Raad van Policie en Tucht in de gewone Kolonien

op den 6e Maart 1841

De Leeden zijn allen tegenwoordig.

De nieuw verkozen gemeensmannen G. van Os, G. Deems en F. Daamen worden als zodanig erkend en bevestigd.


Wordt gelezen een Proces.Verbaal van den Raad van toezigt van kol N. 3 van den 5e dezer maand, houdende beschuldiging:

1e tegen J. J. Aanhout, Hoeve 150, wegens het verkoopen van stroo, te Steggerda.

De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf.

De Raad gelet op Art 2 § e  en Art 3 § 3 van het Reglement van tucht, waarbij dubbelde vergoeding van het ontvreemde, benevens acht dagen opsluiting in de Strafkamer of ook wel overplaatsing naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld, daarbij tevens in aanmerking nemende, dat hij reeds vroeger wegens dronkenschap is gestraft en het huisgezin zeer slordig en ordeloos is.

Besluit    :

J. J. Aanhout met zijn huisgezin voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.

De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks door den President kenbaar gemaakt.


2. tegen F. Fries, hoeve N 146, wegens het ontvreemden van turf van de Maatschappij

De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf, daarbij te kennen gevende, dat het slechts brokken waren geweest.

De Raad brengt hem onder het oog, dat die brokken, evenmin als de heele turven, zijn eigendom waren en daarbij gelet op Art 2 § e en Art 3 § 3 van het Reglement van tucht, waarbij dubbelde vergoeding van het ontvreemde, benevens acht dagen opsluiting in de Strafkamer op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

F. Fries de Straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de Strafkamer, wordende hij van de vergoeding vrijgesproken, daar die moeijelijk te bepalen is.

De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar gemaakt.


3. tegen J. N. Kleijnee, hoeve 145, wegens het misbruiken van sterken drank.

De beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf.

De Raad gelet op Art 2.§ c en Art 3 § 1 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer op dat misdrijf is gesteld voor hen die zich daaraan voor de eerste keer Schuldig maken.

Besluit:

J. N. Kleijnee de Straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de Strafkamer, hetwelk hem door den President  wordt kenbaar gemaakt.


4. tegen den bestedeling J. Andro ingedeeld bij de Wed. Van der Weerd Hoeve 27, wegens het verkoopen van een hemd.

De beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf, daarbij voorgevende, dat hij zulks zoude hebben gedaan, om voor dat geld brood te koopen.

De Raad brengt hem onder het oog, daar hij zich daarover had kunnen beklagen en geene vrijheid had zijne goederen te verkoopen daarbij gelet op Art. 2 § e en Art. 3 § 3 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van 8 dagen in de Strafkamer op dat misdrijf is gesteld, benevens dubbelde vergoeding van het verkochte.

Besluit:

J. Andro vrij te stellen van de dubbelde vergoeding, docht de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de Strafkamer, hetwelk hem door den President wordt kenbaar gemaakt.


5. tegen de bestedeling Lijsbeth Booser, oud 45 jaren, ingedeeld bij de Wed. Logeman, hoeve N. 132, welke in December JL. uit de koloniën is gedeserteerd en den 26 Februarij JL van Staveren is terug gebragt.

De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, kan niets tot hare verschoning in brengen

De Raad gelet op Art. 2 § d en Art. 3 § 2 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

Lijsbeth Booser voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, welke overplaatsing reeds overmorgen den 8e dezer zal plaats hebben, uit vrees zij anders op nieuw zal gaan deserteren en daardoor nieuwe kosten zal veroorzaken.


6. tegen Wilhelmina, dochter van B. Molenkamp, hoeve N. 71, welke den 25e Augustus 1838 van verlof is achtergebleven.

De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, bekent haar misdrijf, waarvan haar oom (bij wien zij is gaan dienen) hoofdzakelijk de oorzaak was geweest.

De Raad in aanmerking nemende, dat zij een zeer geschikt en braaf meisje is, zoude haar gaarne willen vrijspreken van straf, doch daarbij gelet op Art 2 § d  en Art 3 § 2 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

Wilhelmina Molenkamp voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, welke termijn de Raad echter zoo kort mogelijk door de Permanente Commissie zag gesteld.

De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, wordt zulks door den President kenbaar gemaakt.


7. tegen Hendrikus, zoon van den kolonist Kok, hoeve N. 86, welke zonder toestemming van de Permanente Commissie in het huwelijk is getreden met een meisje welke in de gewone Maatschappij dienstbaar was.

De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, verklaart dat hij reeds in het vorige jaar de toestemming  tot het huwelijk had gevraagd, waarop zijn meisje met 1e November haar dienst had verlaten, in het vertrouwen, dat zij spoedig zouden kunnen huwen en uit hoofde zij niet langer alleen in haar onderhoud had kunnen voorzien, zij beide eindelijk besloten waren te huwen, zonder de nadeelige gevolgen daar van in te zien.

De Raad is voor oordeel deze zaak aan de Permanente Commissie te moeten voorstellen, om daar op een besluit te nemen


8. tegen Johannes, zoon van de Wed Geijtenbeek van hoeve 65, oud 21 jaren en Hiske, dochter van IJ. Attes, van hoeve 17, oud 20 jaren, wegens onzedelijk verkeer met elkaar ten gevolge waarvan laatst genoemde zich in eenen Zwangeren Staat  bevindt.

De beschuldigden, binnen geroepen zijnde, is Johannes Geijtenbeek alleen verschenen en bekent hun misdrijf, verzoekende tevens het ontslag uit de Koloniën, hetwelk hij reeds in de vorige maand had aangevraagd.

De Raad gelet op Art 2 § f en Art 3 § 2 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

Johannes Geijtenbeek en Hiske Attes voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, hetwelk hem, hij daartoe binnen geroepen zijnde, door den President wordt kenbaar gemaakt en waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.


Verder wordt gelezen een Proces-Verbaal van den Raad van toezigt van kolonie N. 1 van den 4 dezer maand, houdende de beschuldiging:

1 tegen Antonie Theodorus, Zoon van de Wed Aukes, welke de hond van den timmermansbaas Knol op den bestedeling Bresler zoude hebben aangehitst, waardoor genoemde Bresler een wond aan het been zoude hebben bekomen.

De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, ontkent zulks en het blijkt de Raad ook niet genoeg, dat hij de oorzaak daarvan zou geweest zijn, waarom men

Besluit:

A. T. Aukes met eene vermaaning heen te laten gaan, doch te zorgen dat de hond worde dood geschoten, daar die zeer gevaarlijk is.


2. tegen den bestedeling Johannes Oudenbroek, welke den adsistent van de katoenweverij Johannes Verboom zoude hebben mishandeld.

De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, kan niets tot zijne verschoning inbrengen.

De Raad, gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

Johannes Oudenbroek de Straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de Strafkamer, hetwelk hem door den President wordt kenbaar gemaakt.


3 tegen Gerrit van den Hoef,  oud 22 jaren, welke den timmermansbaas zoude hebben beledigd.

De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, kan niets tot zijne verschoning inbrengen.

De Raad, gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

Gerrit van der Hoef de Straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de Strafkamer, hetwelk hem door den President wordt kenbaar gemaakt.


4. tegen den kolonisten zoon L Augustijn en de bestedelingen P. Weiland en A. van Zijl, welke bij den tapper H. Oostindien te veel sterken drank zouden hebben gebruikt en daar door belediging aan de dienstmeid van den Secretaris gedaan.

De beschuldigden, binnen geroepen zijnde, is het de Raad gebleken alleen A. van Zijl schuldig te zijn en daarbij gelet op Art 2 § 6 en Art 3 § 1 van het Reglement  van tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

A. van Zijl de Straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de Strafkamer, hetwelk hem door den President wordt kenbaar gemaakt.


5. tegen den kolonist Pieter Hentz, welke zich zoude hebben verzet tegen den Smidsbaas L. Faber, door weigering van de werkzaamheden, welke hem waren opgedragen.

De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, kan niets tot zijne verschoning inbrengen.

De Raad, gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

P. Hentz de Straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de Strafkamer, hetwelk hem door den President wordt kenbaar gemaakt.


6. tegen Maria Cornelia, dochter van de Wed. la Tour, welke den fabriekbaas A. Kolkerts zoude hebben beledigd.

De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, ontkent haar misdrijf.

A. Kolkerts gehoord hebbende, is de Raad genoeg van hare schuld overtuigd. De Raad, gelet op Art    2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

Maria Cornelia la Tour de straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de Strafkamer, hetwelk haar door den President wordt kenbaar gemaakt.


7. tegen Neeltje en Christiaan van Broekhuizen, Jan en Matthijs van Roijen, welke baldadigheid zouden hebben gepleegd aan de Woning van de kolonist J Nieuwenhuis

De beschuldigden, binnen geroepen zijnde, alsmede J. Nieuwenhuis worden gehoord, waaruit de Raad deze zaak van weinig aanbelang beschouwd en

Besluit:

Allen met eene ernstige vermaning heen te laten gaan.


8. tegen Klaas Hoekstra, voorzoon van de huisvrouw van W. van der Boor en Lamberta, dochter van B. van Limbeek, welke onzedelijk met elkanderen hebben verkeerd, ten gevolge waarvan laatstgenoemde zich in een Zwangeren toestand bevindt.

De beschuldigden, binnen geroepen zijnde, blijkt het de Raad, dat zij beide zijn gedeserteerd.

De Raad, gelet op Art 2 § f en Art. 3 § 2 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

K. Hoekstra en L. van Limbeek voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans


9. tegen Cornelis van Puffelen voorzoon van de vrouw van Johannes Baas, wegens ongehoorzaamheid tegen den fabriekbaas A Kolkents.

De beschuldigde, binnen  geroepen zijnde, zoekt zich te verschonen, maar de Raad is echter genoeg van zijne Schuld overtuigd.

De Raad, gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

C. van Puffelen de straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de Strafkamer, hetwelk hem door den President wordt kenbaar gemaakt.


10. tegen den bestedeling Andries Johannes Sjoert, oud 15 jaren, welke zich in de catechisatie onbehoorlijk zoude hebben gedragen.

De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, is niet verschenen.

De Raad beschouwt deze zaak ook van weinig aanbelang en Besluit hier aan geen verder gevolg te geven,


Nog brengt de President ter kennis van den Raad, dat de bestedeling Guillaume Cornelis Morees den 3e Mei 1840 is gedeserteerd en den 15 Februarij JL te Ommerschans is terug gebragt.

De Raad gelet op Art 2 § d en Art 3 § 2 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld

Besluit:

De overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans van G. C. Morees goed te keuren.

Aldus gedaan in den Raad, te Frederiksoord den 6e Maart 1841.

J Van Konijnenburg Prs
C Hulst
L. ten Broek
F. Damen
G. Deems
Gerrit van Os
T: H: P: van Marle
secretaris

Bijlage 1: Raad van toezicht van Willemsoord van 5 maart 1841

Raad van Toezigt gehouden in Kolonie N 3.

Alle leden zijn tegenwoordig.

Wordt binnen geroepen den kolonist J. J. Aanhout hoeve 150, die aan den bakker van Steggerda Stroo verkocht heeft; - waar den wijkmeester Hazeloop een kan waarin genever was heeft gevonden, waaraan man en vrouw zich beide menigmaal te buiten gaan in het misbruik van Sterken drank en daardoor is het een zeer slordig en ongeschikt huisgezin.

Aanhout bekend zijn misdrijven en beloofd zich voortaan beter te zullen gedragen dat echter zeer te betwijfelen is.


Daarna komt binnen den kolonist F. Friess. hoeve 146, die turf van een bult aan de losplaats bij Beekman gehaald heeft, dat eenige malen door zijne buuren gezien is en waarbij den OnderDirecteur hem ook betrapt heeft dat hij bezig was een kruiwagen te laden.

Friess geeft voor gedagt te hebben dat hij de kluiten wel weg mogt halen hetwelk evenwel een voorwendsel is, daar hij zelve menigmaal de praamschuiten met turf heeft helpen lossen en wist heel wel dat ruim 1/3 van het geheel kluiten of brokken zijn.


J. N. Kleinee, kolonist van hoeve 145 komt daarna binnen, die beschonken van Steenwijk gekomen is;- hij bekent zulks, doch beloofd er zich voortaan voor te wachten.


J. Andro, bestedeling oud 44 Jaren uit hoeve 27, heeft te Steenwijk één van zijn hemden verkocht aan een Jood zegt hij en weet niet wie het is, hij zegt het verkocht te hebben om daarvoor brood te kopen; dat hem te kennen gegeven wordt niet te behoeven uit hoofde hij even als elk ander brood krijgt.


Lijsbeth Booser Hoeve 132 bestedeling, oud 45 Jaren is den 26 December JL weggeloopen en den 24 Februarij JL van Staveren alhier terug gebragt, waarvoor ƒ 10.20 betaald is moeten worden.

Zij is zeer onnoozel en zegt weggeloopen te zijn omdat vrouw van Bree (bij wien zij ingedeeld was) boos op haar geweest was.


komt binnen Wilhelmina dochter van den kolonist B. Molenkamp hoeve N 71, die den 25 Augustus 1838 van verlof achtergebleven is, en nu terug gekomen, zij is 23 jaren oud. Zij bekend kwalijk gehandeld te hebben en vraagd daarvoor zeer om verschooning; het is dan ook overigens een zeer geschikt en oppassend meisje.

Daarna wordt binnen geroepen Hendrikus, zoon van den kolonist Kok, hoeve 86, die wel gevraagd heeft te mogen huwen, doch daartoe nog geen toestemming bekomen had, is nu gehuwd, hij zegt dit gedaan te hebben meenende daar hij gevraagd had en het hem niet verboden was dit huwelijk te mogen aangaan niet wetende dat hij op de goed of af keuring van de Permanente Commissie moest wachten.

Johannes Zoon van Wed Geijtenbeek, hoeve 65, oud 21 Jaren en Hiske, dochter van den kolonist Attes hoeve 17, oud 20 jaren, worden binnen geroepen omdat laatstgenoemde Zwanger is, zij beiden erkennen zulks en verzoeken te mogen huwen.

Aldus gedaan te Willemsoord den 5e Maart 1841

P. Hoving
J Verhagen
J Klijzing
Damen
F de Plot


Bijlage 2: Raad van toezicht van Frederiksoord van 4 maart 1841


Raad van Toezigt gehouden in kolonie N 1.

Donderdag 4 Maart 1841.

De leden alle tegenwoordig zijnde komt voor:

de bestedeling Pieter Bresler, oud 53 jaren en brengt beklag in, dat de kolonistenzoon Anthonie Theodorus Aukes, een hond op hem aangehitst heeft, waardoor hij in het been gebeten is.

A. T. Aukes, oud 16 jaren die hieromtrent gehoord wordt, tracht het te ontkennen, doch is zulks mede door de vrouw van den timmermansbaas Knol opgemerkt.-


De adsistent der katoenweverij Johannes Verboom klaagt Johannes Oudenbroek aan als zich tegen hem verzet en hem in het aangezicht geslagen hebbende, ter zake dat hij hem vermaande om het afval katoen zorgvuldiger te bewaren en bij ieder geweven stukje doek af te leveren.

De bestedeling J. Oudenbroek oud 16 jaren, kan er niets ter zijner verschoning tegen inbrengen.-


de kolonistenzoon Gerrit van den Hoef oud 22 jaren, wordt ondervraagd en gehoord, over de door hem, den timmermansbaas L. Knol aangedane belediging door woorden ter zake dat de baas hem tot het hervatten van zijn werk als rietdekker had aangespoord, hetwelk door het aansteken van een pijp te lang gestaakt was.-

G. van den Hoef zegt hoofdzakelijk, dat de door hem gebezigde uitdrukkingen, het gevolg geweest zijn van de woorden die hem door den baas waren toegevoegd.-


Door den dienstmeid van den Heer van Marle is den raad ter kennis gebragt, dat zij in den avond van den 5e Februarij JL om eene boodschap naar den bakker en tapper H: Oostindien te Nijensleek gezonden zijnde, aldaar had aangetroffen  de kolonistenzoon L: Augustijn, benevens de bestedelingen P. Weiland en A: van Zijl, waarvan de beide laatsten blijkbaar te veel sterken drank gedronken hadden, inzonderheid A. van Zijl, door welken zij bij het naar huis gaan was beledigd en die haar de boezelaar had afgetrokken.-

L. Augustijn oud 18 jaren, die nu het eerste gehoord wordt, zegt het te betwijfelen of Weiland te veel sterken drank genomen had, doch wel te geloven dat zulks met A. van Zijl het geval was, deze laatste was bij het vertrekken van de meid ook naar buiten gegaan en even daarna weder terug gekomen.

?? Weiland oud 31 jaren ontkent ten sterksten misbruik van sterken drank te hebben gemaakt en verklaart van de belediging de meid aangedaan niets te weten.-

Albert Kier van Zijl oud 20 jaren ontkent de meid iets misdaan te hebben en zou volgens zijn zeggen zich niet in het gebruik van sterken drank hebben te buiten gegaan; hij wil de beschuldiging van de meid doen voorkomen als een verzinsel om zich bij haren Heer over haar lang uitblijven te verontschuldigen.


Op de hierbij gevoegde schriftelijke aanklagte van den fabrijkbaas A. Kolkens over onwil en onverschilligheid in zijn werk, in de smederij, wordt den kolonist Pieter Hentz gehoord en geeft hij te kennen nimmer eenig werk te hebben geweigerd, de zaak die hier bedoeld wordt, is het beslaan van een paard dat hij niet geweigerd heeft, maar waarvan hij zich had trachten aftemaken, omdat hij vreesde, wegens zijn door ouderdom gebrekkig gezigt, het paard te vernagelen.-


Nu wordt gehoord Maria Cornelia la Tour die zich volgens de hierbij gaande schriftelijke aanklagte van den fabrijkbaas Kolkens, heeft misdragen door zich onder het uiten van vloekwoorden tegen den baas te verzetten; zij zegt dat zulks bezijden de waarheid is, en dat zij door de baas met geweld uit de fabrijk was gezet, omdat zij reclame maakte, 2 pond wol meer gekaart te hebben dan haar opgeschreven was.-


Neeltje Broekhuizen oud 19, Christianus Broekhuizen oud 15 Pieter van Rooij, oud 14 en Mattijs van Rooij oud 13 jaren, alle kolonisten kinderen, hebben baldadigheid gepleegd aan het huis van den kolonist Jannes Nieuwenhuis, Hoeve 37, en de vrouw die hun daarvoor wilde bestraffen en doen verwijderen, allerlei scheldwoorden toegevoegd.=-

Zij, elk afzonderlijk gehoord zijnde, heeft hunne verontschuldiging niets te beduiden,-


De bestedeling Adrianus Johannes Sjoer, oud 15 jaren, heeft zich in de laatst gehouden catechisatie onbetamelijk gedragen en zegt hij op de hem deswege gedane ondervraging dat hij zijne vragen overluid geleerd had, waaraan eene verkeerde uitlegging was gegeven.-


De kolonisten dochter Lamberta van Limbeek oud 21 jaren die onder de verdenking ligt van Zwanger te zijn, wordt voorgeroepen en bekent zij, na gedane ondervraging, zich in zoodanige toestand te bevinden, zij zegt verboden omgang gehad te hebben met Klaas Hoekstra uit Hoeve N 54.

Klaas Hoekstra bevestigt de door L. van Limbeek afgelegde verklaring-


Nog wordt gehoord Cornelis van Puffelen oud 15 jaren, over zijn weerspannig gedrag omtrent den fabrijkbaas Kolkens; hij verklaart aan den fabrijkbaas slechts gezegd te hebben, dat hij een bak met inslag katoen die men hem voor het lijf wilde doen dragen, niet zoodanig kon houden, maar dien onder den arm zoude nemen om dat de weg te glad voor hem was, nimmer zegt hij zich tegen den fabrijkbaas misdragen te hebben.

De Raad onderwerpt het bovenstaande aan die van Policie en Tucht, waarnaar de bovenstaande tegen Zaturdag den 5 dezer verwacht worden.-

Aldus gedaan te Frederiksoord en den Raad als boven

H. Faaken
J Visscher
J. Mulder
Gerrit van Os
A. Mensink Secretaris

BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 241 de scans 208-213 en 272-282

Notities bij het zittingsverslag