Alle leden zijn tegenwoordig
De Adjunct Directeur maakt de leden bekend met het Besluit der
Permanente Commissie van den 24 Julij jl N.25 en aanvaart
het Voorzitterschap
Wordt gelezen een Proces-Verbaal van de Raad van Toezigt van Kolonie
1 van den 24 Julij Jl, houdende beschuldiging:
1 tegen de kolonistenkinderen Jan Baptist Peter en
Lambertus Peter Leloux wegens het plegen van verregaande
baldadigheid in een der weefschuren en het vernielen van rogge op
het land.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde kunnen niets tot
hunne verschoning in brengen.
De Raad in aanmerking nemende, dat deze jongens voor geene
vermaning vatbaar zijjn en zelfs niet door den vader kunnen worden
bestuurd, zoude beide gaarne verwijzen naar de Kolonie Ommerschans,
daar zij menigmaal door wangedrag in de fabriek zijn gestraft,
doch volgens Art. 16 van het Reglement van tucht kan zulks niet
geschieden, uit hoofde de eerste 15 en de laatste 14 jaren oud is,
waarom men de Permanente Commissie voorstelt, om met deze beide
verregaande losbandige jongelingen eene uitzondering op dit
artikel van de wet te maken en beide te doen verplaatsen
naar de Ommerschans.
Zo echter de Permanente Commissie hierin niet mogt kunnen treden,
worden beide jongens, overeenkomstig Art.16 van genoemd
Reglement ieder de Straf opgelegd van acht dagen opsluiting in de
Strafkamer.
Het besluit van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
2 tegen de kolonist J.F. Leffef, wegens
mishandeling aan de bij hem ingedeelde G. van Heusden.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, verklaart dat van
Heusden hem zoude hebben getergd en hij daarop driftig was
geworden en hem had geslagen.
Van Heusden verklaart wel eenige woordenwisseling met Leffef
te hebben gehad doch hem volstrekt niet te hebben beledigd.
Het komt de Raad voor dat Leffef zich onbehoorlijk
heeft gedragen, daar het niet te pas komt om een bestedeling van
die jaren te slaan en daarbij gelet op Art 2 § b en Art 3 § e van
het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht
dagen in de Strafkamer op dit misdrijf is gesteld
Besluit:
J.F. Leffef de straf op te leggen van vijf dagen
opsluiting in de Strafkamer, hetwelk hen door de President wordt
kenbaar gemaakt.
3 tegen de kolonistendochter Alida Johanna Landsbach,
welke den 7 April 1842 van verlof is achtergebleven.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, kan niets tot hare
verschoning in brengen.
De Raad gelet op Art 2 § d en Art 3 § 2 van het Reglement van
tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalde tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld
Besluit:
A J Landsbach voor een onbepaalde tijd te verwijzen
naar de Ommerschans, welke tijd de raad gaarne zoo kort
mogelijk zag gesteld, overeenkomstig den hierbij gevoegde brief.
Verder wordt gelezen een proces Verbaal van den raad van toezigt
van Kol.N2 van den 1 dezer maand houdend de beschuldiging:
1 tegen de kolonistenzonen Pieter Verra, Willem
van der Sluis, Jan Zonnenberg en den bestedeling Leendert
Zuurveld, welke allen bij den kolonist Schnoor
eenige vruchten uit den tuin zouden hebben ontvreemd en vernield.
De beschuldigden ieder afzonderlijk gehoord hebbende
ontkennen hunne misdrijf.
De kolonist F Elstrodt verklaart allen zeer goed herkend
en gezien te hebben dat zij wortelen bij zich hadden.
De Raad in aanmerking nemende dat ze allen zeer goed door den
kolonist Elstrodt zijn herkend en dat hunne ingebrachte redenen
volstrekt niet overeenstemmen, houdt allen voor schuldig, daarbij
gelet op Art 2 § 1 en Art 3 § 3 van het Reglement van tucht,
waarbij opsluiting van acht dagen in de Strafkamer op dit misdrijf
is gesteld, benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde
Besluit:
P Verra, W van der Sluis, J. Zonnenberg
en L Zuurveld ieder de straf op te leggen van acht
dagen opsluiting in de Strafkamer en betaling van 25 Centen tot
vergoeding aan den kolonist Schnoor.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde wordt hun zulks door
de President kenbaar gemaakt
2 tegen de bestedeling Izaäk Aartman, welke
zonder bekomen verlof de koloniën heeft verlaten
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent zijne
misdrijf, zeggende, dat hij voornemens was geweest naar de
Ommerschans te gaan om de kolonist Inpijn op te
zoeken, bij wien hij vroeger was ingedeeld geweest.
De Raad in aanmerking nemende dat deze jongen nog maar 14 jaren
oud is, zeer onnozel en een waar berouw toont over zijne misdrijf
Besluit:
I Aartman de straf op te leggen van drie dagen
opsluiting in de Strafkamer hetwelk hem door de President wordt
kenbaar gemaakt
Nog wordt gelezen een proces Verbaal van den Kolonie N3
van den 1 deze houdende beschuldiging
1 tegen de vrouw van den kolonist M S Werkendam,
welke de vrouw van den kolonist Boas zoude hebben
geslagen.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde bekent haar te hebben
geslagen uit hoofde vrouw van Boas haar had beledigd.
De kolonist Lodewijk verklaart gezien te hebben dat vrouw
Werkendam vrouw Boas als een wilde had aangevlogen
en geslagen en zelf ook Boas toen die gekomen was om zijne
vrouw te ontzetten.
De Raad gelet op Art 2 § b en Art 3 § 1 van het Reglement van
tucht waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer
op dat misdrijf is gesteld
Besluit:
Vrouw Werkendam de straf op te leggen van drie dagen
opsluiting in de Strafkamer, het welk haar door de President wordt
kenbaar gemaakt
2 tegen de kolonistenzoon Marcus Abraham Boas,
welke den wijkmeester Verboom zoude hebben gescholden.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde bekent zijn misdrijf.
De Raad gelet op Art 2 § 2 en Art 3 § 1 van het Reglement van
tucht waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de Strafkamer
op dat misdrijf is gesteld
Besluit:
M A Boas de straf op te leggen van drie dagen
opsluiting in de Strafkamer, het welk hem door de President wordt
kenbaar gemaakt
3 tegen de bestedeling H. de Willingen oud 22
jaren en de kolonistendochter A Paterellij wegens
onzedelijken omgang met elkander, tengevolge waarvan de
laatstgenoemde in eenen zwangeren staat zoude verkeeren
De beschuldigden binnen geroepen zijnde, verklaren beide dat
de tegen hen ingebrachte beschuldiging onwaarheid is
Ofschoon de Raad het er wel voor houdt dat zij in eenen zwangeren
staat verkeerd is dit echter nog niet stellig bewezen, waarom men
Besluit:
De behandeling deze zaak tot een nader onderzoek uit te stellen.
4 tegen de kolonistenkinderen E Lavermans, J.C.
van Putten en W.F. van Putten welke alle uit den
tuin van J. Zwak wortelen zouden hebben ontvreemd en
vernield.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde bekennen hun
misdrijf.
De Raad gelet op Art 2 § 2 en Art 3 § 3 van het Reglement van
tucht, waarbij opsluiting van acht dagen in de Strafkamer,
benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde op dit misdrijf is
gesteld
Besluit:
E Lavermans, J C van Putten en W F van
Putten ieder de straf op te leggen van acht dagen opsluiting
in de Strafkamer, voorts nog ieder 20 Centen vergoeding aan den
kolonist Zwak uit te reiken.
5 tegen de kolonistenkinderen G. Zwak H.F.
van der Zeyden en M van der Heijden welke appelen
zouden hebben ontvreemd bij den kolonist Adee.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde bekennen hun
misdrijf.
De Raad gelet op Art 2 § 2 en Art 3 § 3 van het Reglement van
tucht, waarbij opsluiting van acht dagen in de Strafkamer,
benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde op dit misdrijf is
gesteld
Besluit:
G Zwak, H F van der Zeyden en M van der
Heijden ieder de straf op te leggen van acht dagen
opsluiting in de Strafkamer, voorts nog ieder 20 Centen vergoeding
aan den kolonist Adee voor het ontvreemde
De beschuldigden binnen geroepen zijnde wordt hun dit door
de President kenbaar gemaakt
6 tegen de kolonistenzoon Roelof Logeman en de
bestedelinge Gepke van der Werf, welke laatste door
onzedelijke omgang met elkander in eenen zwangeren staat zoude
verkeeren
De beschuldigden binnen geroepen zijnde is alleen G van der
Werf verschenen, zijnde R Logeman met verlof.
G van der Werf bekent haar misdrijf.
De raad gelet op Art 2 § f en Art 3 § 2 van het Reglement van
tucht waarbij overplaatsing voor een onbepaalde tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld
Besluit:
G van der Werf voor een onbepaalde tijd te verwijzen
naar de Ommerschans en
R Logeman naar Veenhuizen waar op de goedkeuring
van de Permanente Commissie zal worden ingewacht, hetgeen haar
wordt kenbaar gemaakt.
7 tegen de Kolonist R. Hill die de wijkmeester van
Agteren zoude hebben beledigd.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde bekent zijn misdrijf
In de kantlijn bijgeschreven door de permanente commissie:
NB dit huisgezin is verleden jaar van Kol 1 naar Kol 3 verplaatst
omdat hij aan den opziener niet ondergeschikt wilde zijn.
De Raad in aanmerking nemende dat dit huisgezin zoo wel door
zwakte als door onwil van den man geheel ongeschikt is voor de
gewone koloniën en daarbij gelet op Art 2 § g en Art 3 § 4
van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing onder de
arbeiders te Veenhuizen op het zelve is gesteld
Besluit:
Het huisgezin van R Hill voor een onbepaalde tijd te
verwijzen onder de arbeiders te Veenhuizen, waarop de
goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht
De beschuldigde binnen geroepen zijnde wordt hem zulks door
de President kenbaar gemaakt
Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord de 2 Augustus 1843
C. Hulst, president
???
M. Aspeslagh
H. Hulsbring
J. van Attekum
T.H.P. Van Marle, secretaris
Raad van Toezigt gehouden in kolonie N1 maandag 24 Julij 1843
Al de leden zijn tegenwoordig
Komt voor de bestedeling Louis Andries Franciscus, oud 21
jaren huisassistent in de weefschuur N11 van kolonie N2 en brengt
klagten in tegen de kolonistenzonen Jan Baptist Peter en Lambertus
Peter Leloux hoeve N113 deze kolonie, die in gezegde schuur
weven;
hij zegt dat zij immer allerlei ondeugd bedrijven en de meeste
kwaadwilligheid aan den dag leggen als door vloeken, de getouwen
van hunnen medewevers in wanorde brengen, de bewoners van het
weefhuisje brutaliseren en verwenschen, deez door kinderen te
plagen en mishandelen, de gierton vol met steenen te gooien en zoo
maar
De kolonist Jacob Eilders bewoner van genoemd weefhuisje,
zegt dat die jongens allerlei onaangenaamheden te hebben, daar zij
zijne kinderen kwaad doen, en hem vloeken en schelden als hij hen
tot hun plicht tracht te brengen;
ook met hunne medewevers liggen zij steeds overhoop dat niet
zelden tot vechten overslaat.
Ook zegt hij hun in de laatste dagen herhaaldelijk met afgeplukte
rogge-aren in hunne pet op het werk te hebben zien komen; Zijn
vermaan om zulks na te laten hadden zij, als gewoonlijk, in de
wind geslagen.
Nicolaas Vermeeren oud 17 jaren stemt met beide voorgaande
beschuldigers overeen.
Bernard Maas oud 17 jaren getuigt als voren.
Johannes Christiaan Lodewijks dezelfde verklaring als
voren.
De beschuldigde Jan Baptist Peter Leloux oud 15 jaren kan
niets ter zijner verontschuldiging in brengen
Even zoo min zijn broeder Lambertus Peter Leloux die 14
jaren oud is.
Gerardus van Heusden oud 49 jaren bestedeling beklaagt zich
op zondag den 7 dezer maand door kolonist Leffef hoeve
N43, waar hij ingedeeld is, mishandeld te zijn hebbende Leffef
hem toen met een houten lepel een slag boven het oog toe gebragt,
waardoor hij gedurende eenige dagen van het gebruik van zijn oog
is verstoken geweest.
Leffef zou volgens zijn zeggen dronken geweest zijn en de
oorzaak van het voorgevallen alleen deze, dat Leffef tegen
hem zou gezegd hebben als er een zak achtentwintigen te deelen
viel en wij moesten er tezamen om ?? zoudt gij er niet
veel van hebben.
Wel nu had van Heusden gezegd ik zou er toch wel iets van
krijgen; waarop Leffef waarschijnlijk zich verbeeldende
dat van Heusden hem te gering achtte hem de bedoelde slag
had toegebragt
Leffef is volgens zeggen van van Heusden alle
zondagen beschonken en zou hij zijne aardappelen en brood voor
sterke drank verkoopen.
Sijmen Cornelis Smit oud 42 jaren mede ingedeeld bij Leffef
en bij het voorgevallene tegenwoordig geweest, zegt wat de
aanleidende oorzaak betreft juist het tegenovergesteld, zoodat van
Heusden Leffef zou getergd hebben met het verdeelen
van geld, van verkoopen van brood of aardappelen zegt hij nimmer
iets ontdekt te hebben.
Kolonist Johannes Franciscus Leffef, oud 54 jaren zegt dat
van Heusden hem zoo lang getergd had met het deelen van een
zak geld daarop telkenweise weder terugkomende, dat hij zijne
drift niet langer kunnende meester blijven, zijne tegenpartij een
slag had toegebragt
Des zondags zegt hij meermalen een borrel te drinken, doch
zich nimmer in het gebruik daarvan te buiten te gaan, dat hij
aardappelen en brood voor drank zou verkoopen, verklaart hij
voor laster.
Alida Johanna Lansbach Kolonistendochter oud 20 jaren, den
7 April 1842 van verlof achtergebleven en den 23 dezr maand weder
bij haar ouders teruggekomen
Ondervraagd wordende zegt gedurende dien tijd te Amsterdam
dienstbaar te zijn geweest, het ontslag nader door haar
aangevraagd was niet verleend
Aldus in de Raad als boven en aan dien van policie en tucht
onderworpen
H. Faaken
J. Uhl
J. Mulder
J. van Attekum
???
Op de omslag:
Aan Pieter Lansbach In een der Nieuwe huissies te Frederiksoord.
Geachte Broeder!
Volgens afspraak met den weledele Heer Fabius ben
ik op heden woensdag den 21st dezer bij gemelde Heer geweest, en
heb de eer gehadt het volgende van hem te mogen hooren, en U mede
te delen.
Als:
dat U dochter niet geheel vrij van straf kan blijven, door het
verzuim destijds begaan. Doch dat zij gelijk zijn Edele mij
berigte, slegts eene maand mits goed oppassende en vlijtig
werkende op de ommerschans zoude verblijven.
Zijn Edele hadt met de Heeren, en daaronder den Heer van
Riemsdijk in den Haag er over gesproken.
En de Heer van Konijnenberg zoude de toestand van U
dochter, als door het heimwee bezield of met andere woorden
gezegt: trek naar het ouderlijk verblijf en oord, wel in
aanmerking nemen.
Meer kan ik U dus niet mede-delen, en dan wilt zij zich daaraan nu
onderwerpen?
En anders moet zij maar te Steenwijk een dienst zoeken. en
verkiest gij zelven dezen letteren bij den dierecteur te laten
lezen, het is mij wel, en wensch U en haar de besten
uitslag.
22 Junij 1843
Uw Broeder Jan
Raad van Toezigt gehouden in kolonie N2 op dingsdag den Eersten
Augustus 1843
Den Kolonist J F A Schnoor compareerde voor den Raad
zich beklagende dat bij hem in den nacht tusschen de 23ste en 24
Julij jl ontvreemdingen van veldvruchten in zijn tuin hebben
plaats gehad, doch door wien dezelven geschied zijn is hem
onbewust.
Doch na bekomen inlichtingen is door den Kolonist Frederik
Elstrodt kenbaar gemaakt dat hij in die zelven nacht om twee
door eenig geluid ontwaakt zijnde is opgestaan om te zien wat
hiervan was en daar terug ?? en ?? zijn.
Peter Verra, Willem van der Sluis en den Wees Leendert
Zuurveld ingedeeld bij de wed. Brader(?),
welke hij voor de daders houd.
Ook is nog bij in gezelschap geweest de zoon van Wed. Zonnenberg,
Jan, dewelke verklaarde dat zij gezamenlijk van de
avondlesuren zijn gekomen omstreeks elf uuren en toen de
draai bij bij de wed. Jacobs zijn overgegaan,
hetwelke door de anderen drie, die alles ontkenden, is tegen
gesproken.
Zoo oordeelt den Raad na hun allen gehoord te hebben dat de daden
eerstgenoemd en door restructie erkend zij den daders zijn terwijl
omtrent Jan Zonnenberg hier niets bepaaldelijk is
gebleken.
Nog is voor den Raad geroepen Izaak Aartman, wees van Rotterdam
oud 14 jaar ingedeeld bij kolonist Eilders, als hebbende
zich schuldig gemaakt aan desertie op zaterdag de 22 julij jl en
den anderendaags zijnde zondag de 23 dezer maand van Meppel is
terug gebragt.
Hem ondervraagt hebbende na de reden zijne desertie, zegt hij dat
het geschied is op aan raden van Vrouw Impijn, bij wien
hij vroeger is ingedeeld geweest en die hem gezegd had dat zou hij
willen, hij maar naar haar moest komen naar de ommerschans,
waar hij als nu ook naar toe wilde gaan.
Zoo oordeeld den Raad dat dit feit door hem begaan aan jeugdigen
onnozelheid is toe te schrijven.
A.H. Idserda
Keizer
???
H. Hulsbring
Morrien
Raad van Toezicht gehouden in kolonie N3
Alle leden zijn tegenwoordig
Wordt binnengeroepen de vrouw van den Kolonist M.S. Werkendam
hoeve N120, die de hoogzwangere vrouw van den Kolonist A.M.
Boas hoeve N119 geslagen en geschopt heeft, hetgeen door den
Kolonist K. Lodewijk hoeve N92 gezien is:
om die gestatige twisten onder de jooden wat te doen ophouden zal
het wel van belang zijn Werkendam en gezin te verplaatsen
op eene andere hoeve buiiten de joodenbuurt.
Nog wordt binnen geroepen Marcus Abraham zoon van den
Kolonist Boas, die den wijkmeester voor een Smeerlap heeft
gescholden: hij bekend zulks en beloofd zoo iets niet weer te
zullen doen, doch om het voorbeeld dient hij gestraft te worden.
Ook worden binnen geroepen A. de Willige en A Patrelli
de eerste ingedeelde in hoeve N155 oud 22 jaren en de laatste
kolonistendochter in hoeve N149 oud 21 jaren, waar van men zegt
dat zij zwanger is, hetgeen echter door hun ontkend wordt, evenwel
houd men het er wel degelijk voor dat zij zwanger is.
Daarna worden binnengeroepen de Kolonisten Kinderen
E. Laverman, oud 15 jaren uit hoeve N30
J.C. van Putte, oud 15 jaren uit hoeve N42
en W.F. van Putte, oud 13 jaren uit hoeve N42
die bij den Kolonist J. Zwak hoeve N44 zomerwortelen
hebben gestolen en medegenomen en de winterwortelen vernield
uitgetrokken en laten liggen: zij bekennen hun misdrijf en dienen
dus wel gestreng te worden gestraft
Nog worden binnengeroepen de Kolonisten Kinderen
G. Zwak, oud 15 jaren uit hoeve N61
H.F. van der Zeijde, oud 13 jaren uit hoeve N64
en M. van der Heijde, oud 18 jaren uit hoeve N38
die bij den Kolonist J.D. Adee hoeve N62 de appelen van
een boom hebben gestolen,
Ook deze bekennen zulks gedaan te hebben
Daarna worden binnen geroepen Roelof oud 22 jaren zoon van
de Wed. Logeman hoeve N130 en de ingedeelden Gepke van
der Werf oud 25 jaren uit hoeve N95 waarvan door zedelooze
verkeering laatstgenoemde zwanger is: zij bekend doch hij is met
verlof te Amsterdam.
Eindelijk wordt nog binnengeroepen den Kolonist R. Hill
hoeve N128 die den wijkmeester J. van Agteren op eene
onbetaamde wijs heeft gescholden en verwenscht met onder andere te
zeggen “Stinkende boer je bent een verdrukker van veertig
huisgezinnen denk je dat mijn ook te doen dan zal ik voor zorgen,
ik zal je wel vinden” dit laatste getuigd vrouw Posener
gehoord te hebben.
Hill wil veel ja bijna alles ontkennen doch zegt driftig
te zijn geweest en beloofd zich beter te zullen gedragen;
dat is echter niet te voorzien want hij is van het begin zijner
aankomst in deze Kolonie onophoudelijk bezig geweest te woelen en
te twisten en is bovendien iemand die gemiddeld per week f
1,25 verdiend en voor zijn gezin f 4,- benodigd is.
zijn kinderen kunnen nog niets verdienen zoodat er s weeks f 2,75
op dat gezin moet worden toegegeven en dat wel aan iemand die zoo
verregaand ondankbaar is.
Aldus gedaan Willemsoord den 1 Augustus 1843
J.L. Hoving
M. Aspeslagh
J. Klijzing
J. van Agteren
F. de Plot
Notities bij het zittingsverslag