Tegenwoordig:
de Heer J. van Konijnenburg, vz, President
de Heer M. Bersma
de Heer Brouwer
de kolonist J. Althoff, gemeensman
de kolonist J.H. Dornbach en
J.H. van Wolda, Secr.
De President legt over een proces verbaal van de Raad van Toezigt
van kol No 1, houdende beschuldiging van den kolonist Duiker,
ter zake van het misbruik maken van sterken drank, en van den
bestedeling Evert Haverman, aangaande mishandeling van den
zoon van den kolonist Götz, met name Johannes.
De eerstgenoemde voor den Raad verschenen en over zijne
verkeerdheid ondervraagd zijnde, erkent dezelve op den 13 dezer,
sterken drank te hebben gebruikt, waartoe huisselijke oneenigheden
aanleiding hadden gegeven, maar niet dat hij beschonken geweest
is, veel minder dat hij zich meermalen aan het misbruiken van
sterken drank zoude schuldig maken, berouw betoonende over zijne
misstap.
Het gevoelen der leden van den Raad gevraagd wordende, blijkt het
dat al de leden eenstemming van oordeel zijn, dat Duiker
niet zoo zeer als zich doorgaande aan het misbruik van sterken
drank zoude schuldig maken, kan beschouwd worden, terwijl het aan
de Leden Bersma, Brouwer en Althoff wel
bekend is, dat een zeldzaam, zoo niet het eenige geval moet
geweest zijn.
Overwegende, dat volgens Art 3 § 2 verplaatsing naar de
Ommerschans gesteld is op het misbruik maken van sterken drank,
waardoor de Leden meenen te moeten verstaan het bij herhaling
beschonken vinden van eenig persoon.
Besluit:
Den kolonist Duiker met eene ernstige vermaning en
bedreiging van andermaal voor den Raad ten dien zake geroepen
wordende, naar de Ommerschans te zullen worden verwezen,
voor dit maal te laten gaan, welke vermaning hem dan ook door den
President gegeven is.
Daarna Evert Haverman binnen geroepen en over de
mishandeling aan Götz gepleegd ondervraagd zijnde, heeft
dezelve zijne schuld erkend en tot reden gegeven, dat hij in twist
met hem en de anderen zijnde, deze daartoe aanleiding hadden
gegeven.
Het gevoelen der Leden, omtrent de bestraffing van dezen jongeling
gevraagd zijnde, meenen dezelve eenpariglijk, dat hij ingevolge de
2e par. van art 2 en de eerste van art 3 met opsluiting in de
strafkamer behoort te worden gestraft, hebbende het Lid Bersma
voor zes, Dornbach voor vier en de vier overigen voor drie dagen
opsluiting gestemd, waartoe hij mitsdien veroordeeld is. –
Aldus opgemaakt in den raad van Tucht ten dage en plaatse als
boven vermeld.
J. van Konijnenburg Cz President
M Bersma
JBrouwer
JH Dornbach
G: Althoff
JH vanWolda secr
Notities bij het zittingsverslag