Paar kleine stukjes transcriptie, meeste (cursief)
samenvatting
Nav Raad van toezicht van kolonie 1 van 22 januari,
houdende beschuldiging:
1. tegen Trijntje Veen, vrouw van kolonist J.
Mei (K1H56), die heeft geweigerd te tekenen voor goederen
die ze volgens de directie gehad heeft en volgens haar niet;
betrokkenen niet aanwezig, dus uitstel.
2. tegen Adam Snijders (K1H19), broeder van
de vrouw van Cornelis van der Bosch, heeft
laatstgenoemde met een mes bedreigd → ernstige vermaning. Zie ook deze pagina op
de site.
3. tegen de bestedeling Jan Arends,
ingedeeld bij S. Jans van Lubeck (K1H20), verregaande luiheid en
ondeugd → Onbepaalde tijd Ommerschans.
Nav Raad van toezicht van kolonie 2 van 11 november
1844, houdende beschuldiging:
- tegen de bestedeling Trijntje Stevens,
ingedeeld bij de kolonist J.H. Boersma (K2H16), desertie
→ onbepaalde tijd Ommerschans.
Nav Raad van toezicht van kolonie 2 van 22 januari,
houdende beschuldiging:
1. tegen den kolonist C. van Ooijen, welke rogge
de Maatschappij toebehoorende, zoude hebben ontvreemd. De
beschuldigde binnengeroepen zijnde, blijft zulks ontkennen.
De getuigen B. Knuppel, Lels en G. van
Willigen verklaren allen gezien te hebben, dat van Oijen
rogge in zijnen zak had die hem eruit was gevallen, hebbende de
Willige gezien, dat hij de rogge in de zak had geborgen,
terwijl hij in tegenwoordigheid van Knuppel de zak op de
hoop zoude hebben geledigd, met te zeggen, dat het de eerste maal
was.
De Raad genoegzaam overtuigd zijnde van het misdrijf van van
Oijen, daarbij tevens in aanmerking nemende, dat hij vroeger
om diergelijke misdrijven is gestraft geworden enzovoort →
gezin naar Ommerschans.
Cornelis van Ooijen woont K2H53, Bartholomeus Knuppel is
ambtenaar, Ide Lels woont K2H83 en Gerrit de Willige K2H100.
2. tegen de kolonistenzoon Hendrikus Isaak Frankot
(K2H79): desertie → onbepaalde tijd naar de strafkolonie op de Ommerschans.
Eindelijk wordt nog gelezen een proces verbaal van den raad
van toezigt van kolonie No 3, van den 21 dezer maand,
houdende beschuldiging:
1. tegen de kolonist Barend L. Matteman
(K3H121): belediging van de Israelitische leeraar, waardoor
stoornis in de godsdienstoeffening had plaats gehad → ernstige
vermaning.
2. tegen de kolonistenzoon Johannes Verwer
(K3H158): zonder verlof de kolonien verlaten → Onb.tijd Ommerschans.
3. tegen Jan van Agteren (K3H141); desertie
→ Onb.tijd Ommerschans.
4. tegen de kolonistenzoon Jan Pat(t)erellij
(K3H149): desertie → Onb.tijd Ommerschans.
5. tegen de kolonist Harmen Beekman
(K3H148), welke volgens aanklagte van zijnen buurman Lammert
J. Kramer (K3H147) turf van de Maatschappij zoude hebben
ontvreemd en rogge & aardappelen verkocht → ernstige
vermaning
6, tegen de kolonistendochter Jacobina Ponse,
wegens onzedelijken omgang met den bestedeling Arie Harmsen,
ingedeeld bij eerstgenoemde, ten gevolge waarvan zij in eenen
zwangeren staat verkeert.
De beschuldigden, binnen geroepen zijnde, bekennen beide hun
misdrijf.
De Raad, gelet op Art: 2 § f en Art: 3 § 2, van het Reglement van
tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dit misdrijf is gesteld,
besluit:
Arie Harmsen voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar Veenhuizen
en Jacobina Ponse naar de Ommerschans, waarop de
goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, wordt hun zulks kenbaar
gemaakt, waarop Jacobina Ponse verzoekt, dat hare moeder
die aan eene ligchamelijke ongesteldheid laboreert, waarin zij
door niemand beter dan door hare dochter kan geholpen worden, haar
mag volgen, daar men haar, uit hoofde van die ongesteldheid, ook
moeijelijk in een ander huisgezin zoude kunnen indeelen.
Jacobina of Jacomina Ponse, haar moeder en hun ingedeelde Arie
Harmsen wonen K3H80.
Eindelijk geeft de President nog aan den Raad te kennen dat de
bestedeling Barendje Hendrik Mast (K3H161) al wegens
desertie op de Ommerschans zit.
Geen transcriptie.
Geen transcriptie.
Raad van Toezigt gehouden in kolonie No 2 op woensdag den 22
january 1845
Alle leden present zijnde is voor den Raad geroepen Cornelis
van Ooijen, kolonist wonende in de 2e wijk op hoeve No 53,
ter zake van dat hij van Ooijen op donderdag den 16 dezer
door den onderbaas der katoenweverij litt. D gelegen in voorn.
wijk, B. Knuppel, geattrappeerd is geworden, van het
wegdragen van rogge in zijn buiszak, en welke zaak zich in dezer
voege heeft toegegaan:
op gepasseerde Kersnacht heeft W. van Helm die destijds
ingedeeld was, bij van Ooyen, aan van Weert
(zijnde de Nachtwagt), verzocht om voor hem die nacht te waken met
de zoon van van Ooyen,
hetwelk door van Weert is van de hand gewezen als zijnde
in die tijd reeds suspicie op van Ooyen,
t welk aan den onderbaas Knuppel door van Weert
kenbaar is gemaakt,
waarvan Knuppel aan den Wijkmeester Keizer kennis
heeft gegeven,
dewelke om de zaak te ontdekken, aan Knuppel verzocht van
Ooyen gade te slaan,
t welk dan ook gebeurt is, doordien Knuppel jemand zonder
weten van van Ooijen op de zolder, waar hij van Oijen
bezig was rogge te verschieten,
en die door een sein te kennen zoude geven als van Oijen
rogge bij zich stak,
t welk gebeurde en alzoo door Knuppel is aangehouden ??
de rogge uit zijn buis hetwelk hij uittrok zag vallen.
Van Oyen binnengekomen zijnde, zegt geen theekopje vol van
zijn ronden(?) te hebben genomen en overigens alles ontkent.
Als getuigen tegen van Oyen zijn G van Willigen
die gezien heeft dat van Oyen de rogge van de hoop heeft
genomen en in zijn zak heeft gestoken en ook dat de rogge uit de
zak geschut(?) is en een zoon van den kolonist Leltz heeft
op den 10 dier maand reeds gezien dat de rogge uit zijn zakken is
gevallen.
Hendrikus Izaak Francot die de 8 maart 1844 gedeserteerd is
geweest en op 15 dec jl terug gekomen naar de reden zijner
desertie ondervraagd heeft geantwoord dat, daar hij op de
nominatie stond om bij de eerste gelegenheid naar de Ommerschans
te zullen worden overgeplaatst, gedeserteerd is.
Raad van Toezigt gehouden in Kolonie No 3
Alle leden zijn aanwezig behalve Hazeloop die krankzinnig
is waarvoor Kleijzing plaats neemt.
Wordt binnen geroepen den kolonist B.J. Matteman, hoeve No
121 die den Israelitische Leraar zeer onbeleefd behandeld, zoo als
uit de navolgende schriftelijke klagte van den leraar blijkt.
dezelve is als volgt:
Ik vind mij in de onaangename noodzakelijkheid, door deze
aanklagte bij Uwedele te doen omtrent het lid mijner gemeente Barend
Juda Matteman en deszelfs zoon Barend, welke beiden
al eenen geruimen tijd zich niet ontzien hebben verreweg de palen(?)
der aan mijne heilige ambtsbetrekkingen verschuldigde achting en
eerbied te buiten te gaan, zoo in mijne tegenwoordigheid als
absentie, en wel door laster en zeuren
en ten laatste op den voor den Israelieten zoo heiligen als
plegtigen verzoendag in het bede huis Gods, door versmading zo
ontering den bij de Godsdienst in gebruik zijnde Ceremonieel en
door luidt zoeken met andere ik mij gedwongen zag hen te
bevelen het kerkgebouw te doen verlaten,
dat nog door hen niet zoo dadelijk geschiede waardoor dan een onze
Godsdienst stennis(?) plaats greep,
dat wijders meergenoemde B.J. Matteman en dezelfs zoon van
dien tijd af in het kerkgebouw nog niet zijn verschenen maar
gedurig voortgaan mij te beschimpen en te belasteren zoo wel
mijnen naam als die mijne familie.
Matteman bekend ongenoegen met den leraar gehad te hebben
doch beloofd zich weer te verzoenen door verschooning voor zijn
gehouden gedrag te vragen; dat gebeurd is en hij nu weer geregeld
alsmede zijn zoon te kerk gaat.
Nog wordt binnen geroepen Johannes zoon van den kolonist Verwer
Hoeve No158 oud 24 jaar, die den 21 October 1844 in de kolonie
opgenomen, den 29e weggeloopen, en den 5e November j.l terug
gekomen is.
Hij geeft voor te Amsterdam op reis herwaards een pakje
met eenig goed in een herberg vergeten te hebben, dat hij terug
gehaald heeft, zonder te weten dat zulks zonder bekomen verlof
niet mogt.
Hij schijnt zeer onnozel te wezen.
Daarna wordt binnen geroepen Jan van Agteren hoeve No 141,
oud 20 jaren, die den 29 November j.l. weggeloopen en den 30e
terug gekomen is.
Hij schijnt zelf niet te weten waarom gedeserteerd te zijn en
beloofd het niet weer te zullen doen.
Ook wordt binnen geroepen Jan zoon van den kolonist Patrelli
hoeve No 149 oud 37 jaren, die den 6 November j.l. weggeloopen en
den 14e terug gekomen is.
Hij zegt ongenoegen met zijne ouders gehad te hebben, en is daarom
naar Gorinchem gegaan doch daar zijnde begreep hij dat het
beter was terug te keeren dan de ouders beide alleen te laten.
Deze is anders oud en vooral wijs genoeg om te weten dat hij niet
zonder verlof de kolonie mag verlaten.
Nog worden binnen geroepen de kolonisten L.J. Kramer Hoeve
No 147 en H. Beekman hoeve No 148 die onophoudelijk
twisten, Kramer zegt nu dat Beekman turf steelt
van de bulten aan den losplaats dezer kolonie, rogge verkocht
heeft aan een hut bewoner in het Eezerveld, tegenover Beekman
en aardappelen verkocht heeft aan den tolgaarder Kampp te
Blesse.
Beekman ontkend alles, met uitzondering van de rogge, hij
zegt 1/4 Mud verkocht te hebben in de ziekte zijner vrouw, aan de
door Kramer genoemde hutbewoner.
Eindelijk worden nog binnengeroepen Jacobina, dochter van
de Wed. Ponse Hoeve No 80, oud 26 jaren en Arie
Harmsen bestedeling in Hoeve No 80 oud 20 jaren, die zoo
onzedelijk hebben verkeerd dat eerstgenoemde zich in zwangerschap
bevind. Zij bekennen beiden hun misdrijf.
Aldus gedaan te Willemsoord den 21 Januarij 1845
J.L. Hoving
J. Verboom
J. Klijzing
A. Feskens
F. de Plot
Notities bij het zittingsverslag