Raad van Policie en Tucht in de gewone Kolonien op

den 28 April 1838


De leden zijn allen tegenwoordig.

Wordt gelezen een proces verbaal van den Raad van toezigt van Kolonie N. 1, van den 24e dezer maand waarop achtereenvolgende worden binnen geroepen L. Biemans Hoeve N. 13, H. A. Schepman ingedeeld bij Muijen Hoeve N. 20, A. Hartgens ingedeeld bij Brandsma Hoeve N. 6, W. van der Boor ingedeeld bij de Wed. Hopman Hoeve N. 24, H. Peetsold Hoeve N. 64 H. W. Arnold Hoeve N. 120 en P. Lansbach Hoeve N. 117, welke zich allen hebben schuldig gemaakt aan dronkenschap.

De beschuldigden binnen geroepen zijnde, erkennen zij hun misdrijf, willende zij nog wel eenige redenen tot hunne verschooning inbrengen, welke de Raad niet kan aannemen.

De Raad, in aanmerking nemende, dat W. van der Boor en H. W. Arnold, reeds vroeger om hetzelfde misdrijf gestraft zijn, volgens Proces verbaal van 5 Februarij JL.,
en gelet op Art 2 § c, en Art 3 § 1 & 2 van het Reglement van tucht waar bij opsluiting  van drie tot acht dagen in de strafkamer is gesteld, voor hen die zich voor de eerste maal aan diergelijke misdrijven schuldig maakt en overplaatsing naar de Ommerschans voor eenen onbepaalden tijd, voor hen die zich andermaal, aan die verkeerdheden schuldig maakt.

Besluit

L. Biemans, H. A. Schepman, H. Peetsoldt ieder in de strafkamer voor drie dagen en A. Hartgens en P. Landsbach, ieder de straf van acht dagen opsluiting in de strafkamer op te leggen, wordende W. van der Boor en H. W. Arnold voor eenen onbepaalden tijd verwezen naar de Ommerschans, op welk laatsten de goedkeuring van de Permanente Commissie wordt ingewacht.

De beschuldigden allen binnen geroepen zijnde wordt hun zulks door den President kenbaar gemaakt.

In de kantlijn bijgeschreven door de permanente commissie: W. van der Boor 735 B, ?? ’s Hage - H. W. Arnold en gezin uit de contr:  Amsterdam



Verder wordt gelezen een Proces verbaal van denzelfde kolonie van den 27e dezer maand, houdende beschuldiging tegen J. H. S. Hilkemeijer, zoon der Kolonist J. H. Hilkemeijer Hoeve N. 115, welke de bestedeling Menke Douwes Dijkstra op de weg zoude hebben mishandeld.

De Raad beiden binnen geroepen en gehoord hebbende beschouwt dit meer als eene laakbare onvoorzigtigheid dan wel als eene opzettelijke mishandeling en daarbij in aanmerking nemende dat M. D. Dijkstra eene arme Kolonist is,

Besluit:

J. H. S. Hilkemeijer voor zijne begane onvoorzigtigheid de straf op te leggen van eene vergoeding van 25 cents aan M. D. Dijkstra voor de geledene smarten.

Beiden binnen geroepen zijnde wordt hun zulks door den President kenbaar gemaakt.



Verder wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt van Kolonie N. 2, van den 26e dezer maand, houdende beschuldiging tegen de Weezen Johannes Philippus Oes oud 20 jaren, Josephus van Staai de Melger oud 15 jaren, Hendrikje van Staai oud 16 jaren en Dirk de Vries oud 14 Jaren, allen ingedeeld bij den kolonist J. H. Horst Hoeve N. 30, welken een Mud aardappelen van hunnen pleegvader zouden hebben verkocht voor 40 centen en de gelden daarvoor ontvangen, onder elkander te hebben verdeeld.

De beschuldigden binnen geroepen zijnde, erkennen zij hun misdrijf.

De Raad gelet op Art 2 § e en Art 3 § 3 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer, benevens dubbelde vergoeding van het ontvreemde op diergelijke misdrijven is gesteld, daarbij echter de jaren in aanmerking nemende

Besluit:

J. P. Oes, J. van Staai de Melger, H. van Staai ieder de straf toe te wijzen van drie dagen opsluiting in de strafkamer benevens vergoeding van de 40 centen, wordende Dirk de Vries vrijgesproken als de jongste zijnde, en het minst te hebben genoten van de ontvangen gelden.

De beschuldigden binnen geroepen zijnde wordt hun dit door de President kenbaar gemaakt.



Nog wordt gelezen in hetzelfde Proces-verbaal de beschuldiging tegen Johannes du Bois ingedeeld bij den kolonist J. Beun op hoeve N. 49 welke ongehoorde en beleedigende uitdrukkingen tegen den Onder-Directeur ten Broeke zoude hebben gebezigd.

Den beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent hij zijn misdrijf.

De Raad gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting in de strafkamer van drie tot acht dagen is gesteld.

Besluit:

J. du Bois de straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de strafkamer, hetwelk hem hij daartoe binnen geroepen zijnde door den President wordt kenbaar gemaakt.



Verder wordt gelezen een Proces-Verbaal van den Raad van toezigt van Willemsoord van den 24e Maart JL., houdende beschuldiging tegen den kolonist J. van der Zijden Hoeve N. 45, welke zich zoude hebben verzet tegen zijne mede kolonisten welke op last van den Wijkmeester op zijne hoeve waren komen werken.

Den beschuldigde binnen geroepen zijnde, kan niets tot zijne verontschuldiging inbrengen gevende te kennen dat zijn misdrijf enkel de gevolgen zijn van zijn driftig karakter.

De Raad gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting in de strafkamer van drie tot acht dagen op diergelijke misdrijven is gesteld.

Besluit.

J. van der Zeijden de straf op te leggen van vijf dagen opsluiting in de strafkamer, hetwelk hem daartoe binnen geroepen zijnde,  door den President wordt kenbaar gemaakt.



Nog wordt gelezen in  hetzelfde Proces-verbaal de beschuldiging tegen J. H. van Oostendorp Hoeve N. 126, welke stroo de Maatschappij toebehoorende, zoude hebben verkocht.

Den beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf.

De Raad gelet op Art 2 § e en Art 3 § 3 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van acht dagen in  de strafkamer, benevens dubbelde vergoeding van het verkochte is gesteld.

Besluit:

J. H. van Oostendorp de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer, wordende hij vrijgesteld van de vergoeding, daar het een zeer arm kolonist is.

Den beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks door den President kenbaar gemaakt.



Verder wordt nog gelezen in hetzelfde Proces-verbaal de beschuldiging tegen H & A: J: Hoogmoed, welke beiden den Wijkmeester van Buiten zouden hebben beleedigd en mishandeld.

Den beschuldigden binnen geroepen zijnde, willen zij veel tot hunne verontschuldiging inbrengen; de Raad is echter genoeg van hunne schuld overtuigd.

De Raad gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1, van het Reglement van tucht, waar bij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op diergelijke misdrijven is gesteld

Besluit:

H & A: J: Hoogmoed de straf toe te wijzen van acht dagen opsluiting in de strafkamer, hetwelk hun zij daartoe binnen geroepen zijnde door den President wordt kenbaar gemaakt.



Eindelijk wordt nog gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt te Willemsoord houdende beschuldiging tegen Hendrik Hoogmoed als onzedelijk te hebben omgegaan met Lammigje Brands Hoeve N. 68, ten gevolge waarvan laatst genoemde zich in eenen zwangeren toestand bevindt.

Den beschuldigden binnen geroepen zijnde verschijnt alleen Hendrik Hoogmoed, en geeft te kennen dat Lammigje Brands de reis niet heeft kunnen doen, bekennende hij hun beider misdrijf.

De Raad gelet op Art 2 § f en Art 3 § 2 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsing voor eenen onbepaalden tijd naar de Ommerschans op diergelijke misdrijven is gesteld

Besluit

Hendrik Hoogmoed en Lammigje Brands voor eenen onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, hetwelk hem, hij daartoe binnen geroepen zijnde, door den President wordt kenbaar gemaakt, zullende de goedkeuring hierop van de Permanente Commissie worden ingewacht.


Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord den 28 April 1838
J. van Konijnenburg
C. Hulst
ten Broeke
F. Mandos
J. K. Feldmeijer
C. van Weert
T: H: P: van Marle, secretaris


Bijlage 1: Raad van toezicht van Frederiksoord 24-04-1838

Raad van toezigt, gehouden bij Kolonie N. 1 op den 24 April 1838

De leden zijn allen tegenwoordig.

Wordt binnengeroepen Leonardus Biemans oud 65 jaar, gewoon kolonist, wonende op hoeve N. 13, welke zich heeft schuldig gemaakt aan het misbruik maken van sterken drank op den 1 April, bij welke gelegenheid hij van Nijensleek komende door den Adjunct Directeur is ontmoet.
Biemans erkend zulks en weet geene verschooning in te brengen.

Verder komt binnen Hendrik Adrianus Schepman oud 26 jaar bestedeling, mede beschuldigd van misbruik te hebben gemaakt van sterken drank op den 15 April en dien nacht aan den Boekhouders woning was gekomen, zoo dat men hem van daar met moeite naar huis had kunnen sturen.
Schepman bekend zulks en weet hiervoor geene verschooning intebrengen.

Nader komt voor Anthony Hartgers oud 53 jaar, bestedeling, mede van bovenstaande misslag beschuldigd op 15 April.
Hartgers bekend mede zulks en weet geen verschooning intebrengen.

Nog komt voor Hendrik Petsoldt oud 56 jaar, gewoon kolonist, Hoeve N. 64, mede beschuldigd van vorenstaanden verkeerden handeling op den 11 April, van Steenwijk komende. Petsoldt bekend zulks en zegt weinig drank gebruikt te hebben, doch op weg zijnde zou hij daardoor bevangen zijn geraakt.

Willem van der Boor oud 51 jaar, bestedeling, komt mede voor en is beschuldigd van meergemelde misslag bij gelegenheid dat hij naar Noordwolde om hout geweest is en op de weg neergevallen zijnde, hebbende de Mr Timmerman Mulder te Noordwolde ook ten gevolge zijner dronkenschap verzocht, om van der Boor niet weder om hout te sturen.
Van der Boor zegt dat deze beschuldiging geheel bezijden de waarheid is.

Verder wordt binnen geroepen Hendrik Wouter Arnold gewoon kolonist, oud 43 jaar, mede beschuldigd als misbruik te hebben gemaakt van  sterken drank op den 19 Februarij ll bij gelegenheid dat hij naar Noordwolde geweest is en daar van daan komende bij den Herbergier L. ????? ingegaan is en zoo veel drank gebruikt te hebben, dat de vrouw?? van genoemden Herbergier hulp in heeft moeten roepen (zijnde de zoon van den kolonist Hilkemeijer) om genoemde Arnold uit huis te zetten; (hetgeen door den President en de wijkmeester Mulder onderzocht is) en dat hij op weg naar huis zijnde in de Vaart op het ijs is gevallen, en verder door den kolonist Eckhardt naar huis is geleid.
Arnold onkent dat hij beschonken is geweest, maar zegt wel gevallen te zijn, ten gevolge van eene wond aan zijn been en daarom door Eckhardt begeleid, omdat hem het gaan hierdoor hinderlijk was.

Nog komt voor Pieter Lansbach, gewoon kolonist H. 117 oud 52 jaar, mede beschuldigd van het bovenstaande als de kolonist Arnold.
Lansbach zegt mede dat dit bezijden de waarheid is, hij zegt wel eenige sterken drank gebruikt te hebben, maar daar van geen misbruik te hebben gemaakt.
Voorts wordt genoemden Lansbach van turf te hebben verkocht (ofschoon het hem door de Directeur nog wel verboden was) nog beschuldigd.
Lansbach brengt ter verontschuldiging in dat hij drooge tegen natte turf verruild had met den kolonist van Os N. 33, waardoor hij meerder turf ontving, dan hij aan drooge in ruiling gaf, en die nader droog geworden zijnde met nog eene partij turf welke hij in ruiling tegen aardappelen met den kolonist Hahn ontvangen had, verkocht heeft.
De President heeft hierna onderzoek gedaan, en het bestaat wel in waarheid betreffende die ruiling, maar die ontvangen partij turf is veel te gering, naarmate de groote hoeveelheid die hij verkocht heeft, beloopt.

De Raad is van gevoelen alle vorenstaande personen naar den Raad van Policie en tucht te verwijzen.

Aldus gedaan in den Raad ten dage en jare als boven
H. Faaken
J. Uhl wkm
J. Mulder
J. K. Veldmeijer


Bijlage 2: Raad van toezicht van Frederiksoord 27-04-1838

Raad van toezigt gehouden bij Kolonie N. 1 op den 27 April 1838

De leden zij alle tegenwoordig.

Wordt binnen geroepen Menke Douwes Dijkstra oud 47 jaar, bestedelinge, als aanklaagster van Jan Hendrik Samuël Hilkemeijer, die haar op de weg te gemoet komende eene stoot had gegeven bij het overstappen van een grep en ten gevolge daarvan zou gevallen zijn, dat zij eene wond aan het hoofd bekomen had.

Verder komt binnen Gerrit van Os, oud 30 jaar gewoon kolonist, die getuigd dat Hilkemeijer haar op de weg wel even aangestoten had, maar niet zoo dat zij ten gevolge daarvan gevallen zou zijn, maar wel, dat zij bij het overstappen van de grep gestruikeld was, en dit dus niet zoo zeer aan kwaadwilligheid van Hilkemeijer was toeteschrijven.

Nog komt voor Jan Hendrik Samuël Hilkemeijer oud 22 jaar, zoon van den kolonist van dien naam, die zegt Menske Douwes Dijkstra op de weg tegenkomende haar louter uit speelzucht eene stoot had gegeven en zij kort bij eene grep zijnde, bij het overstappen was gevallen en daardoor een wond had bekomen, dewijl het daar juíst een harde grond was.

De Raad oordeelde voornoemde personen naar den Raad van Policie en tucht te verwijzen.
Aldus gedaan in den Raad ten dage en jare als boven
H. Faaken
J. Uhk wkm
J. Mulder
J. K. Veldmeijer


Bijlage 3: Raad van toezicht van Wilhelminaoord 26-04-1838

Raad van toezigt gehouden binnen kolonie N. 2 op Donderdag den 26 April 1838

Alle Leden present zijnde-

Compareerde voor ons.
Johannes Philippus Oes wees oud 26 Jaaren
Josephus van Staai de Melger wees oud 15 Jaaren
Hendrikje van Staai wees oud 16 Jaaren
Dirk de Vries wees oud 14 Jaaren

Allen ingedeeld bij den kolonist J. H. Horst wonende in de 1e wijk 3e sectie N. 30
Welke ingedeelden allen betigt zijn van Een Mud Aardappelen verkocht te hebben welke tot de Consumptie van het huisgezin behoorden.

Binnen geroepen Johannes Philippus Oes ondervraagt hebbende heeft geantwoord, na Lambert Gooijer te zijn gegaan en hem die Aardappelen te koop gepresenteerd hebbende en dezelve met Dirk de Vries in een kruijwagen na voorn: L. Gooijer te hebben gebracht en voor acht stuivers verkocht.-

Josephus van Staai de Melger verklaard het zelfde

Hendrikje van Staai verklaard het zelfde

Dirk de Vries idem

Van welke 40 centen de 3 eerstgenoemden hebben genoten 11 centen en de laatste 7 centen en waar voor zij allen Paaseyeren hebben gekocht.-


Verders werd nog binnen geroepen Johannes Du Bois ingedeelde bij J: Beun kolonist wonende in de 2e wijk 1e sectie N. 49-
Betigt als hebbende beledigende liederen gezongen rakende den Heer ten Broeke.
Hem ondervraagt hebbende heeft geantwoord wel gezongen te hebben, het allezins bekende Lied van oostersen en anderen (??), doch geene termen gebruikt of gezongen hebbende rakende Persoonlijk den Heer Ten Broeke:

Aldus gesloten door den Raad op voorn Datum en door ons ondertekend
De Onderdirecteur als President
A. H. Idserda
A. Keizer
J. v. Hagen
C. van Weert
Morriën, sec.

Bijlage 4: Raad van toezicht van Willemsoord 24-03-1838

Raad van toezigt gehouden bij kolonie N 3

Alle leden tegenwoordig zijnde wordt den kolonist J. van der Zeijden, wonende op hoeve N. 45, binnen geroepen, die de mestspeciën, bestaande uit haard-asch en zand door de Directie bestemd tot overmesting van klaver-grond niet wilde afstaan,

dat die op op eene andere dan de door hem bewoonde hoeve zou worden gebruikt, en daar de door hem bewoonde hoeve, zoo wel als hij zelve invalide is, kon genoemde mestspeciën aldaar niet, althans niet tot overmesting van klaver-grond worden gebezigd,
den kolonist A. H. Brugman, hoeve N. 46 en den ingedeelden C. Vermeulen hoeve N. 58 die deze mest als daartoe door den Wijkmeester gelast, wilde wegkruijen op de naast aangelegen valide hoeve, zijn door van der Zeijden hierin verhinderd,
zoodat die daarvan aan den Wijkmeester kennis gingen geven,
en toen zij terug kwamen, was die mest-specie door hem in de andere mest vermengd, zoodat ze toen niet meer tot dat einde kon worden gebezigd.

Van der Zeijden zegt nu, dat hij die mest met te veel moeite had bij een verzameld om die aan een ander af te staan, hetgeen hij ook niet heeft willen doen.

Nog is tegen hem ingekomen eene klagte van den sectiemeester P. Brands hoeve N. 37 die verklaart aan van der Zeijden en C. Vermeulen een lijn van de Maatschappij te hebben gegeven om bij het schoonmaken van de greppen te gebruiken, daarna den lijn terug ontvangen, ziet hij dat dezelve 2 vaam korter was, waarover hij hun aansprak, als zijnde in hun gebruik korter geworden en er dus een ???? afgesneden moest zijn, hierover van der Zeijden zich beledigd gevoelende, zonder dat hem door genoemde sectiemeester gezegd werd dat hij het gedaan had, hem aangegrepen en geslagen heeft,
hetwelk door Brugman en Vermeulen als getuigen van dit en vorenstaande, mede verklaart wordt en waartegen van der Zeijden ook niets heeft intebrengen.-


Daarna wordt binnen geroepen J. H. van Oostendorp kolonist van hoeve N. 126, als zijnde beschuldigd stroo van de Maatschappij te hebben verkocht.
Hij bekent zulks gedaan te hebben en wel aan B. Hof te Steggerda 120 bossen f1,80, als meenende zulks wel te mogen doen, daar het stroo op de door hem bewoonde hoeve gegroeid was.


Daarna  wordt den Wijkmeester J. van Buiten binnen geroepen die zich beklaagd door de zonen H & A. J. Hoogmoed N 84 eerst op ongehoorde wijze te zijn beleedigd en daarna door H. geslagen, hetgeen door J. Kleijzen zoon van den kolonist P. Kleijzen en F. Gutseloe die er bij tegenwoordig waren getuigd wordt en wel om dat door genoemde Wijkmeester een dochter van Hoogmoed naar huis gezonden was omdat zij niet wilde doorwerken, niet alleen maar ook andere van hun werk hield.
De beschuldigde daarna binnen geroepen zijnde, zijn even zoo onbeleefd tegen den Raad, als zij gewoonlijk jegens hun meerderen zijn, en meenende nog wel gelijk te hebben daar zij zeggen dat den Wijkmeester geen regt had hun zuster van haar werk te sturen, doch dat evenwel den kolonist nooit regt maar altijd onregt aangedaan wordt.

Aldus gedaan te Willemsoord den 24 Maart 1838
P: Postema
B. Kuperus
P. Hogeling (of Hageberg?)
F. Mandos
F. de Plot


Bijlage 5: Raad van toezicht van Willemsoord 24-04-1838

Raad van Toezigt gehouden in kolonie N. 3

Alle leden zijn tegenwoordig.

Wordt binnen geroepen Lammigje Brands uit Hoeve N. 68 als zijnde beschuldigd van onzedelijke verkeering gehad te hebben met Hendrik zoon van den kolonist Hoomoed Hoeve N. 84, zij en ook H. Hoomoed bekennen hun misdrijf ten gevolge waarvan eerstgenoemde in zwangerschap verkeert.

Aldus gedaan te Willemsoord, den 24 April 1838
J. L. Hoving
P. Hogeling
B: Kuperus
F. Mandos
F. de Plot


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1616

Notities bij het zittingsverslag