Raad van Policie en tucht in de gewone koloniën, van den 29 October 1831

Al de leden zijn tegenwoordig.

Art. 1.
De President den leden medegedeeld hebbende het proces verbaal van het verhandelde bij den Raad van toezigt van Kolonie N. 3, bevattende de beschuldiging van den kolonist Jan Lodewijk, wegens onzedelijke verkeering te hebben met zijne vrouws zuster Lammigje Brands, welke ten gevolge daarvan zwanger zijn zoude; zijn achtereenvolgend binnengeroepen de kolonisten Van Bruchem, vrouw Brinkman en de bestedeling Willem Kroese, bij Brands ingedeeld.

De eerste bevestigt zijne verklaringen voor den Raad van toezigt:
1. Dat Lodewijk gezegd heeft, Lammigje Brands, zo geroepen wordende desnoods met het mes te zullen verdedigen
2. Het gezegde van den zelfden, dat het gebeurde met genoemd meisje niet te herroepen was, en
3. Die beide éénmaal aan haar huis in bedenkelijke gemeenzaamheid te hebben gevonden

De tweede herhaalt insgelijks dat het haar, benevens der geheele buurt, bekend is, dat Lodewijk het huis zijns schoonvaders dikwijls en meestal heimelijk bezocht.

Kroese zegt hetzelfde en dat Lammigje den avond, waarop zij voor den Raad van toezigt geroepen was, met Lodewijk de hoeve heeft verlaten waarna zij is weggebleven.

Thans Lodewijk binnen geroepen zijnde, wordt hem de beschuldiging boven vermeld voorgehouden, zoomeede van de desertie van Lammigje Brands te hebben bevorderd en zich omtrent het verdediging van dat meisje aan grove onbetamelijke uitdrukkingen, gelijk hem niet ongewoon zijn, te hebben schuldig gemaakt.
Lodewijk ontkent echter een en ander, willende doen geloven dat alles laster en logentaal is, en zegt ook van het verblijf van Lammigje niets te weten.

De Raad,
Overwegende de schulderkentenis van Lammigje Brands door hare ontvlugting, de afgelegde getuigenissen van onpartijdigen, het algemeen gevestigd gerucht der schuldigheid van Lodewijk, alsmede de stoutheid van dien kolonist,

Besluit,

met eenparige stemmen den kolonist Lodewijk schuldig houdende aan de verschillende tegen hem ingekomen klagten op grond van Art. 2 en 3 en ook (in?) met zijn huisgezin te verwijzen naar de Kolonie de Ommerschans zoo mede Lammigje Brands wanneer zij in de Kolonie mogt terug keeren tenzij het verkiesselijker ware, haar in het bedelaarsgesticht te Veenhuizen te plaatsen en zo van Lodewijk afgezonderd te houden.


Art. 2
Is gelezen dat gedeelte van het Proces Verbaal van den Raad van toezigt van kolonie N. 1, betreffende de beschuldiging van den opziener J.H. Kniezenburg.

Zijn gehoord nader de getuigen, met name Vrouw Duiker met hare dochter (zijnde de zoon van de kolonist Boddendijk niet aanwezig).
Voorts de beschuldigde zelf en de aanklaagster, uit welk een en ander het den Raad voorkomt dat Kniezenburg vrouw Spoelstra met den roestok wel gestoten heeft, doch niet zoo dat zij is ter aarde gevallen en dat vrouw Spoelstra zoo heftig in haar spreken is geweest, dat er wel grond was, om haar van zich af te keeren.

In aanmerking nemende, dat alhoewel Kniezenburg onbesuist driftig is, van de andere zijde vrouw Spoelstra als eene zeer lastige vrouw bekend staat, terwijl de getuigen niet voldoende bevestigen, dat vrouw Spoelstra opzettelijk en alzo niet ter noodige afwering gestooten is geworden, zoo

Besluit

de Raad, zoowel de aanklaagster als den beschuldigde eene ernstige vermaning te geven en den Direkteur voor te stellen om Kniezenburg voor twee weeken zijn weekgeld te onthouden, welke eerste geschiedt, terwijl het laatste door den Direkteur wordt aangenomen.


Art. 3
Gelezen het 2. gedeelte van laatstgenoemd Proces Verbaal betrekkelijk het verkoopen van koloniale kleeding of ligging stukken, door den kolonist Jan Hendrik Versluis. Deze voorkomende en daarover onderhouden zijnde, betuigt de schuldigheid daarvan niet te hebben geweten, de verkoop uit behoefte te hebben gedaan, vragende daarvoor verschooning.

De Adjunct Direkteur erkent dat, alhoewel de zelve over zijn gedrag reeds aangesproken was, hem het reglement van tucht door den Wijkmeester nog niet is voorgelezen. De Raad, dit in aanmerking nemende,

Besluit

om Versluis met eene duchtige vermaning te laten gaan, die gegeven wordt.
Tevens wordt den Adjunct Direkteur opgedragen, opnieuw al de Wijkmeesters te doen aanzeggen, dat het eerste geval van onwetendheid van het reglement hetwelk zich mogt ontdekken de suspencie van den schuldigen Wijkmeester zal ten gevolge hebben.


Art. 4
Eindelijk wordt gelezen het slot van het Proces Verbaal, betreffende het beklag over vrouw Le Loux.
De getuigen worden gehoord en herhalen hunne eenparige verklaring in den Raad van toezigt.
Vrouw Le Loux, daarvoor onderhouden wordende, tracht zich te verschoonen of althans te doen geloven, dat de mishandeling zoo groot niet is geweest.

De Raad, ofschoon vrouw Le Loux voor schuldig houdende, neemt daarbij in aanmerking, dat zij, hoewel boos van aard, ook niet het volle bezit van verstandelijke vermogens heeft en

Besluit

haar voor vier en twintig uren in de strafkamer te doen opsluiten, wordende vrouw Le Loux tevens met overplaatsing naar de Ommerschans bedreigd, indien zij zich voortaan niet rustiger mogt gedragen.

En zal een afschrift hiervan aan den Adjunct Directeur worden uitgereikt, ter uitvoering voor eerst van het besluit N. 2 ende zullende dit origineel aan de Permanente Commissie speciaal ter bekrachtiging van het 1e. besluit worden aangeboden.

Frederiksoord, den 29 October 1831
J. van Konijnenburg, President
N. Bersma
J.L. Janssen
A. Brouwer
A. v. O. Boddendijk
De Vries


Bijlage 1: Raad van Toezicht van Willemsoord


Procesverbaal van het verhandelde van de Raad van Toezigt in Kolonie no. 3 op den 27 oktober 1831.

Na dat ons een geruime tijd geleden gebleken is eene meer dan gewone confersatie bestond tusschen Jan Lodewijk, wonende in H. No 53 en deszelfs vrouws zuster Lammigje Brands, dochter van Jan Brands, wonende op hoeve No 31,
wijders is in omloop gekomen dat gemeld meisje zich zwanger bevond & dat over?? bij de verdachten persoon Jan Lodewijk hebben wij zekerheidshalve wat hier de waarheid van zijn moge de gemelde personen doen dagvaarden
.
De Raad vergaderd, present alle de leden.

Lammigje Brands, als voor de Raad geroepen is niet verschenen & en van de kolonie vermist,

Jan Lodewijk mede voor de Raad geroepen is gecompareerd en door ons ondervraagd geeft voor deswegens niets te weten en antwoord op een hoge & barse toon dat zijn vrouws zuster hem niets aangaat.

Wijders zijn wij overgegaan tot het ondervragen van de navolgende personen als: 

de wees Willem Kroese, aldaar ingedeeld verklaard dat Jan Lodewijk onmiddellijk nadat Lammigje gedagvaard was zich bij haar heeft vervoegd, met haar in het geheim gesproken heeft en daarna met hun beide de agterdeur van het huis zijn uitgegaan & dat zij daarna niet weder ?? geweest.

De kolonist van Bruchem verklaard dat gepasseerde maandag Jan Lodewijk tegen hem zoude gezegd hebben, ogenblik dat zich twee wijkmeesters in de nabijheid bevonden ‘Wat mag dat met die wijkmeesters? Zoude dit ook om Lammigje Brands te doen zijn. Ik raade hun om zulks niet doen want ik zal haar met mijn mes verdedigen, betuigende aan hem wijders zijn leedwezen, over een zwak ogenblik dat niet te herroepen wasch, verklarende hij van Bruchem al verder dat hij enige tijd geleden de gemelde personen op eene ongepaste wijze in de schuur in het stroo heeft gevonden en zich zeer geconfusioneerd verwijderde.

De vrouw van kolonist Brinkman heeft ingebragt genoeg overtuigd te zijn van de onzedelijke bijeenkomsten van gemelde personen, doordien gemelde Jan Lodewijk altijd gebruik maakte van de afwezigheid der vader en des avonds urenlang in den donkertijden an deze gezeten waren.

Dat alhoewel Lammigje Brands doormiddel hare verwijdering ons haar zwangerschap niet beleden heeft, zijn wij ten hoogsten overtuigd dat zulks overeenkomstig de waarheid is en hoezeer Jan Lodewijk ontkend en zegt er niets vanaf te weten blijkt zijne schuld genoeg doordien hij volgens gezegde der wees een geheime confersatie met haar gehouden heeft, haar ?? resumtief onder zijne bescherming heeft weggevoerd.

Volgens de verklaring der twee laatste personen zijn voldoende bewijzen genoeg te vinden om zijne verontschuldiging tegen te spreken. Waarom wij van dit ons onderzoek procesverbaal hebben gedresseerd om te dienen tot nader onderzoek voor de Raad van Tucht waarna wij gemelde personen hebben verwezen.

Opgemaakt te Willemsoord ten dage, maand, en jaar als boven.
Schuurer Onderdirekteur
J.H. de Nekker
J.L. Janssen
Schuurman

Bijlage 2: Raad van Toezicht van Frederiksoord


Proces-Verbaal van het verhandelde in de Raad van Toezigt van Kolonie  N1, op Maandag, den 24 October 1831, des avonds ten Zes Uren

De Raad van Toezigt van Kolonie N 1 bijééngekomen en door den Voorzitter geopend zijnde, verschijnen na gedane oproeping voor dezelve.

1e Ytje Luitjens, Huisvrouw van den Kolonist F J Spoelstra, welke zegt dat zij op den 14 dezes des namiddags op hare land komende, alwaar van hare ingedeelde weezen aan het aardappel rooyen waren, aan den opziener Kniezenburg, die mede daar tegenwoordig en schrijvende was, had gevraagd, of hij de verdiensten van het aardappelen rooyen opschreef en die onder de weezen verdeelde, waarop hij haar ten antwoord  had gegeven “Zulks gaat u niet aan,
dat zij daarop tegen hem gezegd had, dat haar zulks wel aanging en van hem opziener verlangde, dat van de verdiensten, welke in hun geheel f. 2,50 bedroegen aan Jan Prince f1,60 en de overige f-,90 cnt ten name van Sara Arnolda Scholte zouden gebragt worden,
dat hij haar toen had toegevoegd, wanneer de meid ook van de verdiensten moet hebben, dan moet zij ook in het vervolg op het land werken” –
hierop had zij geantwoord, dat zij daarover den Onder-Direkteur wel zoude spreken en hij desaangaande niets te beschikken had en wanneer hij iets over haar of hare man te zeggen had, hij haar daarover voor de Raad konde roepen en dat hij daarop weder gezegd had, Gij zijn mij geen raad waardig,
en hierop de stok genomen en haar zodanig voor de borst had gestoten dat zij ter aarde was nedergevallen daarna haar tegen de dije had getrapt (hetgeen de zoon van den Kolonist Boddendijk uit Kol 2 en de doghter van den Kolonist Deuker kunnen getuigen die daarop naar haar toe waren gekomen) en vervolgens met zware vloeken was heen gegaan onder bijvoeging wanneer hij haar onder vier oogen kreeg haar wel zo veel zoude geven dat zij er niet van zoude naklappen.

2e Vrouw Deuker getuigt dat zij in de verte wel heeft gezien dat Kniezenburg Vrouw Spoelstra met de halve roede gestoten en hierna met de voet geschopt zonder verder van het voorgevallene iets te weeten

3e Hitje Deuker bekent dat zij bij haar huis op het land aan het aardappelrooyen  zijnde vandaar wel gezien had dat Kniezenburg de Vrouw van Spoelstra eerst met de halve roede had gestoten en daarna met de voet geschopt had, doch dat zij niet daarbij tegenwoordig was geweest of iets meerder had gezien of gehoord.

4e Johannes Hermanus Kniezenburg verklaart dat hij op den 14 dezer des nademiddags op het land van Spoelstra was gekomen met het oogmerk om de verdiensten van de Weezen, die aldaar aan het aardappelrooyen waren op te nemen,
dat Vrouw Spoelstra, daarop uit haar huis was gekomen en tegen hem had gezegd, wat, wilt gij de verdiensten van de Weezen weten, die zal ik jou wel opgeven waarop hij haar ten antwoord had gegeven “ik heb met u niets van nooden”,
dat zij daarop driftig wordende vloekende en scheldende op hem was aangekomen eveneens of zij hem zoo in het gezigt wilde vliegen
dat hij toen zijn stok had genomen en haar daarmeede van hem had afgeduwd waarop zijne werkzaamheden aldaar verrigt hebbende heengaande, zij hem vloekend nalopende  had uitgescholden voor een Schelm Bedrieger en Knoeyer

5e Jan Hendrik Versluis bekent dat hij 4 Bedlakens, 1 wollen deken en 1 tafellaken uit zijn woonhuis aan een Jood wiens naam of woonplaats hij niet regt weet op te geven  heeft verkocht en daarvoor had ontvangen als volgt voor 2 Bedlakens  f 2,- voor 1 wollen deken f 1,50 en voor 1 tafelkleed f -,50 gezamenlijk bedragende  f 4,-
Weetende  hij zich niet meer te herinneren hoeveel voor de overige 2 Bedlakens te hebben ontvangen en dat hij zulks uit groote armoede gedaan had en ook zoo kort hier zijnde onwetend was geweest, dat zulks niet mogt geschieden.

6e Katarina Penning zegt dat de huisvrouw van de Kolonist F J le Loux haar op den 6e dezes op de weg tegemoet komende, eerst gescholden voor
Hoerenbagazie, daarna de muts van het hoofd getrokken haar in het haar gevat en met een eind bultouw geslagen, vervolgens voor de grond gegooid en met de voet gescopt en getrapt, waarop de Kolonisten Hendriks, Kooistra en Mulder zulks ziende waren komen toeschieten en haar terwijl zij reeds bewusteloos ter aarde lag uit dezelven handen gered.

7e H Hendriks, getuigt gezien te hebben, dat Vrouw le Loux de dochter van Penning op de weg ontmoetende had aangegrepen, in het haar gevat voor de grond gegooid en daarna met de voeten geschopt en getrapt heeft

8e A B Kooistra verklaart dat hij gezien heeft dat de huisvrouw van le Loux, de dochter van Penning op de weg tegenkomende, had aangepakt haar de muts van het hoofd getrokken in het haar gevat, geslagen daarna voor de grond geworpen en met de voeten getrapt waarop hij zijn huis was uitgelopen en haar uit de handen van Vrouw le Loux had losgetrokken die toen nog zeide, ik zal je (Katarina Penning bedoelende) vermoorden.

9e K Mulder zegt te hebben gezien dat de Vrouw van den Kolonist le Loux de dochter van Penning op den weg ontmoetende een klap had gegeven waarop deze voor de grond was gevallen hij daarop na haar toe was gelopen en haar van uit de handen van Vrouw le Loux ontzet.

10e C van Klooster zegt dat hij voor zijn huis staande wel gezien had dat Vrouw le Loux de dochter van Penning op den weg had geslagen, doch gedurig overlast van vrouw le Loux hebbende en zich zo min mogelijk met haar willende bemoeyen niet daarna toe was gegaan.

11e Willemina Huisman, Huisvrouw van den Kolonist F J le Loux zegt dat haar dochter op Zondag der 2 dezes was wezen spelen bij de kinderen van den Kolonist Kooistra, dat alstoen de dochter van Penning haar dochter de muts van het hoofd had genomen en niet teruggegeven, dat zij daarop eenige dagen later de dochter van Penning op de weg had ontmoet en haar daarover had onderhouden doch dat zij haar niet had geslagen of ze eenig leed aangedaan, dat zij op de 3 dezer wel Turf uit het veen had gehaald die haar niet behoorde maar dat zulks niet meer dan drie Kruiwagens vol waren geweest en zij bereid was dezelve op de eerste vordering te betaalen


De Onder Direkteur en Wijkm de Jong verklaren echter dat zij in het woonhuis van Vrouw le Loux wel 3 a 4 stok Turf bevonden hebben die zij had aangevoerd zoo als ook de Kolonist van Klooster en de kinderen van de Kolonist Kooistra gezien hebben dat zij voor het grootste gedeelte van dien dag aan het kruyen uit het veen was bezig geweest waartoe zij ook de Kruywagen van de Kinderen van Kooistra, zijnde als hij zelve die dag niet tehuis geweest, hadde geleend

Aldus opgemaakt en getekend te Frederiksoord ten Jaare, Dagen en Ure alsboven
H. Faaken
Jn Visscher
J A De Jong
De Vries
Poulie, Secret

BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1615

Notities bij het zittingsverslag