Notulen van het verhandelde bij den Raad van Tucht,

te Frederiksoord den 24 Augustus 1829


Tegenwoordig:
de Heer J. van Konijnenburg, vz, President
de Heer M. Bersma   
de Heer Brouwer
de kolonist J. Althoff,  gemeensman
de kolonist J.H. Dornbach en
J.H. van Wolda, Secr.

De President legt over een proces verbaal van de Raad van Toezigt van kol No 1, houdende beschuldiging van den kolonist Duiker, ter zake van het misbruik maken van sterken drank, en van den bestedeling Evert Haverman, aangaande mishandeling van den zoon van den kolonist Götz, met name Johannes.

De eerstgenoemde voor den Raad verschenen en over zijne verkeerdheid ondervraagd zijnde, erkent dezelve op den 13 dezer, sterken drank te hebben gebruikt, waartoe huisselijke oneenigheden aanleiding hadden gegeven, maar niet dat hij beschonken geweest is, veel minder dat hij zich meermalen aan het misbruiken van sterken drank zoude schuldig maken, berouw betoonende over zijne misstap.

Het gevoelen der leden van den Raad gevraagd wordende, blijkt het dat al de leden eenstemming van oordeel zijn, dat Duiker niet zoo zeer als zich doorgaande aan het misbruik van sterken drank zoude schuldig maken, kan beschouwd worden, terwijl het aan de Leden Bersma, Brouwer en Althoff wel bekend is, dat een zeldzaam, zoo niet het eenige geval moet geweest zijn.

Overwegende, dat volgens Art 3 § 2 verplaatsing naar de Ommerschans gesteld is op het misbruik maken van sterken drank, waardoor de Leden meenen te moeten verstaan het bij herhaling beschonken vinden van eenig persoon.

Besluit:

Den kolonist Duiker met eene ernstige vermaning en bedreiging van andermaal voor den Raad ten dien zake geroepen wordende, naar de Ommerschans te zullen worden verwezen, voor dit maal te laten gaan, welke vermaning hem dan ook door den President gegeven is.



Daarna Evert Haverman binnen geroepen en over de mishandeling aan Götz gepleegd ondervraagd zijnde, heeft dezelve zijne schuld erkend en tot reden gegeven, dat hij in twist met hem en de anderen zijnde, deze daartoe aanleiding hadden gegeven.

Het gevoelen der Leden, omtrent de bestraffing van dezen jongeling gevraagd zijnde, meenen dezelve eenpariglijk, dat hij ingevolge de 2e par. van art 2 en de eerste van art 3 met opsluiting in de strafkamer behoort te worden gestraft, hebbende het Lid Bersma voor zes, Dornbach voor vier en de vier overigen voor drie dagen opsluiting gestemd, waartoe hij mitsdien veroordeeld is. –

Aldus opgemaakt in den raad van Tucht ten dage en plaatse als boven vermeld.
J. van Konijnenburg Cz President
M Bersma
JBrouwer
JH Dornbach             
G: Althoff           
JH vanWolda secr       


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1615

Notities bij het zittingsverslag