De leden zijn allen tegenwoordig.
De nieuw verkozen gemeensmannen
H: van der Boom
D: Hulsbring
en D: den Ouden
worden als zoodanig erkend en bevestigd.
Wordt gelezen een Proces-verbaal van den Raad van toezigt van Kolonie N. 1, van den 12e dezer maand, houdende beschuldiging:
1e tegen de huisvrouw van den Kolonist J: Meij, Hoeve N. 56, en de bij hem ingedeelde moeder de Wed. Jansen Meij, welke rogge uit de schuur van haren schoonzoon, de Wijkmeester Uhl zouden hebben genomen, en door tusschenkomst van de bij J: Meij ingedeelde D: van Deutekom te Nijensleek in de nabijheid van de kolonie zoude hebben verkocht.
De beschuldigden vrouw van J: Meij en de Wed. Jansen Meij binnen geroepen zijnde bekennen hun misdrijf, daarbij te kennen gevende, dat zij zulks gedaan hadden, om eene schuld af te doen bij H: Oostindien van f -,80.
D: van Deutekom binnengeroepen zijnde, verklaart de rogge te hebben weggebragt, hetwelk ongeveer 74 mud zoude zijn geweest.
Ook zoude volgens aanklagte van den Wijkmeester Uhl, H:
Krabbendam rogge bij H: Oostindien hebben verkocht,
Den beschuldigden binnen geroepen zijnde, verklaart 74 mud rogge
welke geheel bedorven was, en dus niet voor menschen te gebruiken,
had verruild voor een brood.
De Raad deze misdrijven in overweging nemende, en daarbij gelet
op Art 2 § e en Art 3 § 3 van het Regelment van tucht, waarbij
dubbelde vergoeding van het ontvreemde benevens acht dagen
opsluiting in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld, of ook wel
overplaatsing voor eenen onbepaalden tijd naar de Ommerschans
naar gelang de omstandigheden.
Besluit:
De vrouw van J: Meij en de Wed. Jansen Meij ieder
de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer
benevens dubbelde vergoeding van de 74 mud rogge.
D: van Deutekom vier dagen opsluiting in de strafkamer
En H: Krabbendam acht dagen opsluiting in de strafkamer.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde wordt hun zulks kenbaar
gemaakt.
In de kantlijn bijgeschreven, vermoedelijk door de permanente commissie: vroeger zijn diergelijke misdaden met verwijdering naar de OS gestraft onder andere de gewezen huis verzorger Wiemes??
2 tegen Jan van der Hoef en zijnen zoon Gerrit,
welke door de dochter van eerstgenoemde Jannetje van der Hoef
zouden zijn beschuldigd van eenige diefstallen te hebben gepleegd.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde verklaren al het tegen hun ingebragte voor laster, daarbij te kennen gevende, dat zulks zouden voortspruiten uit het oneenig leven in de huishouding, met de dochter van eerstgenoemde.
Jannetje van der Hoef binnen geroepen zijnde, ontkent genoegzaam alles, kunnende ook van niets, grondige bewijzen in het midden brengen.
De Raad beschouwd deze zaak als eene huiselijke twist en
Besluit:
De beschuldigden met eene ernstige vermaning heen te laten gaan
en Jannetje van der Hoef in een ander huisgezin in te
deelen.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, wordt hun zulks kenbaar
gemaakt.
Verder wordt gelezen een proces-verbaal van den Raad van toezigt van Kolonie N. 2, van den 14e dezer maand, houdende beschuldiging:
1e tegen Evert ten Dulk hoeve N. 59, welke huishouding in een zeer armoedige toestand is bevonden; en waarbij een te kort op zijne aardappelen zoude zijn bevonden, welke tot 1e Mei zouden moeten strekken.
Den beschuldigde binnen geroepen zijnde, verklaart het wel niet ruim te hebben, doch zich te kunnen redden, en dat hij wel een te kort op zijne aardappelen zoude hebben, maar dat niet zoo groot schijnt te wezen, en voornamelijk veroorzaakt is, doordien hij teveel verrotten had ontvangen.
De Raad besluit op dit huisgezin bijzonder te doen toezien, daar het een talrijk huisgezin is en hem voor dit maal met eene ernstige vermaning heen te laten gaan, het welk hem door den President wordt kenbaar gemaakt.
2e tegen den Kolonist J: Blessie hoeve N. 96, welke bij den avond aan den hooibult van den Wijkmeester is bevonden.
Den beschuldigde binnen geroepen zijnde, verklaart het voornemen te hebben gehad een weinig hooi voor een hoofdkussen te halen.
De President brengt hem de verkeerdheid daarvan onder het oog,
daar hem zulks niet zoude zijn geweigerd, indien hij daarom
gevraagd had.
De Raad gelet op Art 2 § e en Art 3 § 3 van het Reglement van
tucht waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer op dat
misdrijf is gesteld
Besluit:
J: Blessie de straf op te leggen van acht dagen opsluiting
in de strafkamer, hetwelk
hem hij daartoe binnen geroepen zijnde door den President wordt
kenbaar gemaakt
In de kantlijn bijgeschreven, vermoedelijk door de permanente
commissie: hier is dus de wil gelijk gesteld aan de daad, ??
Nog wordt gelezen een Proces-verbaal van de Raad van toezigt van Kolonie N. 3 van den 14e dezer maand, houdende beschuldiging
1e tegen de bestedeling J: C: Voorbrood welke zich bij herhaling aan dronkenschap zoude hebben schuldig gemaakt, en daar voor reeds vroeger bij vonnis van 27 October 1838 is gestraft. Den beschuldigde binnen geroepen zijnde bekend hij zijn misdrijf.
De Raad gelet op Art 2 § c en Art 3 § 2, van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld voor hem die zich daaraan andermaal schuldig maakt.
Besluit:
J: C: Voorbrood voor eenen onbepaalden tijd te verwijzen
naar de Ommerschans waarop de goedkeuring van de
Permanente Commissie zal worden ingewacht.
Den beschuldigde binnengeroepen zijnde wordt hem zulks door den
President kenbaar gemaakt.
2 tegen de huisvrouw van den kolonist Posener, welke in twist zouden zijn geraakt met de vrouw van den Israëlitischen Onderwijzer Jacobson, over het door haar verlangde bad.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, beklaagt zij zich, niet goed door de vrouw van genoemden Onderwijzer te zijn behandeld, waardoor de twist ontstaan was.
3 tegen Salomon Mozes, zoon van de Wed. Vogel,
welke zoude hebben getwist met den Israëlitischen Onderwijzer Jacobson.
Den beschuldigden binnen geroepen zijnde geeft te kennen dat hij niet wel gehandeld had, doch ook door genoemden onderwijzer niet goed werd behandeld.
De Raad Besluit Vrouw Posener en S: M: Vogel met eene ernstige vermaning heen te laten gaan hetwelk hun door den President wordt kenbaar gemaakt.
Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord den 15e Februarij 1840
J Van Konijnenburg, Pre
C. Hulst
H: Hulsbring
d: den ouden
H van der Boom
van Marle, secretaris
GEEN transcriptie
GEEN transcriptie
Raad van Toezigt gehouden in Kolonie N. 3
Alle leden zijn tegenwoordig.
Wordt binnen geroepen den bestedeling J. C. Voorbrood die
zich al wederom aan misbruik van sterken drank heeft schuldig
gemaakt.
De beschuldigde belooft even als vroeger zich beter te zullen
gedragen, dat evenwel niet voor waarheid kan aangenomen worden en
hij om zijn liederlijk gedrag bijna niet meer kan worden
ingedeeld.
Daarna wordt binnen geroepen de vrouw van den kolonist Posener
Hoeve 134, die op aanklagte van den Israëlitische Kerkleeraar hier
geroepen is.
Vrouw Posener zegt dat zij met de vrouw van de Isr.
Leeraar ongenoegen gehad heeft om deze reden:
Die kolonisten vrouw had verzocht zich te mogen baden, waarom zij
op aanzegging van de dienstmeid des Leeraars des avonds naar het
bad ging dat haar door de vrouw van den Leeraar werd aangewezen;
er in komende ontwaarde zij er met schrik dat het bad water niet
warm maar koud was, waarom vrouw Posener gevraagd heeft de reden
waarom zij niet zoowel als andere vrouwen zich in warm water mogt
baden, waarop zij ten antwoord bekomen had dat de turf te nat was
om het bad te kunnen stooken.
De Onder Directeur en wijkmeester verklaren evenwel dat de turf
niet droog, maar wel zoo is om het bad te kunnen stooken, daar
alle huisgezinnen van dezelfde turf moeten gebruiken.
Eindelijk wordt nog binnen geroepen Salomon Mozes, zoon
van den kolonisten Wed. Vogel Hoeve 107, oud 18 jaren mede
op aanklagte van den Leeraar Jacobson, om deze reden:
De Israelitische Leeraar had in de School gezegd dat kinderen die
hunne ouders ongehoorzaam waren geweest, nu Soldaat zijn en daar
het loon van ongehoorzaamheid inoogsten,
de volgende dag heeft die jongen van den onderwijzer straf bekomen
en wel door hem onder anderen met een mestvork op het hoofd te
slaan,
de reden vragende waarom hij gestraft werd, had hij ten
antwoord bekomen dat de onderwijzersvrouw hem dat wel zou zeggen,
nu was die vrouw haar antwoord dat deze jongen tegen vrouw Posener
gezegd zou hebben dat de onderwijzer van soldaat worden gesproken
had en dat een zoon van Posener in dienst is, waarom die
jongen vroeg vrouw Posener te mogen halen en toen zij bij
den Isr. Leeraar kwamen zijn zij beiden de deur uit gejaagd.
Aldus gedaan te Willemsoord, den 14 Febr. 1840
Hoving
B: Kuperus
dirk den Ouden
P. Hazeloop
F. de Plot
Notities bij het zittingsverslag