Alle leden waren tegenwoordig.
De President legt over een proces verbaal van den Raad van
toezigt, betreffende de ontvreemding van drie spint rogge, dor de
huisvrouw van Dirk Jan Wiemes, huisverzorger en opziener
in de 2e wijk van kol.1.
Daarop nader gehoord de bij hem ingedeelde Jacobus Gilles, van wie, het gebleken is, dat hij door zijne pleegmoeder gelast was, de zak met rogge voor en in haar bijzijn weg te brengen.
Daarna ondervraagd de vrouw van Wiemes, welke, de zaak niet kunnende ontkennen, evenmin als dat die rogge werkelijk het eigendom der Maatschappij was, echter tot hare verschooning opgeeft, zulks uit gebrek voor het oogenblik te hebben gedaan.
Eindelijk Wiemes zelven gehoord hebbende, scheen het dat hij van die ontvreemding vooruit niet heeft geweten, gelijk hij dan ook daarover zijn leedwezen en afkeuring betuigt.
Overwegende, dat, alhoewel het zijn kan, dat de man vreemd is van
de daad dezelve echter voor de handelingen zijner vrouw behoort in
te staan en dat de ingedeelde uit hoofde van deszelfs jaren niet
wel als medepligtige kan worden gestraft, zoo oordeelt de raad,
dat alleen de vrouw van Wiemes de schuldige is en behoort
te worden gestraft, voor zoo verre niet uit den aard der zaak het
huisgezin daarin behoort te deelen.
Daarop in omvraag gebragt zijnde, welke straf van $ 3 van art 3
van het reglement van tucht de vrouw van Wiemes zal worden
opgelegd.
Stemmen de drie gemeensmannen voor eene opsluiting van acht dagen
en de overige vier leden voor eene verplaatsing van haar met haar
eigen gezin naar de Ommerschans, met bijvoeging dat het
lid Bersma, dat de Permanente Commissie dit huisgezin als
voor een onbepaalden tijd en zoo lang zij voldoen, aangenomen
zijnde, uit de kolonie zoude kunnen worden ontslagen.
De overige leden van gevoelen zijnde, dat daardoor, vooral tegen
de winter, aan het huisgezin een zeer zware straf zou worden
opgelegd, besluit mietsdien tot het voorstel aan de
Permanente Commissie tot overplaatsing van het huisgezin van
Wiemes naar de Ommerschans.
Art.2
wordt overlegd een proces verbaal van den Raad van toezigt,
betreffende het beschonken zijn, op den 12 September van den
kolonist Kruit van kol.2.
Beschuldigde zijnen misstap erkennende, en daarvoor verschooning
vragende, besluit de Raad met algemeene stemmen hem overeenkomstig
$ 1 van art 3 van het reglement van tucht, voor drie dagen in de
strafkamer op te sluiten.
Art.3.
Komt voor Marinus de Wilge van kol. 3, welke in April of
Mei JL de kolonie heimelijk verlaten heeft en, zich sedert dien
tijd te ’s Gravenzande bij eenen boer heeft opgehouden en
die, volgens, zoo hij zegt door ziekte buiten dienst geraakt
zijnde, door den Burgemeester te dien plaatse naar de kolonien is
te ruggezonden.
Al de leden stemmen samen in het besluit tot overplaatsing van
dien losbandigen kolonistenwees naar de Ommerschans, onder
goedkeuring van de Permanente Commissie, overeenkomstig $ 2 van
art 3 van het reglement van tucht.
En zal een extract wat het 2e art betreft, aan den Onderdirekteur
van kol. 2 worden uitgereikt, ten fine van uitvoering, en verders
deze notulen in originali aan de Permanente Commissie ingezonden.
Gedaan in den Raad van tucht te Frederiksoord den 18 September
1830.
J. van Konijnenburg, President
M Bersma
A Brouwer
J.H. Dornbach
G. Fraterman
G: Althoff
JH van Wolda
Proces Verbaal van het verhandelde door den Raad van Toezigt in
Kolonie N1 op Donderdag den 16e September 1830 des Namiddags ten 5
Uur.
Raad van Toezigt van Kolonie N1 bijeengeroepen door den Voorzitter
geopend zijnde,verschijnen door oproeping voor dezelve
achtereenvolgens de personen als
1 Elisabeth Smies, oud 31 Jaren, huisvrouw van Dirk
Johannes Wiemes, sectiemeester in Wijk N2 en huisverzorger
wonende op Hoeve N57, welk verklaart dat daar er op Zaterdag den
11e dezer geene Uitdeeling van brood geschied en geene voorrraad
van Gort of Aardappelen bij haar Voorhanden was, en geen aanspraak
op Verkrijging hiervan bestond,
Zij besloten had, zonder hierover haere man te raadpleegen, om
eenige Rogge van het Zogenaamde afhaksel te nemen, die bij haar op
Zolder lag, en deze te brengen bij Klaas Oostindie te Nijensleek
om daarvoor brood bij wijze van ruiling te krijgen,
ten einde in de behoeften van haar talrijk huisgezin te voorzien,
en daardoor het gemor en de klagten van de bij haar Ingedeelden te
doen bedaren,
onder anderen, van Modderman en Nomen, die al
verklaart hadden, niet te willen werken indien Zij geen eten
konden krijgen,
Ja dat Zij gedaagde het niet voor haar zelve of eigenen kinderen
zoude gedaan hebben, maar alleen om de, aan haar Verzorging
toebetrouwden te Vreede te stellen.
2e Jacobus Gillis, oud 18 Jaren, Ingedeelde bij den
genoemde huisverzorger.
Deze betuigd, Verzogt en gelast te Zijn, door de beschuldigde om
een Zak of Boezelaar met Rogge op te nemen, dewelke van het
opharksel dat boven op Zolder lag genomen en dien dag gedorst was
en met haar te Voeren naar de Woning van genoemde Klaas
Oostindie om daarvoor brood te Verkrijgen,
dat Zijne huisvader Wiemes Zelf niet te huis Zijnde, van
deeze boodschap niets wist, en hij getuige het al gedaan had om te
Voldoen aan het Verlangen zijner huismoeder.
3. Dirk Johannes Wiemes, oud 36 jaren, welke Verzekerde
niets van alles te hebben geweten voordat hij des Avonds te huis
kwam en Van Zijne Vrouw het geval hoorde Verhalen Zo als Zij
hierboven gemeld heeft,
betuigende met aandoening Zijn innig leedwezen voor het gebeurde,
dat hij verklaarde nimmer aan den Maatschappij iets te kort gedaan
te hebben, maar getrouw Zijne pligt, zijne post eerlijk had
waargenoemen,
en dat hij, door hem op dien dag gedorste Rogge, ten bedrage van
Cirka 240 Bossen en Zakken naar behoren had gevonden, zo als die
daar door hem geplaatst waren,
en bereid was om ieder oogenblik Verantwoording Van het door hem
Verschuldigde te geven, daar de bij Zijne Vrouw gevonden Rogge
alleen was genomen van het opharksel, dat zelfs door hem nog niet
behoorlijk schoongemaakt en in Orde gebragt was.
Aldus Opgemaakt te Frederilsoord den 16 September 1830.
H. Faaken
Jn Visscher
J A Visser
A Drijer(?) voor den secretaris
Proces Verbaal van het verhandelde door den Raad van Toezigt in
Kolonie No 2 op den (opengelaten) September 1830.
Van Kolonist Simon Kruit,
Is aangeklaagt op den 12e September naar Steenwijk te Zijn geweest
en Dronken op de Kolonie terug gekomen.
Den Kolonist Simon Kruit bekent naar Steenwijk te zijn
geweest om Zijn Vrouw af te halen,
dat Zijn Vrouw een flessie genever heeft medegebragt en daarvan
Een mondvol heeft gedronken.
Waar door hij is beschonken geworden.
En dat de Jongens hem hebben geslaagen en met Modder gegooijt.
Dat hij door den Onderdirekteur van Kolonie No 1, H Faaken
en door den Kolonist B. Van Belkom is in de Strafkamer
gebragt,
dat hij daar zijnde, door de Jongens met Water en Steenen is
gegooijt door de tralien van het Venster
En dat hij daar niet Langer kon blijven en toen de deur heeft
Stukgetrapt,
De Jongens hem toen nog vervolgende is hij naar den Kolonist Van
der Heijden gegaan, alwaar zijn vrouw was, waarmeede hij naar zijn
huis is terug gegaan.
Frederilsoord den 15 September 1830
onleesbare handtekeningen
Notities bij het zittingsverslag