaan zoude hebben naar Leeuwarden ten einde zich
in Lands dienst te laten aannemen, hetgene echter mislukt was.
3 van den raad van toezigt van kol No 3, in dato 7
dezer,
waarin Hester van der Mark, oud 20 jaren, ingedeeld bij
den kolonist de Nekker, op Willemsoord, beschuldigd wordt
van bezwangerd te zijn van eenen jongeling, genaamd Pieter
Ponse, zoon van de wed. Ponse, wonende in dezelfde
kolonie, welke zulks insgelijks bekend zoude hebben, met eenparig
verzoek en getuigenis, dat zij beide ontslagen wenschten te worden
van de kolonie, ten einde zoo spoedig mogelijk te trouwen.
Deze lieden aangezegd en alhier gecompareerd zijnde, zijn
dezelven, één voor één, (uitgezonderd Pieter Ponse en Hester
van der Mark, welke verzochten, hier gezamenlijk te worden
toegelaten), voor den raad geroepen en bleken hunne eigene
getuigenissen en verklaringen op de vragen, hun door den President
gedaan, te zijn als volgt:
Joh. van Mechelen, was aan de zeedijken ziek geworden,
hierdoor had hij schulden gemaakt, die naderhand weer verdiend en
betaald hadden moeten worden. Vervolgens had hij niet wederom te
rug durven keren uit vrees van gestraft te zullen worden. Daarop
had hij zich bij eenen boer verhuurd.
Lute Gosses Welstra, had zich willen laten aan nemen om te
zien of hij het niet beter kon krijgen dan in de kolonie, maar
omdat hij nog te jong was, had men hem niet willen hebben en alzoo
had hij wederom de wijk naar de kolonie genomen.
Pieter Ponse en Hester van der Mark, verklaren de
waarheid te zijn, hetgene in het proces verbaal van den raad
van toezigt, tegen hen was ingebragt; zij verzoeken hun ontslag
van de kolonie om te kunnen trouwen.
Nadat deze lieden zich wederom verwijderd hadden, is bij den raad
van policie in overweging genomen
a Dat het buiten de kolonie gaan, zonder verlof te hebben,
en het wegblijven, zoo lang de kolonisten het kunnen uithouden,
mede ten voorbeelde van anderen gestraft moet worden
b Dat bij het te keer gaan van ontuchtigheid de raad
zich zelven dient te blijven
En hierop is bevonden, dat alle leden van dezen raad, ten aanzien
van Lute Gosses Welstra, die zijne toevlugt tot de kolonie
schijnt te nemen wanneer hij elders niet meer te regt kan, van een
gevoelen zijn, hetgene ten aanzien der andere beschuldigden, het
geval niet is, zoo als uit het navolgende blijkt;
De beide gemeensmannen Gutsloo en Hoffmann zijn
van gevoelen, dat Joh. van Mechelen, omdat hij van te
voren altoos een stille en brave jongen was, slechts voor zes
nachten in den cachot moet worden opgesloten, en de drie overige
leden zijn er voor, dat hij, als zijnde bijna drie jaren
weggeweest, gestraft moet worden met de Ommerschans.
Ten aanzien van Pieter Ponse en Hester van der Mark
zijn de gevoelens der leden als volgt;
Gutsloo en Hoffmann zeggen; zoo zij het ontslag kunnen krijgen, hen beide te ontslaan, omdat het goede jonge lieden zijn, en zoo zij dit niet kunnen bekomen dan te verwijzen naar de Ommerschans.
Brouwer zegt: “Buiten advies, reden wenschte de Permanente Kommissie, indien mogelijk hier een middenweg kon vinden, reden hun gedrag aanwijst geene wulpsheid, maar welmeenende liefde heeft doen vullen”
Bersma en van Wolda: “daar de misdaad gelijk staat aan die
van anderen, hen beiden te veroordeelen naar de Ommerschans”
Waarop eindelijk besloten is:
a Lute Gosses Welstra en Johannes van Mechelen
ingevolge de meerderheid van stemmen, te veroordeelen naar
de strafkolonie Ommerschans, echter onder nadere
approbatie van den Heer President van den raad, die er niet bij
tegenwoordig kon zijn, en van de Permanente Kommissie.
b De beslissing ten aanzien van Pieter Ponse en Hester
van der Mark, onder nadere approbatie van den Heer
Direkteur, geheel over te laten aan het oordeel van de Permanente
Kommissie, waarop ook de Heer Brouwer zich beroepen heeft.
Er zal bij afschrift dezes, hiervan worden kennis gegeven aan de
Permanente Kommissie van Weldadigheid.
Voor Extract conform,
De Direkteur der Kolonien
Eronder is door de secretaris van de permanente commissie
bijgeschreven: Het 1ste goedgekeurd en mede tot de
verwijzing van Pieter Ponse en Hester van der Mark
voor één jaar, met de belofte van terugplaatsing op eene hoeve aan
de Burg van Dordrecht na dien tijd. Besloten, den 28 April 1828
art 130. J van Konijnenburg. Secr. der PK.
Notities bij het zittingsverslag