GEEN transcriptie.
GEEN transcriptie
Raad van Toezicht gehouden in kolonie no 3.
Alle leden zijn tegenwoordig.
De president deelt de Raad mede dat Wobbigje de Ruiter,
bestedeling van Scherpenzeel onder no 18bis, dewelke zich
op de 27 november jl aan desertie heeft schuldig gemaakt, is
teruggekomen en hierover als mede over de aanklagte van de weduwe
van der Weert, bij welke zij was ingedeeld voor de desertie,
dient ondervraagd te worden.
De aanklagte van de weduwe van der Weert was dat genoemde
W. de Ruiter des nachts van bed opstond, de koeijen
uitmolk, de melk uit de kelder opdronk en meer van diergelijke
ongeregeldheden, en ontvreemding van kleinigheden.
De schuldige, daarna binnengeroepen zijnde, worden vorenstaande
verkeerdheden voorgehouden en wat daartoe aanleiding heeft gegeven
onderzocht, waartegen zij niets ter verontschuldiging weet in te
brengen dan alleen dit dat zij gedeserteerd is omdat men haar
gezegd had dat zij naar de Ommerschans zou worden
overgeplaatst indien zij zich niet beter wilde gedragen.
De Raad, gelet op artikel 28 c en e, waarbij bepaald is van 3 tot
8 dagen opsluiting in de strafkamer voor hen die zich voor de
eerste maal aan dergelijke buitensporigheden schuldig maken, dacht
uithoofde Wobbigje de Ruiter vroeger voor de Raad heeft
teregt gestaan, wordt de beslissing in deze zaak aan de Raad van
Tucht overgelaten.
Aldus gedaan te Willemsoord den 8 december 1836
P. Postema
B. Kuperus
J. v. Buiten
G: Scholten
F. de Plot secr
Raad van Toezicht gehouden den 4 november 1836 in kolonie No 2
Compareerden voor ons ondergeteekende leden van den Raad
Abraham Coenrades
Joseph van Staai
Johannes Lagcher en
Cornelis Vermeeren
alle 4 beschuldigd van op den avond van den 23 October jl
onbehoorlijke bejegening en mishandeling te hebben gedaan aan den
landbouwer Klaas Roelofs Bakker en zijne vrouw wonende te
Vinkinga op deszelfs terugreis van Vledder door de kolonien en de
Vriesche brug.
Abraham Coenrades binnengeroepen, antwoord dat Chef
Souverein de eerste geweest is die met steenen gegooid heeft
en den wagen agter na geloopen tot boven(?) Sulhout(?)
Tent(?), van de Vriesche brug af.
Joseph van Staai binnengeroepen antwoord dat Abraham
Coenrades, Johannes Lagcher en Chef Souverein
ieder van hun drie steenen hebben opgenomen en daarmede geworpen
dat hebben dat ??: Chef Souverein gezegd
heeft zoodra hij den wagen ontwaarden Kom jongens laten wij
die wagen in de maling nemen waarop zij als toen zijn
voorbeeld volgden en Joseph van Staai zegt, zelve niet
gegooid, en op de brug stil is blijven staan.
Johannes Lagcher binnengeroepen antwoord dat Chef
Souverein als eerste aanleider van het geheele geval moet
aangemerkt worden, na hem Abraham Coenrades en Cornelis
van Puffelen van kolonie No 1; verder getuigt hij dat hij
zelve een steen op de paarden heeft gegooid, Chef Souverein
de vrouw op de rug heeft gegooid met een steen en Abraham
Coenrades de vrouw aan het hoofd heeft geraakt.
.
Cornelis Vermeeren binnengeroepen antwoord dat Chef
Souverein de paarden met rode (of ronde) steenen
heeft gegooid als mede Johannes Lagcher en Abraham
Coenrades, doch hij zelve Cornelis Vermeeren getuigd
niet gegooid te hebben en stil op de brug te hebben blijven stil
staan, op aanraden van zijne broeder Pieter Vermeeren die
mede op den brug passant was.
Na hun allen gehoord te hebben heeft den Raad geoordeeld dit na de
Raad van Tucht te verwijzen om daarmede te handelen na behoren.
Verders heeft den Raad geoordeeld Chet Souverein voor zich
te roepen en na dezelve ondervraagt te hebben heeft hij geantwoord
wel op den brug te zijn geweest doch niet gegooid te hebben.
Aldus de Raad voor gesloten houden hebben , zoo wij dit
onderteekend te frederiksoord op dato als vermeld.
Noordwolde den 24 october 1836
Aantekening in de kantlijn: Voor den Raad v Toezicht doen
komen
WelEeG Heer!
Den persoon Klaas Roelofs Bakker, erf?? & landbouwer,
wonende te Vinkega, is gisteren avond bij mij geweest, met
aanklagte over onbehoorlijke bejegening en mishandeling, hem in de
Colonie op zondag avond aangedaan, hierin bestaande:
dat hij met zijne vroüw met de wagen na Vledder geweest
zijnde, tegens den avond was terüggekeerd, en genaderd tot aan de
zogenaamde Vriesche brug, aldaar een hoop jongens (ongeveer 15 –
20 in getal) had aangetroffen, welke eerst zingende en
schreeuwende de brug waaren genaderd, daarna zich bij, en nevens
de brug hadden geposteerd.
dat hij voor erge gevolgen vreesde, zijne paarden had stil
gehouden, en gedagte jongens vriendelijk had verzogt, zich een
weinig stil te willen houden, alzoo hij een jong paard voor de
wagen had, en daardoor misschien een ongeluk konde plaats hebben.
op welk verzoek dien jongens daadlijk hadden stil gezwegen,
en hij alsnu geen kwaad vermoedende, de brug was opgereden, dan midden op de brug zijnde, gedagte hoop jongens, niet alleen een geweldig geschreeuw hadden gemaakt, maar tevens den Komparant, - zijne vrouw, - en paarden, met steenen en andere vuiligheid hadden geworpen, waarvan een steen zijne vrouw aan het hoofd zeer gevoelig had getroffen.
dat door dit onverwagt voorval, de paarden op hol waren geraakt, met levensgevaar over de brug waaren gekomen, en daarna een groot eind weegs in doodelijke angst en schrik waaren voortgehold, tot dat het hem, door inspanning van alle krachten, eindelijk was gelukt, de paarden in bedaring te krijgen.
Verklarende verder, geene der baldadigen in persoon te kennen, dog na gissing zouden het knapen zijn geweest van 8 tot 16 jaren.
Ik voor mij zie in deezen geen kans, om met vrucht ter ontdekking
dier baldadigers iets te kunnen uitvoeren, evenwel mijn plicht
geacht, Uweled het voorgevallene bij deezen te informeren, ten
einde UwelEd zoo veel mogelijk de schuldigen ontdekke, en middelen
mogen worden beraamd, ter voorkoming voor het vervolg van
dergelijke buitensporigheden, waarvan de gevolgen onberekenbaar
kunnen zijn.
Waarmede de eer heb, na vriendelijke groet, met de meeste
hoogachting en alle respect te zijn,
Bovenkamp
Assessor van het Grietenij Bestuur van Weststellingwerf
In het handschrift van JH van Wolda staan namen genoteerd van
mogelijke daders.
Op de buitenkant is met potlood ook van alles gekrabbeld.
Raad van Toezigt gehouden den 4 novemb: 1836 in kolonie no 2
Compareerde voor ons ondergeteekende leden van voorn: raad:
Jacobus Kruit
Adrianus Bijsterveld
Frans Mooi
alledrie beschuldigd van verregaande baldadigheeden te hebben
begaan in de veenderij van L.A. Bovenkamp, assessor in het
grietenijbestuur van Weststellingwerf en woonachtig in Noordwolde.
Jacobus Kruit, binnengeroepen zijnde, heeft geantwoord dat
hij de kruiwagen bemorst en besmeurd had, doch niet wist te zeggen
??
A: Bijsterveld binnengeroepen heeft geantwoord wel door de
veenderij te zijn gegaan met voornemen om na Vledder te gaan om
appelen te koopen, en dat hij van alle baldadigheeden die den Raad
hem ...??, niets afwist, en ook niets gedaan had, als mede dat hij
??
Frans Mooi binnengeroepen heeft geantwoord als
bovenstaande niets te hebben gedaan.
Aan den WelEd Heer C. Hulst in Frederiksoord
Noordwolde den 19 october 1836
WelEdele Heer!
Gepasseerde zondag den 16 dezer is in mijne veenderij, in de Oost
vierde parten baldadigheid gepleegd, onder anderen: door eene
geloegde(?) bult turf midden in de loeg een gat te maken.-
eene turfladder, ten gebruike der arbeiders, geheel te
verbrijselen, en door middel van zeker instrument, in kleine
stukken gemaakt, zoodat genoodzaakt ben geweest om daadlijk een
nieuwe te moeten laten maken, - onderscheidene op drogen staande
turfstukken omver geworpen, - eene plank of poot van de plaats
genomen, en een eindweegs van daar in een grup geworpen,- en eene
kruiwagen met menschendrek bemorst en besmeurd.
Ik heb mij zoo veel mooglijk, omtrent de daders daarvan gepoogd te
informeren, en in zoo ver geslaagd dat zekeren Jacobus Kruijt
(zoon van vrouw Kruijt), in de oost vierde parten, zelve
aan mij heeft verklaard, dat hij het laatstgemelde geval met de
kruiwagen had gepleegd, dog de verdere gepleegde misdaden
wankelend en eenigszints schroomagtig ontkende, verklarende dat
zijne makkers waren geweest Adrianus Bijsterveld, en Frans
Mooi, welke eerstgenoemde een schietgeweer bij zich had
gehad om hazen te schieten etc..
Ik twijfel niet, of opgemelde drie jongens zullen schuldig zijn,
aan de voornoemde baldadigheden, en heb gemeend UwelEd. van het
een en ander bij dezen te moeten informeren, ten einde door
UwelEd. veelvermogende invloed, te bevorderen, dat dusdanige
ongeregeldheden, door colonialen, in het vervolg geen plaats mogen
hebben.
Overtuigd van UwelEd gezindheid, ben ik verzekerd dat dit bericht
UwelEd niet onaangenaam zal zijn. Waarmede de eer heb na
vriendelijke groeten en met allen hoogachting te zijn
Weledele Heer!
UwelEd Dr Dienaar
L Bovenkamp
Raad van Toezicht gehouden in kolonie No 2 op den 18 november
1836
Alle leden present, zijnde compareerde jacobus Kruit, zoon
van den Wed: Kruit koloniste in opgemelde kolonie en
Wijer Smit zoon van den kolonist Smit mede
behorende tot deez kolonie
de eerste beticht als hebbende een jachtpaal uit de grond
getrokken welke paal dan ook werkelijk door den Onderdirecteur van
den zolder is afgehaald.
De tweede beticht baldadigheden te hebben gedaan aan de kat van
den kolonist J F Schnoor welke door hem daarbij mishandeld
is.
Heeft geantwoord;
Jacobus Kruit zegt dat hij niet wist eenig kwaad hier in
stak alzoo den paal opgeborgen had, heeft belooft aan den
OnderDirecteur dat zulks niet weer zoude plaats hebben.
Weijer Smit heeft geantwoord dat hij niet wist wie de
oorzaak van de mishandeling aan dat dier gedaan was, en vrijdags
's avonds met meerdere jongens uit den wijk, uit de school gekomen
zijnde, vernam dat het beest mishandeld was geworden en zij allen
onder elkander zeijden, dezen schuld wel voor tien stuijvers en
zoo vervolgens bij afslag tot zes centen, wilde op zich nemen,
waardoor Schnoor, doordien zijn dochter achter hun liep,
de schuld voor dit misdrijf op Weijer Smitt wierp.
Raad van Toezicht gehouden in kolonie No 2 op den 18 november
1836
Alle leden présent zijnde compareerde voor ons Kornelis van
Ham, kolonist in opgemelde kolonie als beschuldigd van
overmaat van sterke drank te hebben gebruikt bij het transport van
Steenwijk na herwaard op den 14 november jl van eenige winkelwaren
voor den winkelier J. Montanus en zulks op requisitie (??)
van den Heer AdjunctDirecteur der gewone kolonièn Hulst.
Heeft geantwoord
Dat hij van Ham, nadat hij zijne zaken verrigt had in
Steenwijk en na de winkelwaren opgeladen te hebben, hij het ??
van Steenwijk door de knecht van den Heere Directeur verzocht
wierd hem behulpzaam te zijn om een varken op den wagen te helpen
-
welk varken zeer beslikt was en zijne buis zoo wel als die van
voorn. knecht des Heer Directeurs zoodanig met slik besmeurd werd
of men gevallen had -
dat het geval niet is geweest vermits er niet meer dan enen borrel
gebruikt is,
een en ander hier voren aangehaalt kan informatie lijden bij de
knecht des Heeren Directeurs. en bij den winkelier J. J.
Montanus alwaar hij in den vooravond om half zes uuren reeds
was aangekomen.
aldus, na gehoorden interrogatie de Raad gesloten te hebben is dit
door ons allen ondertekend ten dage en jare als vooren,
De onderdirecteur A.H. Idserda,
A. Keizer
A. Croll
D. Schouten
De secretaris Morriën
Raad van Toezicht gehouden in kolonie No 2 den 13 december 1836.
Alle leden present zijnde
Compareerde voor ons de vrouw van den kolonist Johannes
Inpijn wonende in kolonie No 2, wijk no 1 hoeve no 1, in
plaats van haare man Johannes Inpijn, welke zij zegt niet
goed in orde te zijn, en ook geene schuld heeft aan de begaane
fout van turf te hebben genomen toebehorende aan de Maatschappij.
De vrouw ondervraagd zijnde door de Raad heeft geantwoord niet te
hebben geweeten dat hier in zoo veel kwaad stak
Verder zegt voorn vrouw Inpijn dat daar zij op die avond
van den 30e november jl geen olij had om licht aan te maken en de
zooden van haar zeer nat waaren, ook daarmede geen kans zag eenige
verlichting aan te brengen, kwam zij op het idee een kruijwagen
drooge turf van die bult af te halen, die aan het vuur te leggen,
om bij derzelfs vlam de door haar met haare kinderen af te werken
fabrieksarbeid te kunnen volbrengen.
De Raad haar verder ondervraagd hebbende heeft zij gezegt dat zij
tot spijt van haare buurman den kolonist Beekman
behoorende tot kolonie No 3 s' anderdaags nog twee kruijwagens
heeft weggehaald om reden zij wist dat hij degeene was die zulks
aangebragt had.
de Raad van deze lieden nimmer iets tot hunne lasten vernomen
hebbende verzoekt de Raad van Tucht in deeze zaak eenige
consideratie te neemen.
GEEN transcriptie
GEEN transcriptie
GEEN transcriptie.
Notities bij het zittingsverslag