Raad van Policie en tucht in de Gewone Koloniën

op den 2 Augustus 1843



Alle leden zijn tegenwoordig

De Adjunct Directeur maakt de leden bekend met het Besluit der Permanente Commissie van den 24 Julij jl  N.25 en aanvaart het Voorzitterschap


Wordt gelezen een Proces-Verbaal van de Raad van Toezigt van Kolonie 1 van den 24 Julij Jl, houdende beschuldiging:

1 tegen de kolonistenkinderen Jan Baptist Peter en Lambertus Peter Leloux wegens het plegen van verregaande baldadigheid in een der weefschuren en het vernielen van rogge op het land.
De  beschuldigden binnen geroepen zijnde kunnen niets tot hunne verschoning in brengen.

De Raad in aanmerking nemende, dat deze jongens voor geene vermaning vatbaar zijjn en zelfs niet door den vader kunnen worden bestuurd, zoude beide gaarne verwijzen naar de Kolonie Ommerschans, daar zij menigmaal door wangedrag in de fabriek zijn gestraft, doch volgens Art. 16 van het Reglement van tucht kan zulks niet geschieden, uit hoofde de eerste 15 en de laatste 14 jaren oud is, waarom men de Permanente Commissie voorstelt, om met deze beide verregaande losbandige jongelingen eene uitzondering op dit artikel van de wet  te maken en beide te doen verplaatsen naar de Ommerschans.

Zo echter de Permanente Commissie hierin niet mogt kunnen treden, worden beide jongens, overeenkomstig  Art.16 van genoemd Reglement ieder de Straf opgelegd van acht dagen opsluiting in de Strafkamer.
Het besluit van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.



2 tegen de kolonist J.F. Leffef, wegens mishandeling aan de bij hem ingedeelde G. van Heusden.

De  beschuldigde binnen geroepen zijnde, verklaart dat van Heusden hem zoude hebben getergd en hij daarop driftig was geworden en hem had geslagen.
Van Heusden verklaart wel eenige woordenwisseling met Leffef te hebben gehad doch hem volstrekt  niet te hebben beledigd.

Het komt de  Raad voor dat Leffef zich onbehoorlijk heeft gedragen, daar het niet te pas komt om een bestedeling van die jaren te slaan en daarbij gelet op Art 2 § b en Art 3 § e van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer op dit misdrijf is gesteld

Besluit:

J.F. Leffef de straf op te leggen van vijf dagen opsluiting in de Strafkamer, hetwelk hen door de President wordt kenbaar gemaakt.




3 tegen de kolonistendochter Alida Johanna Landsbach, welke den 7 April 1842 van verlof is achtergebleven.
De  beschuldigde binnen geroepen zijnde, kan niets tot hare verschoning in brengen.

De Raad gelet op Art 2 § d en Art 3 § 2 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalde tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld

Besluit:

A J Landsbach voor een onbepaalde tijd te verwijzen naar de Ommerschans, welke tijd de raad gaarne zoo kort mogelijk zag gesteld, overeenkomstig den hierbij gevoegde brief.




Verder wordt gelezen een proces Verbaal van den raad van toezigt van Kol.N2 van den 1 dezer maand houdend de beschuldiging:

1 tegen de kolonistenzonen Pieter Verra, Willem van der Sluis, Jan Zonnenberg en den bestedeling Leendert Zuurveld, welke allen bij den kolonist Schnoor eenige vruchten uit den tuin zouden hebben ontvreemd en vernield.

De  beschuldigden ieder afzonderlijk gehoord hebbende ontkennen hunne misdrijf.
De kolonist F Elstrodt verklaart allen zeer goed herkend en gezien te hebben dat zij wortelen bij zich hadden.

De Raad in aanmerking nemende dat ze allen zeer goed door den kolonist Elstrodt zijn herkend en dat hunne ingebrachte redenen volstrekt niet overeenstemmen, houdt allen voor schuldig, daarbij gelet op Art 2 § 1 en Art 3 § 3 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van acht dagen in de Strafkamer op dit misdrijf is gesteld, benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde

Besluit:

P Verra, W van der Sluis, J. Zonnenberg en L  Zuurveld ieder de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de Strafkamer en betaling van 25 Centen tot vergoeding aan den kolonist Schnoor.
De  beschuldigden binnen geroepen zijnde wordt hun zulks door de President kenbaar gemaakt



2 tegen de bestedeling Izaäk Aartman, welke zonder bekomen verlof de koloniën heeft verlaten
De  beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent zijne misdrijf, zeggende, dat hij voornemens was geweest naar de Ommerschans te gaan om de kolonist Inpijn op te zoeken, bij wien hij vroeger was ingedeeld geweest.

De Raad in aanmerking nemende dat deze jongen nog maar 14 jaren oud is, zeer onnozel en een waar berouw toont over zijne misdrijf

Besluit:

I Aartman de straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de Strafkamer hetwelk hem door de President wordt kenbaar gemaakt



Nog wordt gelezen een proces Verbaal van den Kolonie N3 van den 1 deze houdende beschuldiging

1 tegen de vrouw van den kolonist M S Werkendam, welke de vrouw van den kolonist Boas zoude hebben geslagen.

De  beschuldigde binnen geroepen zijnde bekent haar te hebben geslagen uit hoofde vrouw van Boas haar had beledigd.
De kolonist Lodewijk verklaart gezien te hebben dat vrouw Werkendam vrouw Boas als een wilde had aangevlogen en geslagen en zelf ook Boas toen die gekomen was om zijne vrouw te ontzetten.

De Raad gelet op Art 2 § b en Art 3 § 1 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer op dat misdrijf is gesteld

Besluit:

Vrouw Werkendam de straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de Strafkamer, het welk haar door de President wordt kenbaar gemaakt



2 tegen de kolonistenzoon Marcus Abraham Boas, welke den wijkmeester Verboom zoude hebben gescholden.
De  beschuldigde binnen geroepen zijnde bekent zijn misdrijf.

De Raad gelet op Art 2 § 2 en Art 3 § 1 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer op dat misdrijf is gesteld

Besluit:

M A Boas de straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de Strafkamer, het welk hem door de President wordt kenbaar gemaakt



3 tegen de bestedeling H. de Willingen oud 22 jaren en de kolonistendochter A Paterellij wegens onzedelijken omgang met elkander, tengevolge waarvan de laatstgenoemde in eenen zwangeren staat zoude verkeeren
De  beschuldigden binnen geroepen zijnde, verklaren beide dat de tegen hen ingebrachte beschuldiging onwaarheid is
Ofschoon de Raad het er wel voor houdt dat zij in eenen zwangeren staat verkeerd is dit echter nog niet stellig bewezen, waarom men
 
Besluit:

De behandeling deze zaak tot een nader onderzoek uit te stellen.



4 tegen de kolonistenkinderen E Lavermans, J.C. van Putten en W.F. van Putten welke alle uit den tuin van J. Zwak wortelen zouden hebben ontvreemd en vernield.
De  beschuldigden binnen geroepen zijnde bekennen hun misdrijf.

De Raad gelet op Art 2 § 2 en Art 3 § 3 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van acht dagen in de Strafkamer, benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde op dit misdrijf is gesteld

Besluit:

E Lavermans, J C van Putten en W F van Putten ieder de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de Strafkamer, voorts nog ieder 20 Centen vergoeding aan den kolonist Zwak uit te reiken.



5 tegen de kolonistenkinderen G. Zwak H.F. van der Zeyden en M van der Heijden welke appelen zouden hebben ontvreemd bij den kolonist Adee.
De  beschuldigden binnen geroepen zijnde bekennen hun misdrijf.

De Raad gelet op Art 2 § 2 en Art 3 § 3 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van acht dagen in de Strafkamer, benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde op dit misdrijf is gesteld

Besluit:

G Zwak, H F van der Zeyden en M van der Heijden ieder de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de Strafkamer, voorts nog ieder 20 Centen vergoeding aan den kolonist Adee voor het ontvreemde
De  beschuldigden binnen geroepen zijnde wordt hun dit door de President kenbaar gemaakt



6 tegen de kolonistenzoon Roelof Logeman en de bestedelinge Gepke van der Werf, welke laatste door onzedelijke omgang met elkander in eenen zwangeren staat zoude verkeeren
De beschuldigden binnen geroepen zijnde is alleen G van der Werf verschenen, zijnde R Logeman met verlof.
G van der Werf bekent haar misdrijf.

De raad gelet op Art 2 § f en Art 3 § 2 van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing voor een onbepaalde tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld

Besluit:

G van der Werf voor een onbepaalde tijd te verwijzen naar de Ommerschans en
R Logeman naar Veenhuizen waar op de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht, hetgeen haar wordt  kenbaar gemaakt.



7 tegen de Kolonist R. Hill die de wijkmeester van Agteren zoude hebben beledigd.
De  beschuldigde binnen geroepen zijnde bekent zijn misdrijf

In de kantlijn bijgeschreven door de permanente commissie: NB dit huisgezin is verleden jaar van Kol 1 naar Kol 3 verplaatst omdat hij aan den opziener niet ondergeschikt wilde zijn.

De Raad in aanmerking nemende  dat dit huisgezin zoo wel door zwakte als door onwil van den man geheel ongeschikt is voor de gewone koloniën en daarbij gelet op  Art 2 § g en Art 3 § 4 van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing onder de arbeiders te Veenhuizen op het zelve is gesteld

Besluit:

Het huisgezin van R Hill voor een onbepaalde tijd te verwijzen onder de arbeiders  te Veenhuizen, waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht
De  beschuldigde binnen geroepen zijnde wordt hem zulks door de President kenbaar gemaakt


Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord de 2 Augustus 1843

C. Hulst, president
???
M. Aspeslagh
H. Hulsbring
J. van Attekum
T.H.P. Van Marle, secretaris


Bijlage 1: Raad van toezicht van Frederiksoord 24-07-1843


Raad van Toezigt gehouden in kolonie N1 maandag 24 Julij 1843

Al de leden zijn tegenwoordig
   
Komt voor de bestedeling Louis Andries Franciscus, oud 21 jaren huisassistent in de weefschuur N11 van kolonie N2 en brengt klagten in tegen de kolonistenzonen Jan Baptist Peter en Lambertus Peter Leloux hoeve N113 deze kolonie, die in gezegde schuur weven;
hij zegt dat zij immer allerlei ondeugd bedrijven en de meeste kwaadwilligheid aan den dag leggen als door vloeken, de getouwen van hunnen medewevers in wanorde brengen, de bewoners van het weefhuisje brutaliseren en verwenschen, deez door kinderen te plagen en mishandelen, de gierton vol met steenen te gooien en zoo maar

De kolonist Jacob Eilders bewoner van genoemd weefhuisje, zegt dat die jongens allerlei onaangenaamheden te hebben, daar zij zijne kinderen kwaad doen, en hem vloeken en schelden als hij hen tot hun plicht tracht te brengen;
ook met hunne medewevers liggen zij steeds overhoop dat niet zelden tot vechten overslaat.
Ook zegt hij hun in de laatste dagen herhaaldelijk met afgeplukte rogge-aren in hunne pet op het werk te hebben zien komen; Zijn vermaan om zulks na te laten hadden zij, als gewoonlijk, in de wind geslagen.

Nicolaas Vermeeren oud 17 jaren stemt met beide voorgaande beschuldigers overeen.

Bernard Maas oud 17 jaren getuigt als voren.

Johannes Christiaan Lodewijks dezelfde verklaring als voren.

De beschuldigde Jan Baptist Peter Leloux oud 15 jaren kan niets ter zijner verontschuldiging in brengen
Even zoo min zijn broeder Lambertus Peter Leloux die 14 jaren oud is.




Gerardus van Heusden oud 49 jaren bestedeling beklaagt zich op zondag den 7 dezer maand door kolonist Leffef hoeve N43, waar hij ingedeeld is, mishandeld te zijn hebbende Leffef hem toen met een houten lepel een slag boven het oog toe gebragt, waardoor hij gedurende eenige dagen van het gebruik van zijn oog is verstoken geweest.

Leffef zou volgens zijn zeggen dronken geweest zijn en de oorzaak van het voorgevallen alleen deze, dat Leffef tegen hem zou gezegd hebben als er een zak achtentwintigen te deelen viel en wij moesten er tezamen om ?? zoudt gij er niet veel van hebben.
Wel nu had van Heusden gezegd ik zou er toch wel iets van krijgen; waarop Leffef waarschijnlijk zich verbeeldende dat van Heusden hem te gering achtte hem de bedoelde slag had toegebragt
Leffef is volgens zeggen van van Heusden alle zondagen beschonken en zou hij zijne aardappelen en brood voor sterke drank verkoopen.

Sijmen Cornelis Smit oud 42 jaren mede ingedeeld bij Leffef en bij het voorgevallene tegenwoordig geweest, zegt wat de aanleidende oorzaak betreft juist het tegenovergesteld, zoodat van Heusden Leffef zou getergd hebben met het verdeelen van geld, van verkoopen van brood of aardappelen zegt hij nimmer iets ontdekt te hebben.

Kolonist Johannes Franciscus Leffef, oud 54 jaren zegt dat van Heusden hem zoo lang getergd had met het deelen van een zak geld daarop telkenweise weder terugkomende, dat hij zijne drift niet langer kunnende meester blijven, zijne tegenpartij een slag had toegebragt
Des zondags zegt hij meermalen een borrel  te drinken, doch zich nimmer in het gebruik daarvan te buiten te gaan, dat hij aardappelen  en brood voor drank zou verkoopen, verklaart hij voor laster.



Alida Johanna Lansbach Kolonistendochter oud 20 jaren, den 7 April 1842 van verlof achtergebleven en den 23 dezr maand weder bij haar ouders teruggekomen
Ondervraagd wordende zegt gedurende dien tijd te Amsterdam dienstbaar te zijn geweest, het ontslag nader door haar aangevraagd was niet verleend


Aldus in de Raad als boven en aan dien van policie en tucht onderworpen
H. Faaken
J. Uhl
J. Mulder
J. van Attekum
???


Bijlage 2: Brief van 'broer Jan' aan kolonist Pieter Lansbach


Op de omslag:
Aan Pieter Lansbach In een der Nieuwe huissies te Frederiksoord.


Geachte Broeder!

Volgens afspraak met den weledele Heer Fabius ben ik op heden woensdag den 21st dezer bij gemelde Heer geweest, en heb de eer gehadt het volgende van hem te mogen hooren, en U mede te delen.
Als:
dat U dochter niet geheel vrij van straf kan blijven, door het verzuim destijds begaan. Doch dat zij gelijk zijn Edele mij berigte, slegts eene maand mits goed oppassende en vlijtig werkende op de ommerschans zoude verblijven.
Zijn Edele hadt met de Heeren, en daaronder den Heer van Riemsdijk in den Haag er over gesproken.
En de Heer van Konijnenberg zoude de toestand van U dochter, als door het heimwee bezield of met andere woorden gezegt: trek naar het ouderlijk verblijf en oord, wel in aanmerking nemen.
Meer kan ik U dus niet mede-delen, en dan wilt zij zich daaraan nu onderwerpen?
En anders moet zij maar te Steenwijk een dienst zoeken. en verkiest gij zelven dezen letteren bij den dierecteur te laten lezen, het is mij wel,  en wensch U en haar de besten uitslag.

22 Junij 1843

Uw Broeder Jan


Bijlage 3: Raad van toezicht van Wilhelminaoord 01-08-1843


Raad van Toezigt gehouden in kolonie N2 op dingsdag den Eersten Augustus 1843   


Den Kolonist  J F A Schnoor compareerde voor den Raad zich beklagende dat bij hem in den nacht tusschen de 23ste en 24 Julij jl ontvreemdingen van veldvruchten in zijn tuin hebben plaats gehad, doch door wien dezelven geschied zijn is hem onbewust.

Doch na bekomen inlichtingen is door den Kolonist Frederik Elstrodt kenbaar gemaakt dat hij in die zelven nacht om twee door eenig geluid ontwaakt zijnde is opgestaan om te zien wat hiervan was en daar terug ?? en ?? zijn.
Peter Verra, Willem van der Sluis en den Wees Leendert Zuurveld ingedeeld bij de wed. Brader(?), welke hij voor de daders houd.

Ook is nog bij in gezelschap geweest de zoon van Wed. Zonnenberg, Jan, dewelke verklaarde dat zij gezamenlijk van de avondlesuren zijn gekomen omstreeks elf  uuren en toen de draai bij bij de wed. Jacobs zijn overgegaan, hetwelke  door de anderen drie, die alles ontkenden, is tegen gesproken.

Zoo oordeelt den Raad na hun allen gehoord te hebben dat de daden eerstgenoemd en door restructie erkend zij den daders zijn terwijl omtrent Jan Zonnenberg hier niets bepaaldelijk is gebleken.



Nog is voor den Raad geroepen Izaak Aartman, wees van Rotterdam oud 14 jaar ingedeeld bij kolonist Eilders, als hebbende zich schuldig gemaakt aan desertie op zaterdag de 22 julij jl en den anderendaags zijnde zondag de 23 dezer maand van Meppel is terug gebragt.

Hem ondervraagt hebbende na de reden zijne desertie, zegt hij dat het geschied is op aan raden van Vrouw Impijn, bij wien hij vroeger is ingedeeld geweest en die hem gezegd had dat zou hij willen, hij maar naar haar moest komen naar de ommerschans, waar hij als nu ook naar toe wilde gaan.

Zoo oordeeld den Raad dat dit feit door hem begaan aan jeugdigen onnozelheid is toe te schrijven.

A.H. Idserda
Keizer
???
H. Hulsbring
Morrien


Bijlage 4: Raad van toezicht van Willemsoord 01-08-1843


Raad van Toezicht gehouden in kolonie N3

Alle leden zijn tegenwoordig


Wordt binnengeroepen de vrouw van den Kolonist M.S. Werkendam hoeve N120, die de hoogzwangere vrouw van den Kolonist A.M. Boas hoeve N119 geslagen en geschopt heeft, hetgeen door den Kolonist K. Lodewijk hoeve N92 gezien is:
om die gestatige twisten onder de jooden wat te doen ophouden zal het wel van belang zijn Werkendam en gezin te verplaatsen op eene andere hoeve buiiten de joodenbuurt.



Nog wordt binnen geroepen Marcus Abraham zoon van den Kolonist Boas, die den wijkmeester voor een Smeerlap heeft gescholden: hij bekend zulks en beloofd zoo iets niet weer te zullen doen, doch om het voorbeeld dient hij gestraft te worden.



Ook worden binnen geroepen A. de Willige en A Patrelli de eerste ingedeelde in hoeve N155 oud 22 jaren en de laatste kolonistendochter in hoeve N149 oud 21 jaren, waar van men zegt dat zij zwanger is, hetgeen echter door hun ontkend wordt, evenwel houd men het er wel degelijk voor dat zij zwanger is.



Daarna worden binnengeroepen de Kolonisten Kinderen
E. Laverman, oud 15 jaren uit hoeve N30
J.C. van Putte, oud 15 jaren uit hoeve N42
en W.F. van Putte, oud 13 jaren uit hoeve N42
die bij den Kolonist J. Zwak hoeve N44 zomerwortelen hebben gestolen en medegenomen en de winterwortelen vernield uitgetrokken en laten liggen: zij bekennen hun misdrijf en dienen dus wel gestreng te worden gestraft



Nog worden binnengeroepen de Kolonisten Kinderen
G. Zwak, oud 15 jaren uit hoeve N61
H.F. van der Zeijde, oud 13 jaren uit hoeve N64
en M. van der Heijde, oud 18 jaren uit hoeve N38
die bij den Kolonist J.D. Adee hoeve N62 de appelen van een boom hebben gestolen,
Ook deze bekennen zulks gedaan te hebben



Daarna worden binnen geroepen Roelof oud 22 jaren zoon van de Wed. Logeman hoeve N130 en de ingedeelden Gepke van der Werf oud 25 jaren uit hoeve N95 waarvan door zedelooze verkeering laatstgenoemde zwanger is: zij bekend doch hij is met verlof te Amsterdam.



Eindelijk wordt nog binnengeroepen den Kolonist R. Hill hoeve N128 die den wijkmeester J. van Agteren op eene onbetaamde wijs heeft gescholden en verwenscht met onder andere te zeggen “Stinkende boer je bent een verdrukker van veertig huisgezinnen denk je dat mijn ook te doen dan zal ik voor zorgen, ik zal je wel vinden” dit laatste getuigd vrouw Posener gehoord te hebben.
Hill wil veel ja bijna alles ontkennen doch zegt driftig te zijn geweest en beloofd zich beter te zullen gedragen;
dat is echter niet te voorzien want hij is van het begin zijner aankomst in deze Kolonie onophoudelijk bezig geweest te woelen en te twisten en is bovendien iemand die gemiddeld per week  f 1,25 verdiend en voor zijn gezin f 4,- benodigd is.
zijn kinderen kunnen nog niets verdienen zoodat er s weeks f 2,75 op dat gezin moet worden toegegeven en dat wel aan iemand die zoo verregaand ondankbaar is.


Aldus gedaan Willemsoord den 1 Augustus 1843
J.L. Hoving
M. Aspeslagh
J. Klijzing
J. van Agteren
F. de Plot

 


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1616

Notities bij het zittingsverslag