Raad van Policie en tucht in de gewone koloniën,

op den 14 Augustus 1841


Deels transcriptie, deels (cursief) samenvatting.

Al de leden zijn tegenwoordig.

De President deelt den Raad mede:

1. Dat de bestedeling Leonardus de Jong B541, vroeger ingedeeld geweest zijnde bij Paterelly in kol. No. 3 hoeve 149, den 5 Juny jl van verlof is achtergebleven en den 10 dezer maand te Ommerschans is teruggebragt.   
De Raad gelet op Art 2§d en Art 3§2 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsing naar de kolonie Ommerschans op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

Leonardus de Jong voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans.



2. Dat de bestedeling Aaltje Freerks Faber No 12 bis den 1 mei gedeserteerd, dan 23 daaraanvolgend is terug gebragt en tengevolge daarvan den 10 Juny jl. uit het huisgezin van H.J. Alexis, hoeve No 166, van kol No 3 naar de Ommerschans is overgebragt.

De Raad gelet op Art. 2 § d en den Art. 3 § 2 van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing voor een onbetpaalde tijd naar de kolonie Ommerschans op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

De overplaatsing van A.F. Faber naar de kolonie Ommerschans goed te keuren.




3. Dat Johannes Hendrikus Penning, voorzoon van de vrouw van Hermanus Krabbendam, hoeve N. 42, van kol. N. 1, welke door zijn slecht gedrag niet meer in dezen kolonie kan blijven, daar hij voor geene vermaningen van de Directie of van den ouders meer vatbaar is, voorloopig naar de Ommerschans op den 3 dezer maand is overgebragt.
De Raad, gelet op Art. 2§g en Art. 3§4 van het Reglement van tucht.

Besluit:

J.H. Penning, onder nadere goedkeuring van de Permanente Commissie, voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans.



Voorts wordt gelezen aan process verbaal van den Raad van toezigt van kol. No.2 van den 13 dezer maand, houdende beschuldiging:

1. tegen het huisgezin van H.W.A. Kemper, hoeve no. 64, welke door verregaande oneenigheid niet langer bij de kinderen kunnen blijven wonen, hetwelk al mede blijkt uit het hierbij overgelegd geschrift van de vrouw uit genoemd huisgezin.
De President deelt den Raad mede, dat de Directie zich onderscheidene malen met het huisgezin bemoeid heeft, om hetzelfe tot rust en vrede te vermanen, het welk echter alles niet schijnt te baten, willende man noch vrouw zich aan toegeeflijkheid onderwerpen.
De Raad, in aanmerking nemende dat dit huisgezin om den gevolge wil, en om het voorbeeld van de kinderen, niet langer bij elkanderen kan blijven.

Besluit:

Het huisgezin van H.W.A. Kemper voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans om aldaar (ook volgens hun eigen verlangen) ieder afzonderlijk in de zalen te worden verpleegd. Waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.



2. tegen den kolonist Klaas van Hoften, hoeve no. 76 wegens brutaliteit en eigendunkelijke handelwijs.

→ 3 dgn strafkamer.



Nav raad van toezicht van kol 1 van 14 augustus 1841:

Hermanus, zoon van kolonist J.W. de Vries (K1H119), 22 maart zonder bekomen verlof weggegaan, juli teruggekomen → onbepaalde tijd naar de strafkolonie op de Ommerschans.


Ingedeelde Sijmon Cornelis Smit (K1H6): kantschop tegen een veel mindere met 35 centen winst verruild → 8 dgn strafkamer.



Nav raad van toezicht van kol 3 van 13 augustus 1841:

Ingedeelde Anna Elisabeth Witsiers (K3H157): kleedingstukken verruild en verkocht → 8 dgn strafkamer.


Kolonistenzoon Lodewijk Fellinga (K3H163): zonder verlof naar Leeuwarden bij de komst van Z.M. de Koning aldaar, hem was al meerdere keren verlof geweigerd en daar hij nu zeer begerig was om den koning te zien... Is een zeer oppassende jongen, en die begeerte kunnen ze begrijpen → 3 dgn strafkamer.


Neeltje Flap, ingedeeld bij de weduwe Simons (K3H57): appelen uit den tuin van den winkelier Mattheus van der Ven (K3H25) ontvreemd, ze zegt er slecht 'ééntje te hebben genomen, ' welke verklaring, echter, weinig geloof verdient' → 8 dgn strafkamer.


Nav processen-verbaal van de raden van toezicht van kol 1 en kol 3 van den 13e en 14e:

de vrijboeren:
Dirk Klaas de Vries (K1H12),
Broer van Belkum (K1H31),
Frans Broekhuizen (K1H38),
Jannes H. Nieuwenhuis (K1H39),
Eilke Bakema (K1H63),
Trijntje Jelles weduwe Gerritsma (K1H68),
Bernardus van Limbeek (K1H79),
Jan Minkman (K1H82),
Pieter Kramer (K1H99),
Johan Andries Smit (K3H81),
Wouter Jansen (K3H77),

terzake van de brem onder de rogge te laag te hebben afgemaaid en alzo strijdig te hebben gehandeld met Art. 8 van het Reglement voor de vrijboeren.

Bij hun afzonderlijke verhoor wordt ingebragt, dat,
- door de meesten, daartoe gekomen te zijn, om het ondervoer voor hun vee, waaraan zij grootelijks gebrek hebben, niet te missen,
- door anderen, dat hunne hoeven 400 roeden te klein zijn en dus den bremgrond niet te kunnen ontberen,
- door sommigen, dat de brem niet korter afgemaaid is, dan elders bij de gewone kolonisten;
- door eenigen, dat er slechts een klein gedeelte buiten hun weten te kort afgemaaid is,
- en nog door enkelden, dat zij, vier en meer stuks vee houdende, hunne hoeven, buiten de brem-cultuur, wel in de mest kunnen houden.

De Raad is van oordeel, dat, daar verscheidene dier redenen niet van grond ontbloot zijn;
de meesten blijken van berouw en beloften van beterschap geven,
- voorts de overtreding van het Reglement eerder ontzetting van hun vrijboerschap, dan wel eene bestraffing van opsluiting ten gevolge behoort te hebben, welke gewone bestraffing van zulk een aantal der oudsten en meest oppassenden dan ook eene onaangenaame indruk zoude maken,
- hun alleen voor deze eerste en eenige keer te verschoonen, met uitdrukkelijke vermaning, om, in het vervolg, zich meer aan het Reglement te gedragen en anders ongetwijfeld onder administratien te zullen worden genomen, waartoe,
met eenparigheid van stemmen, wordt besloten, aan de Permanente Commissie voordragende, om aan die vrijboeren, welke vier of meer stuks zwaar vee houden, die, volgens Art. 8, mede 300 roeden grond in brem behoren te houden, gelijk zij die maar drie koeijen houden, van de brem-cultuur geheel vrij te stellen.

Daarna krijgen ze alle elf een "ernstige vermaning", uitgesproken door de president van de Raad, de directeur der koloniën.


Bijlage 1: Raad van toezicht van Wilhelminaoord 13-08-1841


Raad van Toezicht gehouden op Vrijdag den 13. aug. 1841.

Alle leden present zijnde.

Compareerde voor den Raad den kolonist Kemper wonende op hoeve no. 64 in de 2e wijk zich beklagende over zijne huisvrouw om dat het thans in die hooge graad is, dat zij elkander slaan en den mense zegten dat hij niet langer met haar en zijne kinderen die haars zijde kiezen kan blijven leeven verzoekende voorn. kolonist den Raad die maatregelen te nemen welke zij zal achten nodig te zijn.

Den kolonist Klaas van Hoften wonende op hoeve no. 76 in den 3e wijk voor den Raad geroepen zijnde wegens zijne willekeurige handelwijze in het gaan en komen op en van het werk - het welke meermalen het geval is en dan vergezeld gaat met de vloekwoorden van dat verdoom ik enz.-
Zo heeft hij nog bovendien een stukje grond gaan omspitten, behorende aan de Maatschappij hetwelk met gerst en klaver bezaaid was.

Den Raad gesloten zijnde hebben wij dit onderteekend


Bijlage 2: Brief van Maria Tuijser, echtgenote van Henricus Wilhelmus Ambrosius Kemper


Meheer ik voel mijn verpligt om bij u eens onderzoek te doen
daar het anders het gebruik is voor ons rooms-catholijke dat wij raad en daad met een priester nemen maar dat kunt ik niet doen
die heeft in de eerste begin veel aan praatjes gestoort
dat een ander priester voor goet kuert dat kuert hij voor kwaad
en zijt maar dat hij niet behoeft te onderzoeken zoo dat hij de luegens voor waarhijed heeft aangenomen ende warheid voor luegens
of ik zijde dat mijn man iets verborgen had dat niet goed was dat hulp niet
hij zeide mijn man was goed en mijn geheel van de hand gewezen
dat of al het geen wat ik deed slegt was en mijn van de tafel des heere te gaan berooft
en mijn man daar mede versterkt
tegen mijn gezijet ik help u niet al legt gij op u doodsbed
en mijn man naar hem toe getrokken
het eenen boek voor gegeven om te lezen en ander naar jazelfs boeken van een heiligen levenswandel
maar nu vraag ik of dat een heilig levenswandel is dien mijn man voert
waarop hij zoo hovaardig is geworde hij niets van mijn heeft willen horen
de pastoor die moest hem onderegten en dat doet hij niet

het schijnt wel dat hij geheel van hem afziet in hetgeen welk u aan hem bevonde heeft wat hem scheelde toen u bij mijn zijt geweest om te onderzoeken
daar is ook de priester de schuld van en hem geheel daar in versterkt
zoo dat hij door zijn dommen verstant hem zelfs niet kunt bedwinge
en ook niet wilt bedwingen
en ook niet naar goede raad wilt luisteren

u zeide wel de waarheid toen u bij mijn was
maar och dat was alles maar weggegooit
daar stoort hij hem niet aan
hij houd hem maar aan de woorde van de pastoor
maar niet aan het woort van god dat verstaat hij niet
hij zijt ook maar ronduit dat hij niet anders wil
hij zal mij temteren zoo lang hij leeft

ik zou toch niet kennen denken dat dit gods wil was dat dit zou geschieden en dat om een ander
hij is zodanig op de dwaalweg dat hij geen man meer voor een vrouw of vader over kinderen maar wel een tijran
alschoon hij bij een ieder schoon voor komt
dat is zoo niet daar bedriegt hij de mensche mede voornamentlijk dien(?) wat zwak
zoo heeft hij de pastoor ook bedrogen
nu is dat geweten altijt ongerust
en weet wel dat het straf verdient

uit dien reden verlang hij altijt naar de schans
en zijt ook dikwils tegen ons en tegen andere menschen dat hij het er wel naar zal maken dat hij er naar toe komt
het begint er nu schoon naar te lijken
hij zal denken al gaan ik een paar dagen en nagten uit
en verkopen mijn goed
of slaan mijn vrouw zoo dikwils dat mijn kinderen wel het leven zou willen benemen als zij niet tegenover ?? gehouden
daar wor ik niet om naar de schans gebragt

nu zal ik het anders proberen
ik zal het huishoudend goed stukkend slaan
zoo als hij ook tegen vrouwslieden(?) gezeit heeft
waarop hij ook gedugt begonnen is dingsdag mijn niet weinig geslagen
o dat mag hij wel doen dat is maar een gewoonte dat wordt niet getelt
snagts kan hij niet slapen
negen uren dan moet de boel schoon van de vloer
of wezen de kinderen met malkander eens spreken over de meester of is anders daar mag hij niet van horen

als dan alles wel in slaap is dan begint hij te kloppen en te rasen en te zingen
en wat hij dan zoo in zijn eigen zijet dat gebuert ook
swoensdagnag zeide hij zoude de voetbank stuk hakken smorgens
zoo dra een gedeelte van de kindere op was gebuerde het ook
maar zeer stilzwijgend donderdag morgen een stoel waar ik nog al veel agting voor had om dat ik het ingebruik had

nu hebben de kinderen de bijl weg geborgen
nu moogt u eens nagaan hoe een ?? dat dit voor mijn en de kinderen is
en dan maar geen woort te spreken of slaan maar op

nu heeft hij van de nag weer wat anders bedagt om mijn en de kinderen te temteren
elf uuren toen had ik al de kinderen weder bij mijn over de vloer
en hij in zijn enkelde hemde hij schaamd hem niet om mijn en de kinderen te temteren al tilt hij zijn hemd op en slaat zijn zelver voor zijn billen

als het nog niet erger word en daar mijn kinderen allemaal zoo voor de eerbaarheid zijn
om de kinderen rust te geven ben ik vannagt bij de buren gaan
maar doen ik dat zo van de nagt weder dan komt hij daar ook
en maken de boel ook in disorden
wij schrikken iedermaal voor de nag
ik zal mogelijk wel wat veel geschreven hebben
maar ik heeft nu lang genoeg geleden en gezwegen.

Ik moet nu ook eens de waarheid zeggen en ik hoop ook dat uelieden als vader over ons allen zonder onderscheit van religie op deze colonien zoo als ik het beschouw er spoedig met de wil van god een middel in zal maken wan zoo kunt het niet langer.

Waar mede ik mijn teken

M. kemper geboren thuiser


Bijlage 3: Raad van toezicht van Fredriksoord 14-08-1841


GEEN transcriptie.


Bijlage 4: Raad van toezicht van Willemsoord 13-08-1841


GEEN transcriptie.


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1616

Notities bij het zittingsverslag