Raad van Politie en Tucht in de gewone kolonien, op den 13 April 1836

GEEN transcriptie

Bijlage 1: Raad van toezicht van Willemsoord 9 april 1836

Raad van toezicht gehouden       
te Willemsoord den 9e april 1836   

Present alle de leden   

Ten gevolge ingekomen proces-verbaal van den schrijver der fabriek, wegens aan hem door den kolonist Jan Smit uit no. 81 gepleegde belediging, hebben wij den opziener Van Galen en den wever Atsma deswegens gehoord.
Welke ons verklaarde van het daarbij beklaagde in het proces-verbaal vermeld, niets gehoord te hebben maar wel bekend zijn dat den gemelde J. Smit in al zijne behandelingen een brutaal & ongeschikt jongeling is. –

Voort den gemelde Smit zelve gehoord & ons wel het hoofdzakelijke edoch wel in minder graad het voorgevallene verhaald, en zegt dat in het proces-verbaal onwaarhedens bestaan.


Op aanhoudende klachten van de Weduwe De Ruiter jegens de bij haar ingedeelde Wobbingje de Ruiter hebben wij de eer de Raad van Tucht deze onzinnige ingedeelde ter nadere beschikking voor te dragen doordien ons dezelve voorkomt als ongeschikt voor de Vrije Kolonie te zijn, terwijl zij zich aan buitensporigheden & dieverijen schuldig maakt.

Opgemaakt te Willemsoord den 9 april 1836

Bijlage 2: Proces verbaal door de schrijver der fabriek Baijlé

Proces Verbaal Inhoudende het onzedelijke gedrag van de zoon van de kolonist Smit wonende op de Hoeve no. 81 tegen de ambtenaar van de Fabryk / Baijlé

Op heden den 1 april 1836 des morgens te 11 uur den schrijver der fabryk zijn bezigheden uitoefende, en zich tot den kagchel wennende teneinde zijn tabak aan te steken bevond aldaar bovengem. jongen met name Jan Smit met een stuk pek de kagchel bestrijken,

daar dusdanige buitensporighedens niet met de gevoelens van de ondergetekende strooken, hoe wel hem vroeger reeds bezig bevonden heb, om op de allerschandelijkste wijzen onbetaamlijke en de schandelijkste uitdrukkingen in tegenwoordigheid van kinderen op den kagchel te schrijven, mijn tabak aansteekende en tegen den supliants zagzinnig sprekende, zeggende indien ik mijne plicht niet vergeet moet ik uw voor twee ellen meer straffen,

hij hem niet onziende van te zeggen ik beschijt je loop na weerlig mij uitlagchende, ja zelfs hem vermeeten met enige jongens toen den ondergetekende zijn bezighedens uitoefende staande uit te lagchen, schreeuwen enz. te meer bij de ontvangst van de rekeningen der smederij van kolonie no 2 daar den ondergetekende dezelve bij de boekhouder bezorgde konden het geschreeuw en naroepingen tot aan dezelve woning horen –

Aldus opgemaakt en gerigt aan de heer onderdirecteur van de fabryk ter uitvoering van recht en billijkheid en geteekend door de aanklager, wijl hij vertrouwende is dat des’ opziener der fabriek alsmede den wever Atsma geen hulde aan den waarheid weigeren zullen –

Willemsoord  den 1 april 1836
De schrijver der fabryk Baijlé

Bijgeschreven:
Het verzoek aan de onderdirecteur van kolonie no 2 alsdat aan deze aanklagt gevolg zal worden gegeven.
De onderdirecteur van de fabryk.


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1615

Notities bij het zittingsverslag