De Leeden zijn allen tegenwoordig.
De nieuw verkozen gemeensmannen G. van Os, G. Deems
en F. Daamen worden als zodanig erkend en bevestigd.
Wordt gelezen een Proces.Verbaal van den Raad van toezigt van kol
N. 3 van den 5e dezer maand, houdende beschuldiging:
1e tegen J. J. Aanhout, Hoeve 150, wegens het verkoopen van stroo, te Steggerda.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf.
De Raad gelet op Art 2 § e en Art 3 § 3 van het Reglement van tucht, waarbij dubbelde vergoeding van het ontvreemde, benevens acht dagen opsluiting in de Strafkamer of ook wel overplaatsing naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld, daarbij tevens in aanmerking nemende, dat hij reeds vroeger wegens dronkenschap is gestraft en het huisgezin zeer slordig en ordeloos is.
Besluit :
J. J. Aanhout met zijn huisgezin voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks door den
President kenbaar gemaakt.
2. tegen F. Fries, hoeve N 146, wegens het ontvreemden van turf van de Maatschappij
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf,
daarbij te kennen gevende, dat het slechts brokken waren geweest.
De Raad brengt hem onder het oog, dat die brokken, evenmin als de heele turven, zijn eigendom waren en daarbij gelet op Art 2 § e en Art 3 § 3 van het Reglement van tucht, waarbij dubbelde vergoeding van het ontvreemde, benevens acht dagen opsluiting in de Strafkamer op dat misdrijf is gesteld.
Besluit:
F. Fries de Straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de Strafkamer, wordende hij van de vergoeding vrijgesproken, daar die moeijelijk te bepalen is.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt.
3. tegen J. N. Kleijnee, hoeve 145, wegens het misbruiken van sterken drank.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf.
De Raad gelet op Art 2.§ c en Art 3 § 1 van het Reglement van
tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer
op dat misdrijf is gesteld voor hen die zich daaraan voor de
eerste keer Schuldig maken.
Besluit:
J. N. Kleijnee de Straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de Strafkamer, hetwelk hem door den President wordt kenbaar gemaakt.
4. tegen den bestedeling J. Andro ingedeeld bij de Wed. Van der Weerd Hoeve 27, wegens het verkoopen van een hemd.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf, daarbij voorgevende, dat hij zulks zoude hebben gedaan, om voor dat geld brood te koopen.
De Raad brengt hem onder het oog, daar hij zich daarover had kunnen beklagen en geene vrijheid had zijne goederen te verkoopen daarbij gelet op Art. 2 § e en Art. 3 § 3 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van 8 dagen in de Strafkamer op dat misdrijf is gesteld, benevens dubbelde vergoeding van het verkochte.
Besluit:
J. Andro vrij te stellen van de dubbelde vergoeding, docht
de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de Strafkamer,
hetwelk hem door den President wordt kenbaar gemaakt.
5. tegen de bestedeling Lijsbeth Booser, oud 45 jaren, ingedeeld bij de Wed. Logeman, hoeve N. 132, welke in December JL. uit de koloniën is gedeserteerd en den 26 Februarij JL van Staveren is terug gebragt.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, kan niets tot hare verschoning in brengen
De Raad gelet op Art. 2 § d en Art. 3 § 2 van het Reglement van
tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld.
Besluit:
Lijsbeth Booser voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, welke overplaatsing reeds overmorgen den 8e dezer zal plaats hebben, uit vrees zij anders op nieuw zal gaan deserteren en daardoor nieuwe kosten zal veroorzaken.
6. tegen Wilhelmina, dochter van B. Molenkamp, hoeve N. 71, welke den 25e Augustus 1838 van verlof is achtergebleven.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, bekent haar misdrijf, waarvan haar oom (bij wien zij is gaan dienen) hoofdzakelijk de oorzaak was geweest.
De Raad in aanmerking nemende, dat zij een zeer geschikt en braaf meisje is, zoude haar gaarne willen vrijspreken van straf, doch daarbij gelet op Art 2 § d en Art 3 § 2 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld.
Besluit:
Wilhelmina Molenkamp voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, welke termijn de Raad echter zoo kort mogelijk door de Permanente Commissie zag gesteld.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, wordt zulks door den President kenbaar gemaakt.
7. tegen Hendrikus, zoon van den kolonist Kok, hoeve N. 86, welke zonder toestemming van de Permanente Commissie in het huwelijk is getreden met een meisje welke in de gewone Maatschappij dienstbaar was.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, verklaart dat hij reeds
in het vorige jaar de toestemming tot het huwelijk had
gevraagd, waarop zijn meisje met 1e November haar dienst had
verlaten, in het vertrouwen, dat zij spoedig zouden kunnen huwen
en uit hoofde zij niet langer alleen in haar onderhoud had kunnen
voorzien, zij beide eindelijk besloten waren te huwen, zonder de
nadeelige gevolgen daar van in te zien.
De Raad is voor oordeel deze zaak aan de Permanente Commissie te moeten voorstellen, om daar op een besluit te nemen
8. tegen Johannes, zoon van de Wed Geijtenbeek van hoeve 65, oud 21 jaren en Hiske, dochter van IJ. Attes, van hoeve 17, oud 20 jaren, wegens onzedelijk verkeer met elkaar ten gevolge waarvan laatst genoemde zich in eenen Zwangeren Staat bevindt.
De beschuldigden, binnen geroepen zijnde, is Johannes Geijtenbeek alleen verschenen en bekent hun misdrijf, verzoekende tevens het ontslag uit de Koloniën, hetwelk hij reeds in de vorige maand had aangevraagd.
De Raad gelet op Art 2 § f en Art 3 § 2 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld.
Besluit:
Johannes Geijtenbeek en Hiske Attes voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, hetwelk hem, hij daartoe binnen geroepen zijnde, door den President wordt kenbaar gemaakt en waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
Verder wordt gelezen een Proces-Verbaal van den Raad van toezigt van kolonie N. 1 van den 4 dezer maand, houdende de beschuldiging:
1 tegen Antonie Theodorus, Zoon van de Wed Aukes, welke de hond van den timmermansbaas Knol op den bestedeling Bresler zoude hebben aangehitst, waardoor genoemde Bresler een wond aan het been zoude hebben bekomen.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, ontkent zulks en het
blijkt de Raad ook niet genoeg, dat hij de oorzaak daarvan zou
geweest zijn, waarom men
Besluit:
A. T. Aukes met eene vermaaning heen te laten gaan, doch
te zorgen dat de hond worde dood geschoten, daar die zeer
gevaarlijk is.
2. tegen den bestedeling Johannes Oudenbroek, welke den
adsistent van de katoenweverij Johannes Verboom zoude
hebben mishandeld.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, kan niets tot zijne verschoning inbrengen.
De Raad, gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van
tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
Johannes Oudenbroek de Straf op te leggen van drie dagen
opsluiting in de Strafkamer, hetwelk hem door den President wordt
kenbaar gemaakt.
3 tegen Gerrit van den Hoef, oud 22 jaren, welke den
timmermansbaas zoude hebben beledigd.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, kan niets tot zijne verschoning inbrengen.
De Raad, gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
Gerrit van der Hoef de Straf op te leggen van acht dagen
opsluiting in de Strafkamer, hetwelk hem door den President wordt
kenbaar gemaakt.
4. tegen den kolonisten zoon L Augustijn en de
bestedelingen P. Weiland en A. van Zijl, welke bij
den tapper H. Oostindien te veel sterken drank zouden
hebben gebruikt en daar door belediging aan de dienstmeid van den
Secretaris gedaan.
De beschuldigden, binnen geroepen zijnde, is het de Raad gebleken alleen A. van Zijl schuldig te zijn en daarbij gelet op Art 2 § 6 en Art 3 § 1 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer op dat misdrijf is gesteld.
Besluit:
A. van Zijl de Straf op te leggen van drie dagen
opsluiting in de Strafkamer, hetwelk hem door den President wordt
kenbaar gemaakt.
5. tegen den kolonist Pieter Hentz, welke zich zoude
hebben verzet tegen den Smidsbaas L. Faber, door weigering
van de werkzaamheden, welke hem waren opgedragen.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, kan niets tot zijne verschoning inbrengen.
De Raad, gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van
tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer
op dat misdrijf is gesteld.
Besluit:
P. Hentz de Straf op te leggen van drie dagen opsluiting
in de Strafkamer, hetwelk hem door den President wordt kenbaar
gemaakt.
6. tegen Maria Cornelia, dochter van de Wed. la Tour,
welke den fabriekbaas A. Kolkerts zoude hebben beledigd.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, ontkent haar misdrijf.
A. Kolkerts gehoord hebbende, is de Raad genoeg van hare schuld overtuigd. De Raad, gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer op dat misdrijf is gesteld.
Besluit:
Maria Cornelia la Tour de straf op te leggen van drie
dagen opsluiting in de Strafkamer, hetwelk haar door den President
wordt kenbaar gemaakt.
7. tegen Neeltje en Christiaan van Broekhuizen, Jan
en Matthijs van Roijen, welke baldadigheid zouden hebben
gepleegd aan de Woning van de kolonist J Nieuwenhuis
De beschuldigden, binnen geroepen zijnde, alsmede J. Nieuwenhuis worden gehoord, waaruit de Raad deze zaak van weinig aanbelang beschouwd en
Besluit:
Allen met eene ernstige vermaning heen te laten gaan.
8. tegen Klaas Hoekstra, voorzoon van de huisvrouw van W.
van der Boor en Lamberta, dochter van B. van
Limbeek, welke onzedelijk met elkanderen hebben verkeerd,
ten gevolge waarvan laatstgenoemde zich in een Zwangeren toestand
bevindt.
De beschuldigden, binnen geroepen zijnde, blijkt het de Raad, dat zij beide zijn gedeserteerd.
De Raad, gelet op Art 2 § f en Art. 3 § 2 van het Reglement van
tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld.
Besluit:
K. Hoekstra en L. van Limbeek voor een onbepaalden
tijd te verwijzen naar de Ommerschans
9. tegen Cornelis van Puffelen voorzoon van de vrouw van Johannes
Baas, wegens ongehoorzaamheid tegen den fabriekbaas A
Kolkents.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, zoekt zich te verschonen, maar de Raad is echter genoeg van zijne Schuld overtuigd.
De Raad, gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van
tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer
op dat misdrijf is gesteld.
Besluit:
C. van Puffelen de straf op te leggen van drie dagen
opsluiting in de Strafkamer, hetwelk hem door den President wordt
kenbaar gemaakt.
10. tegen den bestedeling Andries Johannes Sjoert, oud 15
jaren, welke zich in de catechisatie onbehoorlijk zoude hebben
gedragen.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, is niet verschenen.
De Raad beschouwt deze zaak ook van weinig aanbelang en Besluit
hier aan geen verder gevolg te geven,
Nog brengt de President ter kennis van den Raad, dat de
bestedeling Guillaume Cornelis Morees den 3e Mei 1840 is
gedeserteerd en den 15 Februarij JL te Ommerschans is
terug gebragt.
De Raad gelet op Art 2 § d en Art 3 § 2 van het Reglement van
tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld
Besluit:
De overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
van G. C. Morees goed te keuren.
Aldus gedaan in den Raad, te Frederiksoord den 6e Maart 1841.
J Van Konijnenburg Prs
C Hulst
L. ten Broek
F. Damen
G. Deems
Gerrit van Os
T: H: P: van Marle
secretaris
Raad van Toezigt gehouden in Kolonie N 3.
Alle leden zijn tegenwoordig.
Wordt binnen geroepen den kolonist J. J. Aanhout hoeve
150, die aan den bakker van Steggerda Stroo verkocht
heeft; - waar den wijkmeester Hazeloop een kan waarin
genever was heeft gevonden, waaraan man en vrouw zich beide
menigmaal te buiten gaan in het misbruik van Sterken drank en
daardoor is het een zeer slordig en ongeschikt huisgezin.
Aanhout bekend zijn misdrijven en beloofd zich voortaan
beter te zullen gedragen dat echter zeer te betwijfelen is.
Daarna komt binnen den kolonist F. Friess. hoeve 146, die
turf van een bult aan de losplaats bij Beekman gehaald
heeft, dat eenige malen door zijne buuren gezien is en waarbij den
OnderDirecteur hem ook betrapt heeft dat hij bezig was een
kruiwagen te laden.
Friess geeft voor gedagt te hebben dat hij de kluiten wel
weg mogt halen hetwelk evenwel een voorwendsel is, daar hij zelve
menigmaal de praamschuiten met turf heeft helpen lossen en wist
heel wel dat ruim 1/3 van het geheel kluiten of brokken zijn.
J. N. Kleinee, kolonist van hoeve 145 komt daarna binnen, die beschonken van Steenwijk gekomen is;- hij bekent zulks, doch beloofd er zich voortaan voor te wachten.
J. Andro, bestedeling oud 44 Jaren uit hoeve 27, heeft
te Steenwijk één van zijn hemden verkocht aan een Jood
zegt hij en weet niet wie het is, hij zegt het verkocht te hebben
om daarvoor brood te kopen; dat hem te kennen gegeven wordt niet
te behoeven uit hoofde hij even als elk ander brood krijgt.
Lijsbeth Booser Hoeve 132 bestedeling, oud 45 Jaren is
den 26 December JL weggeloopen en den 24 Februarij JL van Staveren
alhier terug gebragt, waarvoor ƒ 10.20 betaald is moeten worden.
Zij is zeer onnoozel en zegt weggeloopen te zijn omdat vrouw van
Bree (bij wien zij ingedeeld was) boos op haar geweest was.
komt binnen Wilhelmina dochter van den kolonist B. Molenkamp hoeve N 71, die den 25 Augustus 1838 van verlof achtergebleven is, en nu terug gekomen, zij is 23 jaren oud. Zij bekend kwalijk gehandeld te hebben en vraagd daarvoor zeer om verschooning; het is dan ook overigens een zeer geschikt en oppassend meisje.
Daarna wordt binnen geroepen Hendrikus, zoon van den kolonist Kok, hoeve 86, die wel gevraagd heeft te mogen huwen, doch daartoe nog geen toestemming bekomen had, is nu gehuwd, hij zegt dit gedaan te hebben meenende daar hij gevraagd had en het hem niet verboden was dit huwelijk te mogen aangaan niet wetende dat hij op de goed of af keuring van de Permanente Commissie moest wachten.
Johannes Zoon van Wed Geijtenbeek, hoeve 65, oud 21 Jaren en Hiske, dochter van den kolonist Attes hoeve 17, oud 20 jaren, worden binnen geroepen omdat laatstgenoemde Zwanger is, zij beiden erkennen zulks en verzoeken te mogen huwen.
Aldus gedaan te Willemsoord den 5e Maart 1841
P. Hoving
J Verhagen
J Klijzing
Damen
F de Plot
Raad van Toezigt gehouden in kolonie N 1.
Donderdag 4 Maart 1841.
De leden alle tegenwoordig zijnde komt voor:
de bestedeling Pieter Bresler, oud 53 jaren en brengt beklag in, dat de kolonistenzoon Anthonie Theodorus Aukes, een hond op hem aangehitst heeft, waardoor hij in het been gebeten is.
A. T. Aukes, oud 16 jaren die hieromtrent gehoord wordt, tracht het te ontkennen, doch is zulks mede door de vrouw van den timmermansbaas Knol opgemerkt.-
De adsistent der katoenweverij Johannes Verboom klaagt Johannes
Oudenbroek aan als zich tegen hem verzet en hem in het
aangezicht geslagen hebbende, ter zake dat hij hem vermaande om
het afval katoen zorgvuldiger te bewaren en bij ieder geweven
stukje doek af te leveren.
De bestedeling J. Oudenbroek oud 16 jaren, kan er niets ter zijner verschoning tegen inbrengen.-
de kolonistenzoon Gerrit van den Hoef oud 22 jaren, wordt
ondervraagd en gehoord, over de door hem, den timmermansbaas L.
Knol aangedane belediging door woorden ter zake dat de baas
hem tot het hervatten van zijn werk als rietdekker had
aangespoord, hetwelk door het aansteken van een pijp te lang
gestaakt was.-
G. van den Hoef zegt hoofdzakelijk, dat de door hem gebezigde uitdrukkingen, het gevolg geweest zijn van de woorden die hem door den baas waren toegevoegd.-
Door den dienstmeid van den Heer van Marle is den raad ter
kennis gebragt, dat zij in den avond van den 5e Februarij JL om
eene boodschap naar den bakker en tapper H: Oostindien te
Nijensleek gezonden zijnde, aldaar had aangetroffen
de kolonistenzoon L: Augustijn, benevens de bestedelingen
P. Weiland en A: van Zijl, waarvan de beide
laatsten blijkbaar te veel sterken drank gedronken hadden,
inzonderheid A. van Zijl, door welken zij bij het naar
huis gaan was beledigd en die haar de boezelaar had afgetrokken.-
L. Augustijn oud 18 jaren, die nu het eerste gehoord wordt, zegt het te betwijfelen of Weiland te veel sterken drank genomen had, doch wel te geloven dat zulks met A. van Zijl het geval was, deze laatste was bij het vertrekken van de meid ook naar buiten gegaan en even daarna weder terug gekomen.
?? Weiland oud 31 jaren ontkent ten sterksten misbruik van sterken drank te hebben gemaakt en verklaart van de belediging de meid aangedaan niets te weten.-
Albert Kier van Zijl oud 20 jaren ontkent de meid iets misdaan te hebben en zou volgens zijn zeggen zich niet in het gebruik van sterken drank hebben te buiten gegaan; hij wil de beschuldiging van de meid doen voorkomen als een verzinsel om zich bij haren Heer over haar lang uitblijven te verontschuldigen.
Op de hierbij gevoegde schriftelijke aanklagte van den fabrijkbaas
A. Kolkens over onwil en onverschilligheid in zijn werk, in
de smederij, wordt den kolonist Pieter Hentz gehoord en
geeft hij te kennen nimmer eenig werk te hebben geweigerd, de zaak
die hier bedoeld wordt, is het beslaan van een paard dat hij niet
geweigerd heeft, maar waarvan hij zich had trachten aftemaken,
omdat hij vreesde, wegens zijn door ouderdom gebrekkig gezigt, het
paard te vernagelen.-
Nu wordt gehoord Maria Cornelia la Tour die zich volgens
de hierbij gaande schriftelijke aanklagte van den fabrijkbaas Kolkens,
heeft misdragen door zich onder het uiten van vloekwoorden tegen
den baas te verzetten; zij zegt dat zulks bezijden de waarheid is,
en dat zij door de baas met geweld uit de fabrijk was gezet, omdat
zij reclame maakte, 2 pond wol meer gekaart te hebben dan haar
opgeschreven was.-
Neeltje Broekhuizen oud 19, Christianus Broekhuizen
oud 15 Pieter van Rooij, oud 14 en Mattijs van Rooij
oud 13 jaren, alle kolonisten kinderen, hebben baldadigheid
gepleegd aan het huis van den kolonist Jannes Nieuwenhuis,
Hoeve 37, en de vrouw die hun daarvoor wilde bestraffen en doen
verwijderen, allerlei scheldwoorden toegevoegd.=-
Zij, elk afzonderlijk gehoord zijnde, heeft hunne verontschuldiging niets te beduiden,-
De bestedeling Adrianus Johannes Sjoer, oud 15 jaren,
heeft zich in de laatst gehouden catechisatie onbetamelijk
gedragen en zegt hij op de hem deswege gedane ondervraging dat hij
zijne vragen overluid geleerd had, waaraan eene verkeerde
uitlegging was gegeven.-
De kolonisten dochter Lamberta van Limbeek oud 21 jaren
die onder de verdenking ligt van Zwanger te zijn, wordt
voorgeroepen en bekent zij, na gedane ondervraging, zich in
zoodanige toestand te bevinden, zij zegt verboden omgang gehad te
hebben met Klaas Hoekstra uit Hoeve N 54.
Klaas Hoekstra bevestigt de door L. van Limbeek
afgelegde verklaring-
Nog wordt gehoord Cornelis van Puffelen oud 15 jaren, over
zijn weerspannig gedrag omtrent den fabrijkbaas Kolkens; hij
verklaart aan den fabrijkbaas slechts gezegd te hebben, dat hij
een bak met inslag katoen die men hem voor het lijf wilde doen
dragen, niet zoodanig kon houden, maar dien onder den arm zoude
nemen om dat de weg te glad voor hem was, nimmer zegt hij zich
tegen den fabrijkbaas misdragen te hebben.
De Raad onderwerpt het bovenstaande aan die van Policie en Tucht,
waarnaar de bovenstaande tegen Zaturdag den 5 dezer verwacht
worden.-
Aldus gedaan te Frederiksoord en den Raad als boven
H. Faaken
J Visscher
J. Mulder
Gerrit van Os
A. Mensink Secretaris
Notities bij het zittingsverslag