Raad van Policie en tucht in de gewone Kolonien, op den 17 December 1836

GEEN transcriptie.

Bijlage 1: Raad van toezicht van Frederiksoord 16 december 1836


GEEN transcriptie


Bijlage 2: Raad van toezicht van Willemsoord 8 december 1836

Raad van Toezicht gehouden in kolonie no 3.

Alle leden zijn tegenwoordig.

De president deelt de Raad mede dat Wobbigje de Ruiter, bestedeling van Scherpenzeel onder no 18bis, dewelke zich op de 27 november jl aan desertie heeft schuldig gemaakt, is teruggekomen en hierover als mede over de aanklagte van de weduwe van der Weert, bij welke zij was ingedeeld voor de desertie, dient ondervraagd te worden.

De aanklagte van de weduwe van der Weert was dat genoemde W. de Ruiter des nachts van bed opstond, de koeijen uitmolk, de melk uit de kelder opdronk en meer van diergelijke ongeregeldheden, en ontvreemding van kleinigheden.

De schuldige, daarna binnengeroepen zijnde, worden vorenstaande verkeerdheden voorgehouden en wat daartoe aanleiding heeft gegeven onderzocht, waartegen zij niets ter verontschuldiging weet in te brengen dan alleen dit dat zij gedeserteerd is omdat men haar gezegd had dat zij naar de Ommerschans zou worden overgeplaatst indien zij zich niet beter wilde gedragen.

De Raad, gelet op artikel 28 c en e, waarbij bepaald is van 3 tot 8 dagen opsluiting in de strafkamer voor hen die zich voor de eerste maal aan dergelijke buitensporigheden schuldig maken, dacht uithoofde Wobbigje de Ruiter vroeger voor de Raad heeft teregt gestaan, wordt de beslissing in deze zaak aan de Raad van Tucht overgelaten.

Aldus gedaan te Willemsoord den 8 december 1836
P. Postema
B. Kuperus
J. v. Buiten
G: Scholten
F. de Plot secr

Bijlage 3: Raad van toezicht van Wilhelminaoord 4 november 1836

Raad van Toezicht gehouden den 4 november 1836 in kolonie No 2

Compareerden voor ons ondergeteekende leden van den Raad
Abraham Coenrades
Joseph van Staai
Johannes Lagcher en
Cornelis Vermeeren
alle 4 beschuldigd van op den avond van den 23 October jl onbehoorlijke bejegening en mishandeling te hebben gedaan aan den landbouwer Klaas Roelofs Bakker en zijne vrouw wonende te Vinkinga op deszelfs terugreis van Vledder door de kolonien en de Vriesche brug.

Abraham Coenrades binnengeroepen, antwoord dat Chef Souverein de eerste geweest is die met steenen gegooid heeft en den wagen agter na geloopen tot boven(?) Sulhout(?) Tent(?), van de Vriesche brug af.

Joseph van Staai binnengeroepen antwoord dat Abraham Coenrades, Johannes Lagcher en Chef Souverein ieder van hun drie steenen hebben opgenomen en daarmede geworpen dat hebben dat ??Chef Souverein gezegd heeft zoodra hij den wagen ontwaarden Kom jongens laten wij die wagen in de maling nemen waarop zij als toen zijn voorbeeld volgden en Joseph van Staai zegt, zelve niet gegooid, en op de brug stil is blijven staan.

Johannes Lagcher binnengeroepen antwoord dat Chef Souverein als eerste aanleider van het geheele geval moet aangemerkt worden, na hem Abraham Coenrades en Cornelis van Puffelen van kolonie No 1; verder getuigt hij dat hij zelve een steen op de paarden heeft gegooid, Chef Souverein de vrouw op de rug heeft gegooid met een steen en Abraham Coenrades de vrouw aan het hoofd heeft geraakt.
.  
Cornelis Vermeeren binnengeroepen antwoord dat Chef Souverein de paarden met rode (of ronde) steenen heeft gegooid als mede Johannes Lagcher en Abraham Coenrades, doch hij zelve Cornelis Vermeeren getuigd niet gegooid te hebben en stil op de brug te hebben blijven stil staan, op aanraden van zijne broeder Pieter Vermeeren die mede op den brug passant was.

Na hun allen gehoord te hebben heeft den Raad geoordeeld dit na de Raad van Tucht te verwijzen om daarmede te handelen na behoren.

Verders heeft den Raad geoordeeld Chet Souverein voor zich te roepen en na dezelve ondervraagt te hebben heeft hij geantwoord wel op den brug te zijn geweest doch niet gegooid te hebben.

Aldus de Raad voor gesloten houden hebben , zoo wij dit onderteekend te frederiksoord op dato als vermeld.


Bijlage 4: Proces verbaal door Assessor van het Grietenij Bestuur van Weststellingwerf Bovenkamp

Noordwolde den 24 october 1836

Aantekening in de kantlijn: Voor den Raad v Toezicht doen komen

WelEeG Heer!

Den persoon Klaas Roelofs Bakker, erf?? & landbouwer, wonende te Vinkega, is gisteren avond bij mij geweest, met aanklagte over onbehoorlijke bejegening en mishandeling, hem in de Colonie op zondag avond aangedaan, hierin bestaande:
dat hij met zijne vroüw met de wagen na Vledder geweest zijnde, tegens den avond was terüggekeerd, en genaderd tot aan de zogenaamde Vriesche brug, aldaar een hoop jongens (ongeveer 15 – 20 in getal) had aangetroffen, welke eerst zingende en schreeuwende de brug waaren genaderd, daarna zich bij, en nevens de brug hadden geposteerd.

dat hij voor erge gevolgen vreesde, zijne paarden had stil gehouden, en gedagte jongens vriendelijk had verzogt, zich een weinig stil te willen houden, alzoo hij een jong paard voor de wagen had, en daardoor misschien een ongeluk konde plaats hebben. op welk verzoek dien jongens daadlijk hadden stil gezwegen,

en hij alsnu geen kwaad vermoedende, de brug was opgereden, dan midden op de brug zijnde, gedagte hoop jongens, niet alleen een geweldig geschreeuw hadden gemaakt, maar tevens den Komparant, - zijne vrouw, - en paarden, met steenen en andere vuiligheid hadden geworpen, waarvan een steen zijne vrouw aan het hoofd zeer gevoelig had getroffen.

dat door dit onverwagt voorval, de paarden op hol waren geraakt, met levensgevaar over de brug waaren gekomen, en daarna een groot eind weegs in doodelijke angst en schrik waaren voortgehold, tot dat het hem, door inspanning van alle krachten, eindelijk was gelukt, de paarden in bedaring te krijgen.

Verklarende verder, geene der baldadigen in persoon te kennen, dog na gissing zouden het knapen zijn geweest van 8 tot 16 jaren.

Ik voor mij zie in deezen geen kans, om met vrucht ter ontdekking dier baldadigers iets te kunnen uitvoeren, evenwel mijn plicht geacht, Uweled het voorgevallene bij deezen te informeren, ten einde UwelEd zoo veel mogelijk de schuldigen ontdekke, en middelen mogen worden beraamd, ter voorkoming voor het vervolg van dergelijke buitensporigheden, waarvan de gevolgen onberekenbaar kunnen zijn.

Waarmede de eer heb, na vriendelijke groet, met de meeste hoogachting en alle respect te zijn,

Bovenkamp
Assessor van het Grietenij Bestuur van Weststellingwerf

In het handschrift van JH van Wolda staan namen genoteerd van mogelijke daders.
Op de buitenkant is met potlood ook van alles gekrabbeld.

Bijlage 5: Raad van toezicht van Wilhelminaoord 4 november 1836

Raad van Toezigt gehouden den 4 novemb: 1836 in kolonie no 2

Compareerde voor ons ondergeteekende leden van voorn: raad:
Jacobus Kruit
Adrianus Bijsterveld
Frans Mooi

alledrie beschuldigd van verregaande baldadigheeden te hebben begaan in de veenderij van L.A. Bovenkamp, assessor in het grietenijbestuur van Weststellingwerf en woonachtig in Noordwolde.

Jacobus Kruit, binnengeroepen zijnde, heeft geantwoord dat hij de kruiwagen bemorst en besmeurd had, doch niet wist te zeggen ??

A: Bijsterveld binnengeroepen heeft geantwoord wel door de veenderij te zijn gegaan met voornemen om na Vledder te gaan om appelen te koopen, en dat hij van alle baldadigheeden die den Raad hem ...??, niets afwist, en ook niets gedaan had, als mede dat hij ??

Frans Mooi binnengeroepen heeft geantwoord als bovenstaande niets te hebben gedaan.

Bijlage 6: Brief van  Assessor van het Grietenij Bestuur van Weststellingwerf Bovenkamp

Aan den WelEd Heer C. Hulst in Frederiksoord

Noordwolde den 19 october 1836

WelEdele Heer!

Gepasseerde zondag den 16 dezer is in mijne veenderij, in de Oost vierde parten baldadigheid gepleegd, onder anderen: door eene geloegde(?) bult turf midden in de loeg een gat te maken.- eene turfladder, ten gebruike der arbeiders, geheel te verbrijselen, en door middel van zeker instrument, in kleine stukken gemaakt, zoodat genoodzaakt ben geweest om daadlijk een nieuwe te moeten laten maken, - onderscheidene op drogen staande turfstukken omver geworpen, - eene plank of poot van de plaats genomen, en een eindweegs van daar in een grup geworpen,- en eene kruiwagen met menschendrek bemorst en besmeurd.

Ik heb mij zoo veel mooglijk, omtrent de daders daarvan gepoogd te informeren, en in zoo ver geslaagd dat zekeren Jacobus Kruijt (zoon van vrouw Kruijt), in de oost vierde parten, zelve aan mij heeft verklaard, dat hij het laatstgemelde geval met de kruiwagen had gepleegd, dog de verdere gepleegde misdaden wankelend en eenigszints schroomagtig ontkende, verklarende dat zijne makkers waren geweest Adrianus Bijsterveld, en Frans Mooi, welke eerstgenoemde een schietgeweer bij zich had gehad om hazen te schieten etc..

Ik twijfel niet, of opgemelde drie jongens zullen schuldig zijn, aan de voornoemde baldadigheden, en heb gemeend UwelEd. van het een en ander bij dezen te moeten informeren, ten einde door UwelEd. veelvermogende invloed, te bevorderen, dat dusdanige ongeregeldheden, door colonialen, in het vervolg geen plaats mogen hebben.

Overtuigd van UwelEd gezindheid, ben ik verzekerd dat dit bericht UwelEd niet onaangenaam zal zijn. Waarmede de eer heb na vriendelijke groeten en met allen hoogachting te zijn

Weledele Heer!
UwelEd Dr Dienaar

L Bovenkamp


Bijlage 7: Raad van toezicht van Wilhelminaoord 18 november 1836

Raad van Toezicht gehouden in kolonie No 2 op den 18 november 1836

Alle leden present, zijnde compareerde jacobus Kruit, zoon van den Wed: Kruit koloniste in opgemelde kolonie en
Wijer Smit zoon van den kolonist Smit mede behorende tot deez kolonie

de eerste beticht als hebbende een jachtpaal uit de grond getrokken welke paal dan ook werkelijk door den Onderdirecteur van den zolder is afgehaald.

De tweede beticht baldadigheden te hebben gedaan aan de kat van den kolonist J F Schnoor welke door hem daarbij mishandeld is.

Heeft geantwoord;

Jacobus Kruit zegt dat hij niet wist eenig kwaad hier in stak alzoo den paal opgeborgen had, heeft belooft aan den OnderDirecteur dat zulks niet weer zoude plaats hebben.

Weijer Smit heeft geantwoord dat hij niet wist wie de oorzaak van de mishandeling aan dat dier gedaan was, en vrijdags 's avonds met meerdere jongens uit den wijk, uit de school gekomen zijnde, vernam dat het beest mishandeld was geworden en zij allen onder elkander zeijden, dezen schuld wel voor tien stuijvers en zoo vervolgens bij afslag tot zes centen, wilde op zich nemen, waardoor Schnoor, doordien zijn dochter achter hun liep, de schuld voor dit misdrijf op Weijer Smitt wierp.


Bijlage 8: Raad van toezicht van Wilhelminaoord 18 november 1836

Raad van Toezicht gehouden in kolonie No 2 op den 18 november 1836

Alle leden présent zijnde compareerde voor ons Kornelis van Ham, kolonist in opgemelde kolonie als beschuldigd van overmaat van sterke drank te hebben gebruikt bij het transport van Steenwijk na herwaard op den 14 november jl van eenige winkelwaren voor den winkelier J. Montanus en zulks op requisitie (??) van den Heer AdjunctDirecteur der gewone kolonièn Hulst.

Heeft geantwoord
Dat hij van Ham, nadat hij zijne zaken verrigt had in Steenwijk en na de winkelwaren opgeladen te hebben, hij het ?? van Steenwijk door de knecht van den Heere Directeur verzocht wierd hem behulpzaam te zijn om een varken op den wagen te helpen -
welk varken zeer beslikt was en zijne buis zoo wel als die van voorn. knecht des Heer Directeurs zoodanig met slik besmeurd werd of men gevallen had -
dat het geval niet is geweest vermits er niet meer dan enen borrel gebruikt is,
een en ander hier voren aangehaalt kan informatie lijden bij de knecht des Heeren Directeurs. en bij den winkelier J. J. Montanus alwaar hij in den vooravond om half zes uuren reeds was aangekomen.

aldus, na gehoorden interrogatie de Raad gesloten te hebben is dit door ons allen ondertekend ten dage en jare als vooren,

De onderdirecteur A.H. Idserda,
A. Keizer
A. Croll
D. Schouten
De secretaris Morriën


Bijlage 9: Raad van toezicht van Wilhelminaoord 13 december 1836

Raad van Toezicht gehouden in kolonie No 2 den 13 december 1836.

Alle leden present zijnde
Compareerde voor ons de vrouw van den kolonist Johannes Inpijn wonende in kolonie No 2, wijk no 1 hoeve no 1, in plaats van haare man Johannes Inpijn, welke zij zegt niet goed in orde te zijn, en ook geene schuld heeft aan de begaane fout van turf te hebben genomen toebehorende aan de Maatschappij.

De vrouw ondervraagd zijnde door de Raad heeft geantwoord niet te hebben geweeten dat hier in zoo veel kwaad stak

Verder zegt voorn vrouw Inpijn dat daar zij op die avond van den 30e november jl geen olij had om licht aan te maken en de zooden van haar zeer nat waaren, ook daarmede geen kans zag eenige verlichting aan te brengen, kwam zij op het idee een kruijwagen drooge turf van die bult af te halen, die aan het vuur te leggen, om bij derzelfs vlam de door haar met haare kinderen af te werken fabrieksarbeid te kunnen volbrengen.

De Raad haar verder ondervraagd hebbende heeft zij gezegt dat zij tot spijt van haare buurman den kolonist Beekman behoorende tot kolonie No 3 s' anderdaags nog twee kruijwagens heeft weggehaald om reden zij wist dat hij degeene was die zulks aangebragt had.

de Raad van deze lieden nimmer iets tot hunne lasten vernomen hebbende verzoekt de Raad van Tucht in deeze zaak eenige consideratie te neemen.


Bijlage 10: Proces verbaal door de onderdirecteur van de Ommerschans over de daar binnengebrachte Jan Wouter Schaardenburg


GEEN transcriptie


Bijlage 11: Proces verbaal door de burgemeester van Vries over de daar opgepakte Jan Berends


GEEN transcriptie


Bijlage 12: Opzendbevel door de burgemeester van Vries van Jan Berends


GEEN transcriptie.



BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1615

Notities bij het zittingsverslag