Al de leden zijn tegenwoordig.
Art. 1.
De President den leden medegedeeld hebbende het proces verbaal van
het verhandelde bij den Raad van toezigt van Kolonie N. 3,
bevattende de beschuldiging van den kolonist Jan Lodewijk,
wegens onzedelijke verkeering te hebben met zijne vrouws zuster Lammigje
Brands, welke ten gevolge daarvan zwanger zijn zoude; zijn
achtereenvolgend binnengeroepen de kolonisten Van Bruchem,
vrouw Brinkman en de bestedeling Willem Kroese,
bij Brands ingedeeld.
De eerste bevestigt zijne verklaringen voor den Raad van toezigt:
1. Dat Lodewijk gezegd heeft, Lammigje Brands,
zo geroepen wordende desnoods met het mes te zullen verdedigen
2. Het gezegde van den zelfden, dat het gebeurde met
genoemd meisje niet te herroepen was, en
3. Die beide éénmaal aan haar huis in bedenkelijke
gemeenzaamheid te hebben gevonden
De tweede herhaalt insgelijks dat het haar, benevens der geheele
buurt, bekend is, dat Lodewijk het huis zijns schoonvaders
dikwijls en meestal heimelijk bezocht.
Kroese zegt hetzelfde en dat Lammigje den avond,
waarop zij voor den Raad van toezigt geroepen was, met Lodewijk
de hoeve heeft verlaten waarna zij is weggebleven.
Thans Lodewijk binnen geroepen zijnde, wordt hem de
beschuldiging boven vermeld voorgehouden, zoomeede van de desertie
van Lammigje Brands te hebben bevorderd en zich omtrent
het verdediging van dat meisje aan grove onbetamelijke
uitdrukkingen, gelijk hem niet ongewoon zijn, te hebben schuldig
gemaakt.
Lodewijk ontkent echter een en ander, willende doen geloven
dat alles laster en logentaal is, en zegt ook van het verblijf van
Lammigje niets te weten.
De Raad,
Overwegende de schulderkentenis van Lammigje Brands door
hare ontvlugting, de afgelegde getuigenissen van onpartijdigen,
het algemeen gevestigd gerucht der schuldigheid van Lodewijk,
alsmede de stoutheid van dien kolonist,
Besluit,
met eenparige stemmen den kolonist Lodewijk schuldig
houdende aan de verschillende tegen hem ingekomen klagten op grond
van Art. 2 en 3 en ook (in?) met zijn huisgezin te verwijzen naar
de Kolonie de Ommerschans zoo mede Lammigje Brands
wanneer zij in de Kolonie mogt terug keeren tenzij het
verkiesselijker ware, haar in het bedelaarsgesticht te Veenhuizen
te plaatsen en zo van Lodewijk afgezonderd te houden.
Art. 2
Is gelezen dat gedeelte van het Proces Verbaal van den Raad van
toezigt van kolonie N. 1, betreffende de beschuldiging van den
opziener J.H. Kniezenburg.
Zijn gehoord nader de getuigen, met name Vrouw Duiker met
hare dochter (zijnde de zoon van de kolonist Boddendijk
niet aanwezig).
Voorts de beschuldigde zelf en de aanklaagster, uit welk een en
ander het den Raad voorkomt dat Kniezenburg vrouw Spoelstra
met den roestok wel gestoten heeft, doch niet zoo dat zij is ter
aarde gevallen en dat vrouw Spoelstra zoo heftig in haar
spreken is geweest, dat er wel grond was, om haar van zich af te
keeren.
In aanmerking nemende, dat alhoewel Kniezenburg onbesuist
driftig is, van de andere zijde vrouw Spoelstra als eene
zeer lastige vrouw bekend staat, terwijl de getuigen niet
voldoende bevestigen, dat vrouw Spoelstra opzettelijk en
alzo niet ter noodige afwering gestooten is geworden, zoo
Besluit
de Raad, zoowel de aanklaagster als den beschuldigde eene ernstige
vermaning te geven en den Direkteur voor te stellen om Kniezenburg
voor twee weeken zijn weekgeld te onthouden, welke eerste
geschiedt, terwijl het laatste door den Direkteur wordt
aangenomen.
Art. 3
Gelezen het 2. gedeelte van laatstgenoemd Proces Verbaal
betrekkelijk het verkoopen van koloniale kleeding of ligging
stukken, door den kolonist Jan Hendrik Versluis. Deze
voorkomende en daarover onderhouden zijnde, betuigt de
schuldigheid daarvan niet te hebben geweten, de verkoop uit
behoefte te hebben gedaan, vragende daarvoor verschooning.
De Adjunct Direkteur erkent dat, alhoewel de zelve over zijn gedrag reeds aangesproken was, hem het reglement van tucht door den Wijkmeester nog niet is voorgelezen. De Raad, dit in aanmerking nemende,
Besluit
om Versluis met eene duchtige vermaning te laten gaan,
die gegeven wordt.
Tevens wordt den Adjunct Direkteur opgedragen, opnieuw al de
Wijkmeesters te doen aanzeggen, dat het eerste geval van
onwetendheid van het reglement hetwelk zich mogt ontdekken de
suspencie van den schuldigen Wijkmeester zal ten gevolge hebben.
Art. 4
Eindelijk wordt gelezen het slot van het Proces Verbaal,
betreffende het beklag over vrouw Le Loux.
De getuigen worden gehoord en herhalen hunne eenparige verklaring
in den Raad van toezigt.
Vrouw Le Loux, daarvoor onderhouden wordende, tracht zich
te verschoonen of althans te doen geloven, dat de mishandeling zoo
groot niet is geweest.
De Raad, ofschoon vrouw Le Loux voor schuldig houdende,
neemt daarbij in aanmerking, dat zij, hoewel boos van aard, ook
niet het volle bezit van verstandelijke vermogens heeft en
Besluit
haar voor vier en twintig uren in de strafkamer te doen
opsluiten, wordende vrouw Le Loux tevens met overplaatsing
naar de Ommerschans bedreigd, indien zij zich voortaan
niet rustiger mogt gedragen.
En zal een afschrift hiervan aan den Adjunct Directeur worden
uitgereikt, ter uitvoering voor eerst van het besluit N. 2 ende
zullende dit origineel aan de Permanente Commissie speciaal ter
bekrachtiging van het 1e. besluit worden aangeboden.
Frederiksoord, den 29 October 1831
J. van Konijnenburg, President
N. Bersma
J.L. Janssen
A. Brouwer
A. v. O. Boddendijk
De Vries
Procesverbaal van het verhandelde van de Raad van Toezigt in
Kolonie no. 3 op den 27 oktober 1831.
Na dat ons een geruime tijd geleden gebleken is eene meer dan
gewone confersatie bestond tusschen Jan Lodewijk, wonende
in H. No 53 en deszelfs vrouws zuster Lammigje Brands,
dochter van Jan Brands, wonende op hoeve No 31,
wijders is in omloop gekomen dat gemeld meisje zich zwanger bevond
& dat over?? bij de verdachten persoon Jan Lodewijk
hebben wij zekerheidshalve wat hier de waarheid van zijn moge de
gemelde personen doen dagvaarden
.
De Raad vergaderd, present alle de leden.
Lammigje Brands, als voor de Raad geroepen is niet
verschenen & en van de kolonie vermist,
Jan Lodewijk mede voor de Raad geroepen is gecompareerd en
door ons ondervraagd geeft voor deswegens niets te weten en
antwoord op een hoge & barse toon dat zijn vrouws zuster hem
niets aangaat.
Wijders zijn wij overgegaan tot het ondervragen van de navolgende
personen als:
de wees Willem Kroese, aldaar ingedeeld verklaard dat Jan
Lodewijk onmiddellijk nadat Lammigje gedagvaard was
zich bij haar heeft vervoegd, met haar in het geheim gesproken
heeft en daarna met hun beide de agterdeur van het huis zijn
uitgegaan & dat zij daarna niet weder ?? geweest.
De kolonist van Bruchem verklaard dat gepasseerde maandag
Jan Lodewijk tegen hem zoude gezegd hebben, ogenblik dat
zich twee wijkmeesters in de nabijheid bevonden ‘Wat mag dat met
die wijkmeesters? Zoude dit ook om Lammigje Brands te doen zijn.
Ik raade hun om zulks niet doen want ik zal haar met mijn mes
verdedigen, betuigende aan hem wijders zijn leedwezen, over een
zwak ogenblik dat niet te herroepen wasch, verklarende hij van
Bruchem al verder dat hij enige tijd geleden de gemelde
personen op eene ongepaste wijze in de schuur in het stroo heeft
gevonden en zich zeer geconfusioneerd verwijderde.
De vrouw van kolonist Brinkman heeft ingebragt genoeg
overtuigd te zijn van de onzedelijke bijeenkomsten van gemelde
personen, doordien gemelde Jan Lodewijk altijd gebruik
maakte van de afwezigheid der vader en des avonds urenlang in den
donkertijden an deze gezeten waren.
Dat alhoewel Lammigje Brands doormiddel hare verwijdering
ons haar zwangerschap niet beleden heeft, zijn wij ten hoogsten
overtuigd dat zulks overeenkomstig de waarheid is en hoezeer Jan
Lodewijk ontkend en zegt er niets vanaf te weten blijkt
zijne schuld genoeg doordien hij volgens gezegde der wees een
geheime confersatie met haar gehouden heeft, haar ??
resumtief onder zijne bescherming heeft weggevoerd.
Volgens de verklaring der twee laatste personen zijn voldoende
bewijzen genoeg te vinden om zijne verontschuldiging tegen te
spreken. Waarom wij van dit ons onderzoek procesverbaal hebben
gedresseerd om te dienen tot nader onderzoek voor de Raad van
Tucht waarna wij gemelde personen hebben verwezen.
Opgemaakt te Willemsoord ten dage, maand, en jaar als boven.
Schuurer Onderdirekteur
J.H. de Nekker
J.L. Janssen
Schuurman
Proces-Verbaal van het verhandelde in de Raad van Toezigt van
Kolonie N1, op Maandag, den 24 October 1831, des avonds ten
Zes Uren
De Raad van Toezigt van Kolonie N 1 bijééngekomen en door den
Voorzitter geopend zijnde, verschijnen na gedane oproeping voor
dezelve.
1e Ytje Luitjens, Huisvrouw van den Kolonist F J
Spoelstra, welke zegt dat zij op den 14 dezes des namiddags
op hare land komende, alwaar van hare ingedeelde weezen aan het
aardappel rooyen waren, aan den opziener Kniezenburg, die
mede daar tegenwoordig en schrijvende was, had gevraagd, of hij de
verdiensten van het aardappelen rooyen opschreef en die onder de
weezen verdeelde, waarop hij haar ten antwoord had gegeven
“Zulks gaat u niet aan,
dat zij daarop tegen hem gezegd had, dat haar zulks wel aanging en
van hem opziener verlangde, dat van de verdiensten, welke in hun
geheel f. 2,50 bedroegen aan Jan Prince f1,60 en de
overige f-,90 cnt ten name van Sara Arnolda Scholte zouden
gebragt worden,
dat hij haar toen had toegevoegd, wanneer de meid ook van de
verdiensten moet hebben, dan moet zij ook in het vervolg op het
land werken” –
hierop had zij geantwoord, dat zij daarover den Onder-Direkteur
wel zoude spreken en hij desaangaande niets te beschikken had en
wanneer hij iets over haar of hare man te zeggen had, hij haar
daarover voor de Raad konde roepen en dat hij daarop weder gezegd
had, Gij zijn mij geen raad waardig,
en hierop de stok genomen en haar zodanig voor de borst had
gestoten dat zij ter aarde was nedergevallen daarna haar tegen de
dije had getrapt (hetgeen de zoon van den Kolonist Boddendijk
uit Kol 2 en de doghter van den Kolonist Deuker kunnen
getuigen die daarop naar haar toe waren gekomen) en vervolgens met
zware vloeken was heen gegaan onder bijvoeging wanneer hij haar
onder vier oogen kreeg haar wel zo veel zoude geven dat zij er
niet van zoude naklappen.
2e Vrouw Deuker getuigt dat zij in de verte wel heeft
gezien dat Kniezenburg Vrouw Spoelstra met de
halve roede gestoten en hierna met de voet geschopt zonder verder
van het voorgevallene iets te weeten
3e Hitje Deuker bekent dat zij bij haar huis op het land
aan het aardappelrooyen zijnde vandaar wel gezien had dat Kniezenburg
de Vrouw van Spoelstra eerst met de halve roede had
gestoten en daarna met de voet geschopt had, doch dat zij niet
daarbij tegenwoordig was geweest of iets meerder had gezien of
gehoord.
4e Johannes Hermanus Kniezenburg verklaart dat hij op den
14 dezer des nademiddags op het land van Spoelstra was
gekomen met het oogmerk om de verdiensten van de Weezen, die
aldaar aan het aardappelrooyen waren op te nemen,
dat Vrouw Spoelstra, daarop uit haar huis was gekomen en
tegen hem had gezegd, wat, wilt gij de verdiensten van de Weezen
weten, die zal ik jou wel opgeven waarop hij haar ten antwoord had
gegeven “ik heb met u niets van nooden”,
dat zij daarop driftig wordende vloekende en scheldende op hem was
aangekomen eveneens of zij hem zoo in het gezigt wilde vliegen
dat hij toen zijn stok had genomen en haar daarmeede van hem had
afgeduwd waarop zijne werkzaamheden aldaar verrigt hebbende
heengaande, zij hem vloekend nalopende had uitgescholden
voor een Schelm Bedrieger en Knoeyer
5e Jan Hendrik Versluis bekent dat hij 4 Bedlakens, 1
wollen deken en 1 tafellaken uit zijn woonhuis aan een Jood wiens
naam of woonplaats hij niet regt weet op te geven heeft
verkocht en daarvoor had ontvangen als volgt voor 2
Bedlakens f 2,- voor 1 wollen deken f 1,50 en voor 1
tafelkleed f -,50 gezamenlijk bedragende f 4,-
Weetende hij zich niet meer te herinneren hoeveel voor de
overige 2 Bedlakens te hebben ontvangen en dat hij zulks uit
groote armoede gedaan had en ook zoo kort hier zijnde onwetend was
geweest, dat zulks niet mogt geschieden.
6e Katarina Penning zegt dat de huisvrouw van de Kolonist F
J le Loux haar op den 6e dezes op de weg tegemoet komende,
eerst gescholden voor
Hoerenbagazie, daarna de muts van het hoofd getrokken haar in het
haar gevat en met een eind bultouw geslagen, vervolgens voor de
grond gegooid en met de voet gescopt en getrapt, waarop de
Kolonisten Hendriks, Kooistra en Mulder
zulks ziende waren komen toeschieten en haar terwijl zij reeds
bewusteloos ter aarde lag uit dezelven handen gered.
7e H Hendriks, getuigt gezien te hebben, dat Vrouw le
Loux de dochter van Penning op de weg ontmoetende
had aangegrepen, in het haar gevat voor de grond gegooid en daarna
met de voeten geschopt en getrapt heeft
8e A B Kooistra verklaart dat hij gezien heeft dat de
huisvrouw van le Loux, de dochter van Penning op
de weg tegenkomende, had aangepakt haar de muts van het hoofd
getrokken in het haar gevat, geslagen daarna voor de grond
geworpen en met de voeten getrapt waarop hij zijn huis was
uitgelopen en haar uit de handen van Vrouw le Loux had
losgetrokken die toen nog zeide, ik zal je (Katarina Penning
bedoelende) vermoorden.
9e K Mulder zegt te hebben gezien dat de Vrouw van den
Kolonist le Loux de dochter van Penning op den weg
ontmoetende een klap had gegeven waarop deze voor de grond was
gevallen hij daarop na haar toe was gelopen en haar van uit de
handen van Vrouw le Loux ontzet.
10e C van Klooster zegt dat hij voor zijn huis staande wel
gezien had dat Vrouw le Loux de dochter van Penning
op den weg had geslagen, doch gedurig overlast van vrouw le Loux
hebbende en zich zo min mogelijk met haar willende bemoeyen niet
daarna toe was gegaan.
11e Willemina Huisman, Huisvrouw van den Kolonist F J
le Loux zegt dat haar dochter op Zondag der 2 dezes was
wezen spelen bij de kinderen van den Kolonist Kooistra,
dat alstoen de dochter van Penning haar dochter de muts
van het hoofd had genomen en niet teruggegeven, dat zij daarop
eenige dagen later de dochter van Penning op de weg had
ontmoet en haar daarover had onderhouden doch dat zij haar niet
had geslagen of ze eenig leed aangedaan, dat zij op de 3 dezer wel
Turf uit het veen had gehaald die haar niet behoorde maar dat
zulks niet meer dan drie Kruiwagens vol waren geweest en zij
bereid was dezelve op de eerste vordering te betaalen
De Onder Direkteur en Wijkm de Jong verklaren echter dat
zij in het woonhuis van Vrouw le Loux wel 3 a 4 stok Turf
bevonden hebben die zij had aangevoerd zoo als ook de Kolonist van
Klooster en de kinderen van de Kolonist Kooistra
gezien hebben dat zij voor het grootste gedeelte van dien dag aan
het kruyen uit het veen was bezig geweest waartoe zij ook de
Kruywagen van de Kinderen van Kooistra, zijnde als hij
zelve die dag niet tehuis geweest, hadde geleend
Aldus opgemaakt en getekend te Frederiksoord ten Jaare, Dagen en
Ure alsboven
H. Faaken
Jn Visscher
J A De Jong
De Vries
Poulie, Secret
Notities bij het zittingsverslag