Raad van Policie en Tucht in de gewone Kolonien

op den 2 January 1841



Alle leden zijn tegenwoordig.

Wordt gelezen een Proces-verbaal van den Raad van Toezigt van Kolonie no.1 van den 28 December jl  houdende beschuldiging:

1. tegen den Kolonist A. Geurtsen wegens het misbruiken van sterken drank. De beschuldigde, binnengelaten zijnde, bekent zijn misdrijf, daarbij om verschoning vragende.
De Raad, in aanmerking nemende het overlijden van zijne vrouw op gisteren, waardoor hij moeijlijk uit het huisgezin zoude kunne worden gemist om in de strafkamer te worden opgesloten,

besluit:

A. Geurtsen met eene vermaning heen te laten gaan, hetwelk hem door den President wordt kenbaar gemaakt.



2. tegen den Kolonist W. van der Boor bij wien eenige timmermansgereedschappen aan huis zijn gevonden, benevens eenige stukken hout en gemaakte goederen, de Maatschappij toebehorende. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, verklaart niets van dit alles te hebben ontvreemd, doch alles bij toeval aan zijn huis te zijn gebleven bij eene gedane reparatie aan de schuur.
De Raad houdt het ervoor dat deze goederen van den timmermanswinkel zijn medegenomen, zijnde bij dezelve hout gevonden, hetwelk niet aan zijne woning was gebruikt en daarbij gelet op Artikel 2e en Artikel 3 van het Reglement van Tucht waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer, benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde op dit misdrijf is gesteld,

besluit:

W. van der Boor de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer, benevens de vergoeding van f 1,50, hetwelk hem door den President wordt kenbaar gemaakt;



3. tegen den Kolonistenkinderen Elisabeth de Vos en Cornelia Augustijn welke den loopende adsistent G. Verhoeks zouden hebben beledigd. De beschuldigden, binnengeroepen zijnde, willen veel tot hunne verschooning inbrengen, zijnde de Raad echter genoeg van hunne schuld overtuigd.
De Raad, gelet op Artikel 2 en Artikel 3 van het Reglement van Tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld,

besluit:

E. de Vos en C. Augustijn ieder de straf op te leggen van vier dagen opsluiting in de strafkamer, hetwelk hun door den President wordt kenbaar gemaakt;



Verder wordt gelezen een Proces-verbaal van de Raad van Toezigt van Kolonie no.2 van den 23 December jl houdende besculdiging:

1. tegen den Kolonist J. Mailly welke bij het schapenhok mest zoude hebben weggehaald en op zijn land gebragt. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, verklaart niets anders te hebben genomen dan specie, welke voor het hok lag en niet werd opgezameld.
De Raad beschouwt deze zaak van weinig belang en besluit J. Mailly met een ernstige vermaning heen te laten gaan, hetwelk hem door den President wordt kenbaar gemaakt;



2. tegen Ruurd Bloksma, oud 32 jaren, welke zich zonder bekomen verlof naar Sneek had begeven. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf.
De Raad, gelet op Artikel 2 en Artikel 3 van her Reglement van Tucht waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld,

besluit:

Ruurd Bloksma voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.

In de kantlijn bijgeschreven, vermoedelijk door de permanente commissie: 148 bis, vroeger al eens in de strafkolonie geweest.



3. tegen den Kolonist J. Inpijn welke den wees Jan Dubois zoude hebben mishandeld, waarvan de tekens nog aan zijn aangezicht aanwezig waren. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, verklaart zulks te hebben gedaan uit hoofde hij met meer anderen, hem met slijk hadden gesmeten.
De Raad, in aanmerking nemende dat hij zich daarover had moeten beklagen bij de Directie en daarbij gelet op Artikel 1 en Artikel 3 van het Reglement van Tucht,waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld,

besluit:

J. Inpijn de straf op teleggen van vier dagen opsluiting inde strafkamer, hetwelk hem door den President wordt kenbaar gemaakt;



4. tegen den Kolonist K. van Leeuwen welke zich heeft schuldig gemaakt aan dronkenschap. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf, daarbij te kennen gevende, dat de koude hem had bevangen.
De Raad, gelet op Artikel 2 en Artikel 3 van het Reglement van Tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld voor hen die zich voor de eerste maal daaraan schuldig maken,

besluit:

K. van Leeuwen de straf op te leggen van vier dagen opsluiting in de strafkamer, hetwelk hem door den President wordt kenbaar gemaakt;



5. tegen den Kolonist J.F.A. Schnoor wegens menigvuldig huiskrakeel met zijn vrouw. De beschuldigde verklaart menigmaal de kinderen te moeten bestraffen, tegen den zoon van den vrouw, welke dan twist zoekt.
De Raad besluit J.F.A. Schnoor met eene ernstige vermaning heen te laten gaan.



Nog wordt gelezen een Proces-Verbaal van den Raad van Toezigt van Kolonie no.3 van den 30 December jl houdende beschuldiging:

1. tegen de Kolonist H. Jaspers, welke een voer stroo aan een landbouwer buiten de Kolonie zoude hebben verkocht, doch hetwelk bij het laden op den wagen door den wijkmeester Klijzing was ontdekt, waardoor hij belet is geworden hetzelve af te leveren. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf, daarbij te kennen gevende dat hij eenig geld schuldig was bij den winkelier Kientz, hetwelk hij daarmede wilde betalen.
De Raad, gelet op Artikel 2 en Artikel 3 van het Reglement van Tucht waarbij opsluiting voor acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld,

besluit:

H.Jaspers de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer benevens eene vergoeding van f 2,00 en hem van de betrekking als opziener (welk hij thans bekleed) te ontslaan. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, wordt hem dit door den President kenbaar gemaakt.

In de kantlijn bijgeschreven, vermoedelijk door de permanente commissie: Is het voer stroo niet meer waard dan f 1,00.



2. tegen de bestedeling J.J. Koolen welke den vrouw van den Kolonist B. van Marle zoude hebben geslagen. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, verklaart zulks in drift te hebben gedaan.
De Raad, gelet op Artikel 2, paragraaf 6 en Artikel 3, paragraaf 1 van her Reglement van Tucht waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld,

besluit:

J.J. Koolen de straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de strafkamer, hetwelk hem door den President wordt kenbaar gemaakt;



3. tegen den Bestedeling P.W. Smit van Hoeve no.27, oud 12 jaren, welk een stuk ijzer uit de fabrijk zoude hebben gestolen en buiten de Kolonien verkogt. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf.
De raad beschouwt hem te jong, om hem te kunnen straffen, doch zoude hem gaarne zien overgeplaatst naar een der Weezengestichten, om hem daardoor minder in de gelegenheid te stellen te kunnen stelen, waarop het welnemen van de Permanente Commissie zal worden ingewacht;



4. tegen den Kolonistenzonen B. Klaassen, J. en A. Nord en B. Matteman welke zich allen hebben schuldig gemaakt aan het weghalen van een vracht bremtakken. De beschuldigden, binnengeroepen zijnde, blijven verklaren zulks gedaan te hebben, met oogmerk, de koestallen te dekken en te verwarmen.
De Raad beschouwt deze zaak van weinig aanbelang en besluit hen allen met eenen ernstige vermaning heen te laten gaan.

Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord, den 2 January 1841.
 J. van Konijnenburg;
C. Hulst
L. ten Broek;
H.Hulsbring;
H. van der Boom;
D. den Ouden;
T.H.P.van Marle, secretaris.


Bijlage 1: Raad van toezicht van Frederiksoord 28-12-1840

Raad van Toezigt in Kolonie no.1.
Maandag 28 December 1840.

Alle leeden zijn tegenwoordig.

Bij den timmerman W. van der Boor, Hoeve 54, is tegen het bestaande verbod door de Directie het onderstaande gereedschap aan huis bevonden als:
een voorloper,
een vijl,
een boor,
een nijptang en
een hamer,
benevens aan hout:
11 voet 1 duims vurenhout in vijf onderscheidene stukken;
1 eiken stoofdeksel (wagenschot);
1 vuren bodem tot dito;
1 voet dennen muurplaat;
1 messebakje;
1 insteker tot eene tafel, blijkbaar nieuw.
Van der Boor hieromtrent ondervraagd wordende zegt dat het gereedschap nog van zijne vrouws eerste man of speelgoed der kinderen zou wezen, met uitzondering van de voorloper die van hem zelve is.
Het hout, zegt hij, overschot te zijn van een kortelings bij hem plaats gehad hebbende reparatie aan zijne schuur;
het messenbakje zou zijn vrouw reeds voor lang gehad hebben en het tafelstuk voor zijn huwelijk uit hoofde van zijn talrijk gezin, door hem gemaakt zijn.


De Kolonist P. van der Windt wordt gehoord omtrent den Kolonist A. Geurtsen, Hoeve no.15, die in het laatst van de vorige maand is te huis gekomen en twist met zijnen vrouw heeft gemaakt, zoodanig dat de vrouw, bij hem, van der Windt, als naaste buur zijne bemiddeling is komen inroepen. Geurtsen brengt hiertegen niets in, en vraagt voor ditmaal verschooning.
 

Gijsbertus Verhoeks, loopende adsistent bij de katoen weverij beklaagt zich bij een zijne bezoeken in de weefschuur no.47 door den Kolonistendochter Elisabeth de Vos voorkind van den Kolonist J.H. Verbeek en Cornelia Augustijn, met allerlei scheldwoorden bejegend te zijn,
voornamelijk door eerstgenoemde wie hij, zich niet kunnende bedwingen, een klap om de ooren heeft gegeven.
Het verkeerde van deze zijne handeling wordt hem door den Raad onder het oog gebracht en daarop gehoord Elisabeth de Vos en Cornelia Augustijn, die beide zich trachten te verontschuldigen met te zeggen dat G. Verhoeks onnodig draden van hun kettinggaren had doorgeknipt en weder hersteld waardoor zij nutteloos in hun werk waren opgehouden.


De Raad onderwerpt het bovenstaande aan die van Policie en Tucht.
Aldus gedaan op datum als boven.
H. Faaken;
T. Mulder;
J. Uhl;
A. van den Boom;
Mensink


Bijlage 2: Raad van toezicht van Wilhelminaoord 23-12-1840

Raad van Toezigt, gehouden in Kolonie no.2 op Woensdag den 23 december 1840.

Alle leden present.

Is geroepen voor den Raad den vrijboer J. Mailly wonende in de 3e Wijk, Hoeve no.89, als hebbende pm. 20 kruiwagens schapenmest welke buiten het hok lagen zonder permissie op zijn land gebragt. Mailly, ondervraagd hebbende, heeft geantwoord het geene schapenmest was, maar wel modder die zijn zoon zonder zijn weten op het land gebragt heeft.
 

Verder is geroepen voor den Raad Ruurd Bloksma ingedeelde bij de Weduwe Lensink, oud 32 jaar, als hebbende zonder permissie de Kolonie verlaten en zich naar Sneek begeven, gedurende 6 dagen, doch is dan zelfs weder teruggekomen. De redenen die hij opgeeft zijn deze dat hij liever woonende op de Ommerschans te zijn dan hier en daarom ook verzoekt. Is niet gecompareerd uit hoofde ziekelijke omstandigheden.


Is voor den Raad gecompareerd den wees J. Dubois, ingedeeld bij G. Beun op Hoeve no.49 zich beklagende over den Kolonist J. Inpijn wonende in Hoeve no. 40, als door hem mishandeld zijnde.
Jan Dubois ondervraagd zijnde heeft geantwoord dat Inpijn hem op den weg bij het naar huis gaan met een tang een zo geweldige slag aan het hoofd heeft toegebracht, dat hetzelve door den wijkmeester Keijzer verbonden is geworden.
De aanleiding van deze slag spruitte voort dat voornoemde Jan Dubois hem Inpijn die dronken was aansprak over het scheuren van zijn vestje.
Inpijn hierop ondervraagt heeft gezegd de jongen wel geslagen te hebben om reden hij met kluiten door hem gegooid was, doch neemt de Raad de vrijheid onder den aandacht van den Raad van Tucht te brengen dat voornoemde Inpijn gedurende 6 dagen niet veel heeft verricht en dikwijls aan het gebruik van sterken drank heeft schuldig gemaakt.


Ook is voor den Raad geroepen den Kolonist K. van Leeuwen wonende op Hoeve no.42 welke zich Zondag den 29 November jl. te buiten gegaan heeft in sterken drank te Vledder dat hij bij het naar huis gaan verscheidene malen is gevallen. Heeft hierop geantwoord dat zulks mogelijk konde zijn door dien hem de koude bevangen had.


Verder is mede voor den Raad geroepen den Kolonist J.F.A. Schnoor, wonende op Hoeve no.38, wegens het zo menigwerf plaatshebbende huiskrakeel tusschen hem en zijne vrouw en wel in die graad dat op Zondag den 6e December jl. de vrouw en anderen tot tweemaal toe de vlugt hebben moeten nemen en door den Onderdirecteur Idserda telkens naar huis zijn gebragt.
Hun hierop ondervraagd hebbende, heeft geantwoord dat deze twist meerendeels ontstaat door de kinderen en wel des Zondags als zij te huis zijn, doch gedurende de week als hij met zijne vrouw alleen is, geen het minste woord hebben.

Aldus is deze Raad gesloten en door ons dit Proces-Verbaal geteekend.
De Onderdirecteur, President J.H. Idserda
H. Croll
A. Keizer
H. Hulsbring
Morrien.


Bijlage 3: Raad van toezicht van Willemsoord 30-12-1840


Raad van Toezigt, gehouden in Kolonie no.3.

Alle leden zijn tegenwoordig.


Wordt binnengeroepen den Kolonist H. Jasper, Hoeve 96 die aan den landbouwer J. Kremer 125 bossen stroo verkocht heeft, doch op het ogenblik toen het stroo op den wagen geladen werd door den wijkmeester J. Kleijzing is tegengehouden, waardoor hetzelve dadelijk weer afgeladen en op die Hoeve gebleven is.
Jasper zegt stroo te hebben verkogt omdat den winkelier J. Kientz geld van hem hebben moest en daarom zijn horologie ten pand had; overigens is Jasper en zijn gezin zeer knap en geschikt.


Daarna komt binnen den bestdeling J.J. Koolen die vrouw Van Marle, bij wien hij ingedeeld is, geslagen heeft; deze vrouw draagt bijzondere zorg voor die weezen bij haar ingedeeld, waarom het zeer goed zou zijn dat deze jongen gestraft werd voor zijn ondeugd.


Nog komt binnen een bestedeling P. Smit no. 57 die een stuk ijzer uit de wasch-kamer gestolen heeft en buiten de Kolonien verkogt. Deze jongen heeft zich al meer aan kleinere ontvreemdingen schuldig gemaakt, zooals wortelen uit tuinen enzovoort. Waarom het wenschelijk was dat hij na een der Gestichten overgeplaatst werd om hem voor grotere dieverijen te beveiligen.


Eindelijk komen binnen B. Klaassen, Hoeve 123, J. en A. Nord, Hoeve 49 en B. Matteman, Hoeve 122, alle Kolonistenzonen, die in het mede naar huis nemen van een zwaren vracht brem zooveel zij dragen konden, zijn betrapt geworden. Zij geven voor de koestallen er mede te willen dekken, dat niets is als voorwendsel want die stallen zijn alle met stroo zeer goed gevuld.

Aldus gedaan te Willemsoord, den 30 December 1840.
J. Hoving
B. ??
P. Hartog
Den Ouden
F. de Plot


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1616

Notities bij het zittingsverslag