De leden zijn allen tegenwoordig.
Wordt gelezen een proces verbaal van den Raad van toezigt van
Kolonie N. 1, van den 24e dezer maand waarop achtereenvolgende
worden binnen geroepen L. Biemans Hoeve N. 13, H. A.
Schepman ingedeeld bij Muijen Hoeve N. 20, A.
Hartgens ingedeeld bij Brandsma Hoeve N. 6, W.
van der Boor ingedeeld bij de Wed. Hopman Hoeve N.
24, H. Peetsold Hoeve N. 64 H. W. Arnold Hoeve N.
120 en P. Lansbach Hoeve N. 117, welke zich allen hebben
schuldig gemaakt aan dronkenschap.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde, erkennen zij hun
misdrijf, willende zij nog wel eenige redenen tot hunne
verschooning inbrengen, welke de Raad niet kan aannemen.
De Raad, in aanmerking nemende, dat W. van der Boor en H.
W. Arnold, reeds vroeger om hetzelfde misdrijf gestraft
zijn, volgens Proces verbaal van 5 Februarij JL.,
en gelet op Art 2 § c, en Art 3 § 1 & 2 van het Reglement van
tucht waar bij opsluiting van drie tot acht dagen in de
strafkamer is gesteld, voor hen die zich voor de eerste maal aan
diergelijke misdrijven schuldig maakt en overplaatsing naar de Ommerschans
voor eenen onbepaalden tijd, voor hen die zich andermaal, aan die
verkeerdheden schuldig maakt.
Besluit
L. Biemans, H. A. Schepman, H. Peetsoldt
ieder in de strafkamer voor drie dagen en A. Hartgens en P.
Landsbach, ieder de straf van acht dagen opsluiting in de
strafkamer op te leggen, wordende W. van der Boor en H.
W. Arnold voor eenen onbepaalden tijd verwezen naar de
Ommerschans, op welk laatsten de goedkeuring van de Permanente
Commissie wordt ingewacht.
De beschuldigden allen binnen geroepen zijnde wordt hun zulks door
den President kenbaar gemaakt.
In de kantlijn bijgeschreven door de permanente commissie:
W. van der Boor 735 B, ?? ’s Hage - H. W. Arnold en gezin uit de
contr: Amsterdam
Verder wordt gelezen een Proces verbaal van denzelfde kolonie van
den 27e dezer maand, houdende beschuldiging tegen J. H. S.
Hilkemeijer, zoon der Kolonist J. H. Hilkemeijer
Hoeve N. 115, welke de bestedeling Menke Douwes Dijkstra
op de weg zoude hebben mishandeld.
De Raad beiden binnen geroepen en gehoord hebbende beschouwt dit
meer als eene laakbare onvoorzigtigheid dan wel als eene
opzettelijke mishandeling en daarbij in aanmerking nemende dat M.
D. Dijkstra eene arme Kolonist is,
Besluit:
J. H. S. Hilkemeijer voor zijne begane onvoorzigtigheid de
straf op te leggen van eene vergoeding van 25 cents aan M. D.
Dijkstra voor de geledene smarten.
Beiden binnen geroepen zijnde wordt hun zulks door den President
kenbaar gemaakt.
Verder wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt
van Kolonie N. 2, van den 26e dezer maand, houdende beschuldiging
tegen de Weezen Johannes Philippus Oes oud 20 jaren, Josephus
van Staai de Melger oud 15 jaren, Hendrikje van Staai
oud 16 jaren en Dirk de Vries oud 14 Jaren, allen
ingedeeld bij den kolonist J. H. Horst Hoeve N. 30, welken
een Mud aardappelen van hunnen pleegvader zouden hebben verkocht
voor 40 centen en de gelden daarvoor ontvangen, onder elkander te
hebben verdeeld.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde, erkennen zij hun
misdrijf.
De Raad gelet op Art 2 § e en Art 3 § 3 van het Reglement van
tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de
strafkamer, benevens dubbelde vergoeding van het ontvreemde op
diergelijke misdrijven is gesteld, daarbij echter de jaren in
aanmerking nemende
Besluit:
J. P. Oes, J. van Staai de Melger, H. van Staai
ieder de straf toe te wijzen van drie dagen opsluiting in de
strafkamer benevens vergoeding van de 40 centen, wordende Dirk
de Vries vrijgesproken als de jongste zijnde, en het minst
te hebben genoten van de ontvangen gelden.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde wordt hun dit door de
President kenbaar gemaakt.
Nog wordt gelezen in hetzelfde Proces-verbaal de beschuldiging
tegen Johannes du Bois ingedeeld bij den kolonist J.
Beun op hoeve N. 49 welke ongehoorde en beleedigende
uitdrukkingen tegen den Onder-Directeur ten Broeke zoude
hebben gebezigd.
Den beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent hij zijn misdrijf.
De Raad gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van
tucht, waarbij opsluiting in de strafkamer van drie tot acht dagen
is gesteld.
Besluit:
J. du Bois de straf op te leggen van drie dagen opsluiting
in de strafkamer, hetwelk hem hij daartoe binnen geroepen zijnde
door den President wordt kenbaar gemaakt.
Verder wordt gelezen een Proces-Verbaal van den Raad van toezigt
van Willemsoord van den 24e Maart JL., houdende beschuldiging
tegen den kolonist J. van der Zijden Hoeve N. 45, welke
zich zoude hebben verzet tegen zijne mede kolonisten welke op last
van den Wijkmeester op zijne hoeve waren komen werken.
Den beschuldigde binnen geroepen zijnde, kan niets tot zijne
verontschuldiging inbrengen gevende te kennen dat zijn misdrijf
enkel de gevolgen zijn van zijn driftig karakter.
De Raad gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van
tucht waarbij opsluiting in de strafkamer van drie tot acht dagen
op diergelijke misdrijven is gesteld.
Besluit.
J. van der Zeijden de straf op te leggen van vijf dagen
opsluiting in de strafkamer, hetwelk hem daartoe binnen geroepen
zijnde, door den President wordt kenbaar gemaakt.
Nog wordt gelezen in hetzelfde Proces-verbaal de
beschuldiging tegen J. H. van Oostendorp Hoeve N. 126,
welke stroo de Maatschappij toebehoorende, zoude hebben verkocht.
Den beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf.
De Raad gelet op Art 2 § e en Art 3 § 3 van het Reglement van
tucht waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer,
benevens dubbelde vergoeding van het verkochte is gesteld.
Besluit:
J. H. van Oostendorp de straf op te leggen van acht dagen
opsluiting in de strafkamer, wordende hij vrijgesteld van de
vergoeding, daar het een zeer arm kolonist is.
Den beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks door den
President kenbaar gemaakt.
Verder wordt nog gelezen in hetzelfde Proces-verbaal de
beschuldiging tegen H & A: J: Hoogmoed, welke beiden
den Wijkmeester van Buiten zouden hebben beleedigd en
mishandeld.
Den beschuldigden binnen geroepen zijnde, willen zij veel tot
hunne verontschuldiging inbrengen; de Raad is echter genoeg van
hunne schuld overtuigd.
De Raad gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1, van het Reglement van
tucht, waar bij opsluiting van drie tot acht dagen in de
strafkamer op diergelijke misdrijven is gesteld
Besluit:
H & A: J: Hoogmoed de straf toe te wijzen van acht
dagen opsluiting in de strafkamer, hetwelk hun zij daartoe binnen
geroepen zijnde door den President wordt kenbaar gemaakt.
Eindelijk wordt nog gelezen een Proces verbaal van den Raad van
toezigt te Willemsoord houdende beschuldiging tegen Hendrik
Hoogmoed als onzedelijk te hebben omgegaan met Lammigje
Brands Hoeve N. 68, ten gevolge waarvan laatst genoemde zich
in eenen zwangeren toestand bevindt.
Den beschuldigden binnen geroepen zijnde verschijnt alleen Hendrik
Hoogmoed, en geeft te kennen dat Lammigje Brands de
reis niet heeft kunnen doen, bekennende hij hun beider misdrijf.
De Raad gelet op Art 2 § f en Art 3 § 2 van het Reglement van
tucht, waarbij overplaatsing voor eenen onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op diergelijke misdrijven is gesteld
Besluit
Hendrik Hoogmoed en Lammigje Brands voor eenen
onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, hetwelk
hem, hij daartoe binnen geroepen zijnde, door den President wordt
kenbaar gemaakt, zullende de goedkeuring hierop van de Permanente
Commissie worden ingewacht.
Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord den 28 April 1838
J. van Konijnenburg
C. Hulst
ten Broeke
F. Mandos
J. K. Feldmeijer
C. van Weert
T: H: P: van Marle, secretaris
Raad van toezigt, gehouden bij Kolonie N. 1 op den 24 April 1838
De leden zijn allen tegenwoordig.
Wordt binnengeroepen Leonardus Biemans oud 65 jaar, gewoon
kolonist, wonende op hoeve N. 13, welke zich heeft schuldig
gemaakt aan het misbruik maken van sterken drank op den 1 April,
bij welke gelegenheid hij van Nijensleek komende door den Adjunct
Directeur is ontmoet.
Biemans erkend zulks en weet geene verschooning in te
brengen.
Verder komt binnen Hendrik Adrianus Schepman oud 26 jaar
bestedeling, mede beschuldigd van misbruik te hebben gemaakt van
sterken drank op den 15 April en dien nacht aan den Boekhouders
woning was gekomen, zoo dat men hem van daar met moeite naar huis
had kunnen sturen.
Schepman bekend zulks en weet hiervoor geene verschooning
intebrengen.
Nader komt voor Anthony Hartgers oud 53 jaar, bestedeling,
mede van bovenstaande misslag beschuldigd op 15 April.
Hartgers bekend mede zulks en weet geen verschooning
intebrengen.
Nog komt voor Hendrik Petsoldt oud 56 jaar, gewoon
kolonist, Hoeve N. 64, mede beschuldigd van vorenstaanden
verkeerden handeling op den 11 April, van Steenwijk komende. Petsoldt
bekend zulks en zegt weinig drank gebruikt te hebben, doch op weg
zijnde zou hij daardoor bevangen zijn geraakt.
Willem van der Boor oud 51 jaar, bestedeling, komt mede
voor en is beschuldigd van meergemelde misslag bij gelegenheid dat
hij naar Noordwolde om hout geweest is en op de weg neergevallen
zijnde, hebbende de Mr Timmerman Mulder te Noordwolde ook
ten gevolge zijner dronkenschap verzocht, om van der Boor
niet weder om hout te sturen.
Van der Boor zegt dat deze beschuldiging geheel bezijden de
waarheid is.
Verder wordt binnen geroepen Hendrik Wouter Arnold gewoon
kolonist, oud 43 jaar, mede beschuldigd als misbruik te hebben
gemaakt van sterken drank op den 19 Februarij ll bij
gelegenheid dat hij naar Noordwolde geweest is en daar van daan
komende bij den Herbergier L. ????? ingegaan is en zoo veel
drank gebruikt te hebben, dat de vrouw?? van genoemden
Herbergier hulp in heeft moeten roepen (zijnde de zoon van den
kolonist Hilkemeijer) om genoemde Arnold uit huis
te zetten; (hetgeen door den President en de wijkmeester Mulder
onderzocht is) en dat hij op weg naar huis zijnde in de Vaart op
het ijs is gevallen, en verder door den kolonist Eckhardt
naar huis is geleid.
Arnold onkent dat hij beschonken is geweest, maar zegt wel
gevallen te zijn, ten gevolge van eene wond aan zijn been en
daarom door Eckhardt begeleid, omdat hem het gaan hierdoor
hinderlijk was.
Nog komt voor Pieter Lansbach, gewoon kolonist H. 117 oud
52 jaar, mede beschuldigd van het bovenstaande als de kolonist
Arnold.
Lansbach zegt mede dat dit bezijden de waarheid is, hij
zegt wel eenige sterken drank gebruikt te hebben, maar daar van
geen misbruik te hebben gemaakt.
Voorts wordt genoemden Lansbach van turf te hebben
verkocht (ofschoon het hem door de Directeur nog wel verboden was)
nog beschuldigd.
Lansbach brengt ter verontschuldiging in dat hij drooge
tegen natte turf verruild had met den kolonist van Os N.
33, waardoor hij meerder turf ontving, dan hij aan drooge in
ruiling gaf, en die nader droog geworden zijnde met nog eene
partij turf welke hij in ruiling tegen aardappelen met den kolonist
Hahn ontvangen had, verkocht heeft.
De President heeft hierna onderzoek gedaan, en het bestaat wel in
waarheid betreffende die ruiling, maar die ontvangen partij turf
is veel te gering, naarmate de groote hoeveelheid die hij verkocht
heeft, beloopt.
De Raad is van gevoelen alle vorenstaande personen naar den Raad van Policie en tucht te verwijzen.
Aldus gedaan in den Raad ten dage en jare als boven
H. Faaken
J. Uhl wkm
J. Mulder
J. K. Veldmeijer
Raad van toezigt gehouden bij Kolonie N. 1 op den 27 April 1838
De leden zij alle tegenwoordig.
Wordt binnen geroepen Menke Douwes Dijkstra oud 47 jaar,
bestedelinge, als aanklaagster van Jan Hendrik Samuël
Hilkemeijer, die haar op de weg te gemoet komende eene stoot
had gegeven bij het overstappen van een grep en ten gevolge
daarvan zou gevallen zijn, dat zij eene wond aan het hoofd bekomen
had.
Verder komt binnen Gerrit van Os, oud 30 jaar gewoon
kolonist, die getuigd dat Hilkemeijer haar op de weg wel
even aangestoten had, maar niet zoo dat zij ten gevolge daarvan
gevallen zou zijn, maar wel, dat zij bij het overstappen van de
grep gestruikeld was, en dit dus niet zoo zeer aan kwaadwilligheid
van Hilkemeijer was toeteschrijven.
Nog komt voor Jan Hendrik Samuël Hilkemeijer oud 22 jaar,
zoon van den kolonist van dien naam, die zegt Menske Douwes
Dijkstra op de weg tegenkomende haar louter uit speelzucht
eene stoot had gegeven en zij kort bij eene grep zijnde, bij het
overstappen was gevallen en daardoor een wond had bekomen, dewijl
het daar juíst een harde grond was.
De Raad oordeelde voornoemde personen naar den Raad van Policie en
tucht te verwijzen.
Aldus gedaan in den Raad ten dage en jare als boven
H. Faaken
J. Uhk wkm
J. Mulder
J. K. Veldmeijer
Raad van toezigt gehouden binnen kolonie N. 2 op Donderdag den 26
April 1838
Alle Leden present zijnde-
Compareerde voor ons.
Johannes Philippus Oes wees oud 26 Jaaren
Josephus van Staai de Melger wees oud 15 Jaaren
Hendrikje van Staai wees oud 16 Jaaren
Dirk de Vries wees oud 14 Jaaren
Allen ingedeeld bij den kolonist J. H. Horst wonende in de
1e wijk 3e sectie N. 30
Welke ingedeelden allen betigt zijn van Een Mud Aardappelen
verkocht te hebben welke tot de Consumptie van het huisgezin
behoorden.
Binnen geroepen Johannes Philippus Oes ondervraagt
hebbende heeft geantwoord, na Lambert Gooijer te zijn
gegaan en hem die Aardappelen te koop gepresenteerd hebbende en
dezelve met Dirk de Vries in een kruijwagen na voorn: L.
Gooijer te hebben gebracht en voor acht stuivers verkocht.-
Josephus van Staai de Melger verklaard het zelfde
Hendrikje van Staai verklaard het zelfde
Dirk de Vries idem
Van welke 40 centen de 3 eerstgenoemden hebben genoten 11 centen
en de laatste 7 centen en waar voor zij allen Paaseyeren hebben
gekocht.-
Verders werd nog binnen geroepen Johannes Du Bois
ingedeelde bij J: Beun kolonist wonende in de 2e wijk 1e
sectie N. 49-
Betigt als hebbende beledigende liederen gezongen rakende den Heer
ten Broeke.
Hem ondervraagt hebbende heeft geantwoord wel gezongen te hebben,
het allezins bekende Lied van oostersen en anderen (??), doch
geene termen gebruikt of gezongen hebbende rakende Persoonlijk den
Heer Ten Broeke:
Aldus gesloten door den Raad op voorn Datum en door ons
ondertekend
De Onderdirecteur als President
A. H. Idserda
A. Keizer
J. v. Hagen
C. van Weert
Morriën, sec.
Raad van toezigt gehouden bij kolonie N 3
Alle leden tegenwoordig zijnde wordt den kolonist J. van der
Zeijden, wonende op hoeve N. 45, binnen geroepen, die de
mestspeciën, bestaande uit haard-asch en zand door de Directie
bestemd tot overmesting van klaver-grond niet wilde afstaan,
dat die op op eene andere dan de door hem bewoonde hoeve zou
worden gebruikt, en daar de door hem bewoonde hoeve, zoo wel als
hij zelve invalide is, kon genoemde mestspeciën aldaar niet,
althans niet tot overmesting van klaver-grond worden gebezigd,
den kolonist A. H. Brugman, hoeve N. 46 en den ingedeelden
C. Vermeulen hoeve N. 58 die deze mest als daartoe door den
Wijkmeester gelast, wilde wegkruijen op de naast aangelegen valide
hoeve, zijn door van der Zeijden hierin verhinderd,
zoodat die daarvan aan den Wijkmeester kennis gingen geven,
en toen zij terug kwamen, was die mest-specie door hem in de
andere mest vermengd, zoodat ze toen niet meer tot dat einde kon
worden gebezigd.
Van der Zeijden zegt nu, dat hij die mest met te veel
moeite had bij een verzameld om die aan een ander af te staan,
hetgeen hij ook niet heeft willen doen.
Nog is tegen hem ingekomen eene klagte van den sectiemeester P.
Brands hoeve N. 37 die verklaart aan van der Zeijden
en C. Vermeulen een lijn van de Maatschappij te hebben
gegeven om bij het schoonmaken van de greppen te gebruiken, daarna
den lijn terug ontvangen, ziet hij dat dezelve 2 vaam korter was,
waarover hij hun aansprak, als zijnde in hun gebruik korter
geworden en er dus een ???? afgesneden moest zijn, hierover van
der Zeijden zich beledigd gevoelende, zonder dat hem door
genoemde sectiemeester gezegd werd dat hij het gedaan had, hem
aangegrepen en geslagen heeft,
hetwelk door Brugman en Vermeulen als getuigen van
dit en vorenstaande, mede verklaart wordt en waartegen van der
Zeijden ook niets heeft intebrengen.-
Daarna wordt binnen geroepen J. H. van Oostendorp kolonist
van hoeve N. 126, als zijnde beschuldigd stroo van de Maatschappij
te hebben verkocht.
Hij bekent zulks gedaan te hebben en wel aan B. Hof te
Steggerda 120 bossen f1,80, als meenende zulks wel te mogen
doen, daar het stroo op de door hem bewoonde hoeve gegroeid was.
Daarna wordt den Wijkmeester J. van Buiten binnen
geroepen die zich beklaagd door de zonen H & A. J.
Hoogmoed N 84 eerst op ongehoorde wijze te zijn beleedigd en
daarna door H. geslagen, hetgeen door J. Kleijzen
zoon van den kolonist P. Kleijzen en F. Gutseloe
die er bij tegenwoordig waren getuigd wordt en wel om dat door
genoemde Wijkmeester een dochter van Hoogmoed naar huis gezonden
was omdat zij niet wilde doorwerken, niet alleen maar ook andere
van hun werk hield.
De beschuldigde daarna binnen geroepen zijnde, zijn even zoo
onbeleefd tegen den Raad, als zij gewoonlijk jegens hun meerderen
zijn, en meenende nog wel gelijk te hebben daar zij zeggen dat den
Wijkmeester geen regt had hun zuster van haar werk te sturen, doch
dat evenwel den kolonist nooit regt maar altijd onregt aangedaan
wordt.
Aldus gedaan te Willemsoord den 24 Maart 1838
P: Postema
B. Kuperus
P. Hogeling (of Hageberg?)
F. Mandos
F. de Plot
Raad van Toezigt gehouden in kolonie N. 3
Alle leden zijn tegenwoordig.
Wordt binnen geroepen Lammigje Brands uit Hoeve N. 68 als
zijnde beschuldigd van onzedelijke verkeering gehad te hebben met
Hendrik zoon van den kolonist Hoomoed Hoeve N. 84,
zij en ook H. Hoomoed bekennen hun misdrijf ten gevolge
waarvan eerstgenoemde in zwangerschap verkeert.
Aldus gedaan te Willemsoord, den 24 April 1838
J. L. Hoving
P. Hogeling
B: Kuperus
F. Mandos
F. de Plot
Notities bij het zittingsverslag