De raad van politie en tucht bevindt zich bij de post van 6
november 1844 N3 invnr 559, de raad van
toezicht van Frederiksoord 18 september 1844 nergens gevonden,
de raad van toezicht van Frederiksoord van 16 oktober 1844 is
in invnr 1616 en de raad van toezicht van
Willemsoord van 24 juli 1844 bevindt zich bij de tuchtraad van
25 juli 1844 invnr 1616.
Alle leden zijn tegenwoordig.
De nieuw benoemde gemeensman voor kolonie No 1 J. Arsie,
in plaats van A. Lukassen, welke die betrekking door zijn
benoeming als wijkmeester heeft moeten verlaten, wordt als
zoodanig erkend.
Wordt gelezen een Proces Verbaal van den Raad van Toezigt van kolonie
No 1, van den 18 september jl, houdende beschuldiging:
1. tegen Arie, zoon van den kolonist Arie
Spoel, oud 20 jaren, wegens onzedelijken omgang met Elisabeth
de Vos, voordochter van de vrouw van den kolonist Verbeek,
oud 22 jaren, ten gevolge waarvan laatstgenoemde in een zwangeren
toestand verkeert.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, is alleen eerstgenoemde
verschenen, welke hun beider misdrijf bekent.
De Raad gelet op Art 2 § f en Art 3 § 2, van het Reglement van
Tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit
Arie Spoel en Elisabeth de Vos beide te
verwijzen, de ene naar de Ommerschans en de andere naar Veenhuizen,
waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden
ingewacht.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde wordt hem zulks kenbaar
gemaakt, waarop hij te kennen geeft, dat zij aanstaande zondag
voornemens zijn in het huwelijk te treden.
In welk geval de Raad de Permanente Commissie voorstelt om hen de
kolonien te ontzeggen, voor hunne willekeurige handelwijs en hen
niet als strafkolonisten gezamenlijk te Ommerschans te
vestigen.
2. tegen de bestedelingen Jan Witkop, oud 15 jaren
en Pieter de Vries, oud 12 jaren, welke gezamenlijk zonder
bekomen verlof, de kolonie zouden hebben verlaten.
De President geeft de Raad te kennen, dat Jan Witkop tot
voorkoming van vernieuwde desertie reeds is overgeplaatst naar de
Ommerschans.
De beschuldigde Pieter de Vries binnengeroepen zijnde,
zegt door Jan Witkop te zijn verleid en medegenomen en
toen hij zoo ver gekomen was, dat hij de weg terug niet meer
vinden kon, moest hij hem wel volgen.
De Raad gelet op Art 2 § d en Art 3 § 2, van het Reglement van
Tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit
De overplaatsing van Jan Witkop naar de Ommerschans
goed te keuren en de desertie van Pieter de Vries te
beschouwen als eene ongehoorzaamheid, uit hoofde van zijn
onnozelheid en jonge jaren, hem de straf opleggende van drie dagen
opsluiting in de strafkamer, overeenkomstig Art 2 § a en Art
3 § 1 van het Reglement van Tucht.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde wordt hem zulks kenbaar
gemaakt.
3. tegen den bestedeling Johannes George de Jong,
oud 42 jaren, welke zonder bekomen verlof de kolonien heeft
verlaten.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde bekent zijn misdrijf,
zeggende dat hij gebrek aan kleeding had, daar datgeene, hetwelk
hij in de kolonien tegoed maakte, niet voor hem toereikende was en
hij het noodige nu te Rotterdam had ontvangen.
De Raad gelet op Art 2 § d en Art 3 § 2, van het Reglement van
Tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit
J:G: de Jong voor een onbepaalden tijd te verwijzen
naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de
Permanente Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde wordt hem zulks kenbaar
gemaakt.
4. tegen den bestedeling Frederik Heinkens, oud 12
jaren, welke zonder verlof de kolonien zoude hebben verlaten.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf,
zeggende, dat hij was weggeloopen, omdat hij des morgen geen eten
had gekregen, uit hoofde zijn werk niet af was.
Wat betreft het huisgezin van J. Beun, daaromtrent kan de
Raad zich met den Raad van toezigt van kolonie No 1 niet wel
vereenigen, daar dezelve genoegzaam bekend is dat dit huisgezin
zeer proper en niet ongeschikt voor de weezen is, vertrouwende
dus, dat den onderdirecteur niet genoeg met dit huisgezin bekent
is, temeer daar hetzelve tot eene andere kolonie behoort.
De Raad de jonge jaren en onnozelheid van F. Heinkens in
aanmerking nemende, beschouwt deze zaak als eene ongehoorzaamheid
en daarbij gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van
Tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer
op dat misdrijf is gesteld
Besluit
F. Heinkens de straf op te leggen van drie dagen
opsluiting in de strafkamer, hetwelk hem door den President wordt
kenbaar gemaakt.
5. tegen de kolonistenkinderen Jan Broekhuizen, Hermanus
Everardus van der Hoef, Henderik van der Boor, en Willem,
zoon van den heer Funcke welke allen appelen zoude hebben
ontvreemd uit den tuin van den onderwijzer Aukes.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, bekennen allen hun
misdrijf.
De Raad gelet op Art 2 § e en Art 3 § 3 van het Reglement van
Tucht, waarbij waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer
benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf is
gesteld
Besluit
J. Broekhuizen, H. E. van der Hoef en H. van der Boor ieder de
straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer
benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde, hetwelk gesteld is
op 25 centen, voor ieder, zullende deze straf ook worden toegepast
op Willem Funcke.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, wordt hun zulks kenbaar
gemaakt.
Verder wordt gelezen een proces verbaal van den Raad van toezigt
van dezelfde kolonie, van den 16 dezer maand, houdende
beschuldiging:
1. tegen Christiaan, zoon van den kolonist J.
van Attekum, welke den kolonistenzoon Lambertus Pieter
Leloux, zoude hebben geschopt en mishandeld.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf,
zeggende dat le Loux zijnen Broeder had laten vallen hij
hem daarop had geschopt met de klomp, welke schop dan ook wel wat
erg was aangekomen, dat hij zoo niet gemeend had.
De Raad gelet op Art 2 § c en Art 3 § 1 van het Reglement van
Tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer
op dat misdrijf is gesteld
Besluit
Christiaan van Attekum de straf op te leggen van acht
dagen opsluiting in de strafkamer, hetwelk hem door den President
wordt kenbaar gemaakt.
2. tegen de kolonistenkinderen Kornelis, Jan
en Neeltje Broekhuizen, welke allen de huisvrouw van den
kolonist Harmsen zoude hebben gescholden.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, zoeken zich op allerlei
wijzen te verschoonen, houdende de Raad hen allen echter voor
schuldig.
De Raad gelet op Art 2 § c en Art 3 § 1 & 2, van het Reglement
van Tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de
strafkamer, of ook welbij herhaling, overplaatsing naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,daarbij tevens in aanmerking nemende,
dat Kornelis Broekhuizen, reeds meermalen wegens
diergelijke misdrijven voor den Raad heeft teregt gestaan en een
zeer groote deugniet is
Besluit
Jan en Neeltje Broekhuizen ieder de straf op te
leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer en Kornelis
Broekhuizen te verwijzen naar de Ommerschans, op
welk laatste besluit de goedkeuring van de Permanente Commissie
zal worden ingewacht.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, wordt hun zulks kenbaar
gemaakt.
3. tegen den kolonistenzoon Klaas Westra, welke
klaver van het land zoude hebben gesneden.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf.
De Raad gelet op Art 2 § e en Art 3 § 3 van het Reglement van
Tucht,waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer benevens
dubbele vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf is gesteld
Besluit
Klaas Westra de straf op te leggen van acht dagen
opsluiting in de strafkamer, komende er geen vergoeding te pas,
daar het ontvreemde van geen waarde is.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt.
4. tegen de kolonistenkinderen Kornelis en Jan
Broekhuizen welke de kolonistenzoon Jan de Vos
zouden hebben mishandeld.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, zoeken zich al wederom op
allerlei wijzen te verontschuldigen.
De Raad houdt hen beide voor schuldig en daarbij gelet op Art 2 §
c en Art 3 § 1 van het Reglement van Tucht, waarbij opsluiting van
drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld
Besluit
Alleen Jan Broekhuizen de straf op te leggen van acht
dagen opsluiting in de strafkamer, zijnde Kornelis reeds
vroeger verwezen naar de Ommerschans.
De Raad wenschte echter dat de Permanente Commissie konde
besluiten, om het geheele huisgezin te doen overplaatsen naar de Ommerschans,
daar hetzelve zeer lui en ordeloos is en vroeger reeds twaalf
malen onderscheiden leden van het huisgezin hebben moeten worden
teregt gesteld voor den Raad van Tucht.
5. tegen den kolonist Johannes Franciscus Leffef,
welke vijf beddelakens, die hij van de fabriek zoude hebben
ontvangen, om te naayen, te kort had ingeleverd, zijnde stukken
daarvan door hem afgesneden.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf,
zeggende, dat hij er niet meer had afgescheurd dan om de banen
gelijk te maken die door hem niet even groot waren bevonden bij de
ontvangst.
De Raad besluit hem die beddelakens op zijne kleeding rekening te
verstrekken, daar hij van die ongelijke grootte had behooren
kennis te geven.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde wordt hem zulks kenbaar
gemaakt.
Eindelijk wordt nog gelezen een extract uit het proces verbaal van
de Raad van Toezigt van kolonie No 3, van den 24 July ll,
houdende beschuldiging tegen de onderstaanden, welke bij de
vroegere gehouden zitting niet hebben kunnen verschijnen, wegens
de joodsche feestdagen, als:
1. tegen den kolonist M.G. Broekman, welke den wijkmeester
Verboom zoude hebben beledigd en gescholden.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, kan niets tot zijne
verschooning inbrengen.
De Raad gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van
Tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer
op dat misdrijf is gesteld
Besluit
M.G. Broekman de straf op te leggen van drie dagen
opsluiting in de strafkamer, hetwelk hem door den President wordt
kenbaar gemaakt.
2. tegen Meijer Joseph, zoon van den kolonist Nordt
wegens ongehoorzaamheid en brutaliteit tegen den wijkmeester
Verboom.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, kan niets tot zijne
verschooning inbrengen, en toont zich zelfs nog zeer brutaal.
De Raad gelet op Art 2 § a en Art 3 § 1 van het Reglement van
Tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer
op dat misdrijf is gesteld
Besluit
M.J. Nordt de straf op te leggen van acht dagen
opsluiting in de strafkamer, hetwelk hem door den President wordt
kenbaar gemaakt.
Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord, den 17 October 1844
C. Hulst
J. Lehmbroek
J. Arsi
A. Feskes
S. Karper
F.H.P. Van Marle, secretaris
Zit in invnr 298 scan 621 t/m 623. Nog niet getranscribeerd.
Raad van toezigt gehouden in kolonie N1 den 16 Octoberj 1844.
waarbij alle leden tegenwoordig zijn
Wordt binnengeroepen Franciscus Johannes Le Loux oud 41
jaren welke zich aan de Raad beklaagt voor de mishandeling aan
zijnen zoon Lambertus Pieter gedaan op den 7e dezer door
de kolonistenzoon Christiaan van Attekum, welke hem bij
het naar huis gaan na van de school te zijn gekomen eerst heeft
geslagen en vervolgens heeft geschopt met de klomp in het
onderlijf waaran hij gedurende dien tijd tot heden nog onder
behandeling van de Geneesheer is en waarvan alle gevaar nog niet
geweken is, die hem vrijwaren voor verdere gevolgen, hetgeen door
de andere medescholieren is gezien.
De Raad doet binnen staan als
Gerrit Jan Evers, oud 15 jaren
Abraham Bakker, oud 14 jaren
Willem Bruinsma, oud 15 jaren
Johannes Lodewijks, oud 17 jaren
Jan Kruinenberg, oud 14 jaren
Cornelis van Kooten, oud 15 jaren
Jan Bode, oud 13 jaren
Welke allen getuigen en gezien hebben dat Christiaan van
Attekum Lambertus Pieter Leloux heeft geschopt en wel
zoodanig dat hij op de plaats is blijven liggen en zij genoodzaakt
zijn geweest hem op te nemen en hem te dragen daar het hem
onmogelijk was te kunnen loopen
De aanleiding van deze twist moet zijn veroorzaakt dat
meergenoemde Lambertus Pieter Leloux de broeder van Christiaan
van Attekum heeft laten struikelen waardoor die moet
gevallen zijn zoo als alleen door van Kooten getuigd
wordt, dewijl de andere zeggen zulks niet gezien te hebben, maar
wel woordenwisseling gehoord te hebben en dat genoemde Leloux
zeide ik zal jou met de klomp op het gezigt timmeren
daar zij verders niet meer konden inbrengen heeft de Raad hen doen
aftreden.
Daarna heeft de raad Christiaan van Attekum doen binnen
staan en hem de klagt tegen hem ingebragt voorgelezen
Na hem gevraagd te hebben wat hem had bewogen om Lambertus
Pieter Leloux zoodanig te mishandelen antwoord hij dat hij
zijn broer had laten vallen waarom hij hem een klap had gegeven en
toen door de genoemde L.P. Leloux wordt gezegd blijf
mij af Smeerlap of ik zal jou met de klomp op het gezigt slaan
waarop ik andermaal op hem toe gelopen ben en hem met de klomp een
schop heb toe gebragt doch niet met voornemen om hem zoodanig te
bezeren.
Daarna heeft de Raad de vrouw Harmsen doen binne staan
welke hare klagte inbrengt tegen de vrouw en kinderen van de
kolonist Broekhuizen als haar telkenmalen wanneer zij hare
koe die op het land van genoemde Broekhuizen moet staan
grazen bragt of haalde werdt uitgescholden zoo dat zij zich
gedwongen heeft gevonden hier van aan de Raad van toezigt kennis
te geven om zulks te onderzoeken en om ongehinderd hare
werkzaamheden te mogen verrigten tevens geeft zij op dat zij niet
terug heeft gescholden zoo als door Jan van der Wulp wel
gehoord zal zijn die zich toen daar bevond en zulks wel zal
opgeven.
Zoo heeft men Jan van der Wulp oud 13 jaren doen
binnenkomen die zegt wel gehoord te hebben dat vrouw Harmsen
werdt uitgescholden en zulks van de kant der Hoeve van Broekhuizen
kwam
tevens vernoemde hij zulks door dien zij allen op het land waren
doch dat vrouw Harmsen heeft gescholden kan hij niet
opgeven maar wel dat zij stil haar weg is gegaan.
Vervolgens heeft men de kinderen van Broekhuizen doen
voorkomen als Kornelis oud 19 jaar, Jan 14 jaar en
Neeltje 21 jaren
Na door de Raad gevraagd te hebben waarom zij vrouw Harmsen
telkenmalen uitscholden en beledigden wanneer zij hare Koe bragt
of terughaalde zeggen zij eenparig dat zij haar niet hebben
uitgescholden of beledigd maar wel dat zij gehoord hadden dat
zulks door Klaas Westra is gedaan
Daarna heeft men Klaas Westra oud 18 jaren doen binnen
staan welke behalve deze klagte nog beschuldigd was van
Klaver gesneden te hebben op Hoeve N35 hetgeen door den opziener
was gezien zegt eerstens van vrouw Harmsen niet te hebben
beledigd doch van klaver gesneden te hebben kan hij niet
ontkennen, maar zulks gedaan had om voer der konijnen te geven.
Vervolgens heeft men Jan de Vos oud 15 jaren doen komen
die zich beklaagt over mishandeling van Kornelis en Jan
Broekhuizen welke hem geslagen hadden op een deerniswaardige
wijze en wel soo danig dat zijn gezicht geheel en al bebloed was.
Deze mishandeling was ontstaan door dien genoemde K + J
Broekhuizen hem hadden gevraagd of hij mede ging waarop door
mij werd gezegd dat ik nog niet mogt en zullks nog een half uur te
vroeg was om naar de categesatie te gaan en dat zijn vader niet
wilde hebben om vroeger op te houden als noodig was
waarop door de Broekhuizen werdt gezegd dat zij schrapers
waren
waarop door mij geantwoord is dat wij zoo de luijaards niet uit
hangen als zij lieden op het land zijn en niet te werken maar
zitte te wortelen te eeten hun beter voegde,
uit den laatste woorden moet dan opgevat zijn dat mijne bedoeling
was of zij wortelen hadden ontvreemd daar en op dat tijdstip dan
ook wortelen op hoeve N48 moeten zijn vermist,
waarop eerst door Jan en toen door Kornelis ben
aangevallen en mij zoo danig hadden mishandeld zoo als ik mij aan
den Onderdirecteur en wijkmeester heb vertoond.
Waarop de Raad Kornelis en Jan Broekhuizen
andermaal heeft doen binnenstaan en hen zulks voorgehouden zegt
weder niets van te weten en ook dat hij Jan de Vos niet
heeft geslagen, maar zulks alleen door zijn Broeder Jan
was gedaan en verder niets van de zaak wist heeft de Raad hem doen
aftreden.
Vervolgens heeft de Raad doen binnenkomen Willem Funcke
als zich schuldig te hebben gemaakt aan baldadigheden door het
afbreken van de leuning van de brug gelegen aan de weg opgaande de
weg naar de Geneesheer
Na hem gevraagd te hebben waarom hij zulks gedaan heeft, zegt hij
alleen dat het was om zich mede te vermaken en dat zij daar altijd
op spuwen.
Nog heeft de Raad doen binnenstaan Johannes Franciscus Leffef,
oud 55 jaren over de aanklagte van de fabrijkbaas Kolkers
bij kolonie N2 als de beddelakens te kort te hebben ingebragt en
zulks van 5 stuks
Na hem de aanklagte hebben voorgelezen is door de Raad aan hem
gevraagd waarom hij stukken des lakens toebehorende aan de
Maatschappij hadt afgesneden.
Brengt in dat hij genoodzaakt was door dien banen der lakens met
alleen een en dezelfde lengte hebben en dus de overgeschoten repen
en moest afscheuren zoo als hij dan ook die repen bij zich had en
aan ons vertoond waarvan de breedsten 3 à 2 duim breedte hadden
maar daar hij geenzins zulks gedaan had om zich hiermede te
bevoordeelen dewijl het van geene waarde is en nergens toe
gebruikt zoude kunnen worden en verder niets meer kunnende
inbrengen heeft men hem doen buitengaan.
Niets meer te behandelen zijnde heeft men de Raad ui een doen gaan
Op datum maand en jaar als boven
Handtekeningen
H. Faaken
W. Taatgen
A Lucassen
J. Arsi
J Heerkens de Vries Secretaris
Geen transcriptie.
Notities bij het zittingsverslag