Raad van Policie en tucht in de Gewoone kolonien van

den 4e Junij 1842


Alle leden zijn tegenwoordig.

Wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt van kolonie N3 van den 3e dezen maand, houdende beschuldiging

1. tegen Dina, zuster van den kolonist K. van der Kleij, oud 21 jaren, welke den 22 Augustus 1839 zonder verlof de kolonien heeft verlaten.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent haar misdrijf.

De Raad gelet op Art.2 § A en Art.3 § 2 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf zo gesteld.

Besluit.

Dina van der Kleij voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans. Waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.


2. tegen den bestedeling C. Zuidgeest, welke A.J. van Goor zoude hebben beledigd met hem te schelden voor dief.
C. Zuidgeest, binnen geroepen zijnde, blijft verklaren dat van Goor, nu ruim een jaar geleden, een ledigen katoenbaal zoude hebben ontvreemd, waarover hij vroeger niet gesproken had, doch hem niet vergeten had, omdat hij door van Goor beledigd was.
van Goor, binnen geroepen zijnde, verklaart de gezegden van Zuidgeest voor onwaarheid.

De raad, in aanmerking nemende, dat de zaak zeer oud is en het de pligt van Zuidgeest was geweest, om zulks dadelijk aan de Directie bekend te maken.

Besluit:

C. Zuidgeest en A.J.van Goor met eene ernstige vermaning heen te laten gaan, waartoe zij beiden worden binnen geroepen.


3. tegen den bestedeling J. de Vries, oud 15 jaren, wegens verregaande luiheid en slordigheid.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, kan niets tot zijne verschooning inbrengen, belovende echter zich voortaan beter te zullen gedragen.

De Raad, in aanmerking nemende, dat hij nog jong en waarschijnlijk nog voor verbetering vatbaar is.

Besluit:

J.de Vries voor dit maal met eene ernstige vermaning heen te laten gaan.



Verder wordt gelezen een Proces Verbaal van den Raad van toezigt van kol. N1. van den 2 dezen maand houdende beschuldigingen tegen den kolonist G.T. Gerritsma wegens verzet en mishandeling  den Wijkmeester J.A. Uhl aangedaan.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, kan niets tot zijne verschooning in brengen.

De Raad gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld

Besluit:

G.T. Gerritsma de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer en het huisgezin in eene anderen wijk te doen overplaatsen, hetwelk hem, hij daartoe binnen geroepen zijnde, door den President wordt kenbaar gemaakt.

Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord, den 4e Junij 1842,


Bijlage 1: Raad van toezicht van Willemsoord 03-06-1842


Raad van toezigt gehouden in kolonie N3

Alle leden zijn tegenwoord

Wordt binnen geroepen Dina van der Kleij, oud 21 jaren, uit hoeve 97, die den 22 Augustus 1839, van de kolonie weggeloopen en nu terug gekomen is, weet niets ter verschooning voor haar misdrijf in te brengen.


Nog wordt binnen geroepen A.J. van Goor, die zich beklaagt dat den bestedeling C. Zuidgeest, in tegenwoordigheid van anderen hem voor dief heeft gescholden.

C. Zuidgeest oud 21 jaren bestedeling van Delft, zegt, gezien te hebben, dat genoemde van Goor een ledige kettingbaal uit het dakraam van de katoenweverij Lett E, zijne vrouw heeft toegeworpen, die dezelve opving en er mede naar huis gegaan is, waarover Zuidgeest 1e en van Goor 2e adsistent in die weverij zijnde, hem daarover dadelijk had gesproken, dat nu ruim een jaar geleden is maar op de vriendelijke verzoeken enz om het stil te houden, heeft hij er geen kennis van gegeven, doch nu uit hoofde van andere ongenoegen het niet langer heeft willen verzwijgen.

H. de Willige uit hoeve149 mede adsistent, getuigd dat Zuidgeest hem in der tijd der ontvreemding van een baal verteld heeft.



Eindelijk wordt nog binnen geroepen den besteding J. de Vries, oud 15 jaar uit hoeve 128, die, zoo om luiheid als ondeugd en liederlijkheid van de katoenweverij is af gedaan geworden,
om vorenstaande ondeugden kan men hem ook bijna niet meer bij een kolonisten huisgezin ingedeeld krijgen, daar hij door zijn liederlijkheid het beddegoed geheel doet verrotten en waaraan vermaningen nog bedreigingen schijnen te helpen.

Aldus gedaan te Willemsoord
den 3e Junij 1842

J.L. Hoving
P. Hazeloop
J. Verboom
P. Hertog
F. de Plot


Bijlage 2: Raad van toezicht van Frederiksoord 02-06-1842


Alle leden tegenwoordig zijnde bracht de wijkmeester J. Uhl klagte in tegen den kolonist G.T. Gerritsma van hoeve n33, als hebbende deze zich tegen hem wijkmeester verzet en hem met een stoel geslagen, waarop beiden handgemeen zijn geworden en de wijkmeester van belang aan zijn benen en linkerduim is gewond.

De aanleidende van zaak en toedragt der zaak, wordt door de wijkmeester dus opgegeven:
Gerritsma, die sedert zes weken geen werk voor de Maatschappij verrigt had, wegens eene inwendige ?? in de hand, zoo hij zeide, was door de wijkmeester gezien bezig zijnde met het opladen van eigen gestoken zoden tot brandstof;
Hierop had de wijkmeester hem gezegd, dat hij dit doende, voor veel aardappels van de Maatschappij kan schoffelen, althans met de gezonde hand ?? en hij hem dus aan het werk verlangde te hebben.
Gerritsma op eene brutale en ?? te kennen gevende dat hij met zijne hande nog geen werk kan doen, had de wijkmeester hem toe gezegd dat hij zulks voor luiheid en onverschilligheid hield, waartoe te meer grond bestaat, daar hij te goed op. ?? heeft.
Daarop was Gerritsma in drift ontstoken en had hem met een stoel gegooid waarop beide, de wijkmeester zelf moetende verdedigen, ?? om een ?? gevonden, ?? is ?? Gerritsma een dam gelegd tusschen de tuin zijner koloniale woning en de boerengreppel en heeft hij met wagen en paard, bij gelegenheid van het naar huis rijden zijn ?? ?? ??

De kolonistenzoon Gerrit van der Hoef, oud 23 jaren, wordt nu gehoord en verklaart gezien te hebben dat de ?? ?? Gerritsma is geweest.

G.T. Gerritsma, kolonist hoeve 33, wordt nu voorgeroepen en zegt hij de dam niet gelegd te hebben en alleenlijk met de regter hand eenige zoden te hebben opgeladen, de wijkmeester zou hem het eerste geslagen hebben.

Wat het leggen van de dam betreft bestaat er geen twijfel of dat is door Gerritsma gelegd en alleenlijk door hem ?? over de tuin gemaakt zoals het den onderdirecteur bij onderzoek is gebleken en niet zoals Gerritsma nu zegt dat en reeds tweemaal van hem door anderen een weg gebaand was, waarvan het tegendeel op de diep gespitte grond duidelijk zigtbaar is.


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1616

Notities bij het zittingsverslag