Raad van Policie en Tucht in de gewone Koloniën

op den 7 Mei 1846


Alle leden zijn tegenwoordig met uitzondering van den gemeensman van kolonie N3 zijnde er ten gevolge het overlijden van Mandos nog geen nieuwe verkozen.

Wordt gelezen twee Processen verbaal van den Raad van toezicht van kolonie N1 van den 9 April jl houdende beschuldiging

1 tegen Jan, zoon van den kolonist Frans Nak wegens dronkenschap

De beschuldigde binnen geroepen zijnde, is niet verschenen

De Raad in aanmerking nemende dat hij zijn misdrijf in den Raad van toezigt reeds bekend heeft en hij ook door onderscheidenen personen dronken gezien is en daarbij gelet op Art: 2§c en Art: 3§1 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

Jan Nak de straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de strafkamer.



2 tegen de kolonist Joseph Franciscus Fransen wegens het ontvreemden van pootaardappelen van de Maatschappij

De beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf.

De Raad in aanmerking nemende dat dit huisgezin verregaande ordeloos, slordig en lui is, ouders en kinderen zoodanig tegen elkander verdeeld zijn dat men de kinderen in andere huisgezinnen heeft moeten indeelen en zij geheel ongeschikt zijn voor de gewone koloniën
daarbij gelet op Art: 2§e en Art: 3§3 van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans of onder de arbeiders te Veenhuizen op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

het huisgezin van J.F. Fransen voor een onbepaalden tijd te verwijzen onder de arbeiders te Veenhuizen, waar op de goedkeuring van de Permanent Commissie zal worden in gewacht.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde wordt hem zulks kenbaar gemaakt, waarop hij te kennen geeft dat hij in dat geval gaarne de straf zoude zien gewijzigd naar de Ommerschans

In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: had de PC zulks geautoriseerd NEEN zie rapport 20 April 1846 N8




3 tegen den bestedeling Alexander Etieijen wegens de verkoop van onderscheidene kleedingstukken waarbij de President te kennen geeft dat hij door de geheele ongeschiktheid voor de gewone koloniën reeds is overgeplaatst naar de Ommerschans

De Raad gelet op Art: 2§e &g en Art: 3§3 van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dit misdrijf is gesteld,

Besluit:

de overplaatsing van A. Etieijen naar de Ommerschans goed te keuren



4 tegen Johannes Jacobus, zoon van den kolonist Pieter Lansbach welke een glasruit bij den fabriekbaas Kolkers zoude hebben stuk gegooid

De beschuldigde binnengeroepen zijnde, blijft zulks ontkennen.

De kolonistenzoon J.H. Veldmeier verklaart dat J.J. Lansbach naast hem had gelopen op het ogenblik dat hij de ruit had ingegooid aan welke verklaring den Raad wel geloof kan hechten.

De Raad houdt hem dus voor schuldig en daarbij gelet op Art: 2§b en Art: 3§1 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

J.J. Lansbach de straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de strafkamer.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde wordt hem zulks kenbaar gemaakt



5 tegen de Wed de Ruiter en de bij haar ingedeelde L: de Vries welke laatste pootaardappelen van de Maatschappij zoude hebben ontvreemd

L: de Vries bekent haar misdrijf, zeggende dat het maar weinig geweest hebben

De Wed de Ruiter verklaart insgelijks dat L: de Vries een weinig aardappelen had te huis gebragt

De Raad gelet op Art: 2§c en Art: 3§3 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

L: de Vries de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer en de Wed. De Ruiter de vergoeding van 50 centen daar men haar wegens ouderdom moeijelijk met opsluiting zoude kunnen straffen
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, wordt hun zulks kenbaar gemaakt



6 tegen de bestedeling J.P. van IJpen, wegens ongeoorloofde uitdrukkingen

De beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf, dat hij driftig was geweest en alles zoo slim niet had gemeend

De Raad gelet op Art: 2§b en Art: 3§1 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld

Besluit:

J:P: van IJPen de straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de strafkamer zullende het nader onderzocht worden of hij ten onrechte is behandeld
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar gemaakt



Verder wordt gelezen een proces verbaal van den Raad van toezigt van Kolonie N2 van heden, houdende beschuldiging

1 tegen de bestedeling Frans Helleman welke zonder verlof de koloniën heeft verlaten om zich in militaire dienst te begeven, waarin hij niet heeft kunnen slagen

De beschuldigde binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf.

De Raad gelet op Art: 2§d en Art: 3§2 van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dit misdrijf is gesteld,

Besluit:

F. Helleman voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Permanent Commissie zal worden in gewacht.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde wordt hem zulks kenbaar gemaakt.



2 tegen den kolonist Jan Heins Boersma wegens verregaande smerigheid en onreinheid van dat huisgezin, zelfs zoo dat hetzelve geheel ongeschikt is voor deze koloniën.

De beschuldigde binnengeroepen zijnde, geeft te kennen dat de vrouw alleen de oorzaak hiervan is en waaraan hij ook niets kan doen, kunnende de Directie voor het overige geene aanmerking op zijne werkzaamheden maken.

De Raad gelet op Art: 2§g en Art: 3§4  van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd onder de arbeiders te Veenhuizen op die misdrijven is gesteld,

Besluit:

het huisgezin van J.H. Boersma voor een onbepaalden tijd te verwijzen onder de arbeiders te Veenhuizen, waarop de goedkeuring van de Permanent Commissie zal worden in gewacht.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde wordt hem zulks kenbaar gemaakt


 
Nog wordt gelezen een proces verbaal van den Raad van toezigt van kolonie N3 van den 6e dezer maand houdende beschuldiging

1 tegen den kolonist M. Brouwer, welke een perenboom uit zijnen tuin aan den kolonist J. Theunissen  zoude hebben verkocht

M. Brouwer komt binnen en bekent zijn misdrijf

J  Theunissen bekent al mede den boom te hebben gekocht

De Raad gelet op Art: 2§c en Art: 3§3 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer benevens dubbele vergoeding van het verkochte op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

M. Brouwer de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer benevens eene vergoeding van f 1.00
En J. Theunissen de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, wordt hun zulks kenbaar gemaakt



2 tegen den kolonist M.H. Menist welke op zijnen oogst van vorig jaar 3,55 mud rogge en 0.96 mud haver is te kort gekomen

De beschuldigde binnengeroepen zijnde, geeft te kennen dat de rogge nat zoude zijn geweest en daardoor niet goed uitgedorscht, waarop hij echter had moeten toezien en waaraan den Raad ook geen geloof kan hechten

De Raad houdt dit huisgezin geheel ongeschikt om hunne hoeve te kunnen beheren en daarbij gelet op Art: 2§g en Art: 3§4 van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd onder de arbeiders te Veenhuizen op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

het huisgezin van M.H. Menist voor een onbepaalden tijd te verwijzen onder de arbeiders te Veenhuizen, waarop de goedkeuring van de Permanent Commissie zal worden in gewacht.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde wordt hem zulks kenbaar gemaakt, zeggende dat hij dit te kort gaarne met inhouding van brood zoude willen betalen, het welk de Raad voorkomt dat het huisgezin moeijelijk zal kunnen missen



3 tegen de  huisvrouw van de kolonist J. Hessink welke goederen van de bij haar ingedeelde Neeltje Rensen te Steenwijk zoude hebben verpand

De beschuldigde binnengeroepen zijnde, bekent zulks gedaan te hebben met voorkennis van de ingedeelde

De Raad in aanmerking nemende dat vrouw Hessink hoog zwanger is, laboreert aan zenuwtoevallen en zij aanneemt om met acht dagen de goederen terug te bezorgen,

Besluit:

Vrouw Hessink met eene ernstige vermaning heen te laten gaan



3 tegen Ida Catharina en Maria Barbera, dochters van den kolonist Bongaarts welke aardappelen van den kolonist J. Zwak zoude hebben ontvreemd

De beschuldigden binnengeroepen zijnde, bekennen hun misdrijf, zeggende zulks door honger zouden hebben gedaan

De Raad gelet op Art: 2§c en Art: 3§3 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

I.C. & M.B. Bongaarts ieder de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer benevens eene vergoeding van 40 centen zijnde de dubbelle waarde van 10 kop aardappelen



4 tegen Hendrik  zoon van de kolonist Hes wegens onwilligheid in het werk

De beschuldigde binnengeroepen zijnde, zoekt alles tot zijne verschooning in te brengen waaraan de Raad geen geloof kan hechten daar men genoeg van zijn schuld overtuigd is

De Raad gelet op Art: 2§a en Art: 3§1 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld

Besluit:

Hendrik Hes de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer;
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar gemaakt



5 tegen den kolonisten J.J. Jansen J.C. Vormeer J.C. Weenink en de kolonistenzoon P: van Putten welke allen volgens vroeger Proces Verbaal van den 26 Februarij jl hout uit een nabij de koloniën gelegen Bosch zouden hebben ontvreemd

De beschuldigden binnengeroepen zijnde, zoeken zij zich op allerlei wijze te verontschuldigen met te zeggen dat zij hetzelve bij het Bosch gevonden hadden.

De Raad merkt aan, dat, al hadden zij het hout ook gevonden dit toch hun eigendom niet was en daarbij gelet op Art: 2§c en Art: 3§3 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer benevens dubbelle vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

J.J. Jansen, J.C. Vormeer, J.C. Weenink en P: van Putten ieder de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer, komende er geene vergoeding te pas daar dit niet door de eigenaar verlangt wordt.

Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord den  7 Mei 1846
C. Hulst
L: ten Broek
N. van Hoogmoed
S. van der poot
F.J.P. van Marle  secretaris


Bijlage 1: Raad van toezicht van Frederiksoord 09-04-1846


Raad van Toezigt, gehouden in kolonie N1 op woensdag den 9e April 1846.

Alle leden zijn tegenwoordig.

Is in den Raad verschenen Jan Nak, zoon van Frans Nak, oud 25 jaren, wonende op huis nr. 27, beschuldigd van dronkenschap, opgevolgd van straatschenderij.

De beschuldigde, de hem ten laste gelegde beschuldigingen erkennende, zegt tot zijne verantwoording, dat men hem het hoofd heeft warm gemaakt door twist tegen hem te zoeken, onder andere dat zoiets door Jan Wiebier zou geschied zijn, en waaraan het inslaan van de glazen aan de woning van Wiebier zou moeten toegeschreven worden.

Het blijkt overigens dat door den beschuldigde order is gegeven het gebrokene te herstellen en dat de kosten hiervoor door hem zijn voldaan.
De beschuldigde verzoekt dat men hem verder deze daden niet hoger mag toerekenen.
Overigens wordt de daadzaak van het glazen inslaan, behalve door de eigen bekentenis, gesterkt door de getuigenis van de dochter der eerdere Wiebier, genaamd Cidonia, en van de ingedeelde Johanna de Ronde.



Is binnen geroepen Joseph Franciscus Fransen, oud 46 jaren, wonende op hoeve 148B, beschuldigd van ontvreemding van pootaardappelen, toebehoorende aan de maatschappij.

H.J. de Vries, oud 52 jaren, ingedeeld bij de kolonist Harmeling, hoeve nr. 39, zegt dat hij en zijn huisgenoten op de morgen van den 26e Maart jl gezien hebben dat genoemde Fransen, wegloopende en dragende een mandje, ten aanzien van hetwelke hij echter niet kan opgeven, hetgeen zich daarin mogt bevonden hebben, doch dat het daarna is gebleken, dat er pootaardappelen uit een kruiwagen waren genomen welke stond op de hoeve van Harmeling, alwaar men bezig was deze te pooten.

Door den wijkmeester Uhl en den landboer Harmeling wordt het weggenoomene begroot op 11 koppen, welke door genoemde personen in de woning van Fransen onder het hooi zijn gevonden geworden.

De beschuldigde bekent de daadzaak, ter verontschuldiging bijbrengende dat hij zulks gedaan heeft, omdat van hem een kwart mandje pooters is ontvreemd geworden en hij dat verlies alzoo heeft willen dekken.



Is door de Raad geroepen Alexander Eleijn, oud 49 jaren, ingedeeld bij den kolonist Wijgh, hoeve nr. 61, beschuldigd van het verkoopen van kleedingstukken, bereids aan hem afgegeven bij zijn eerste aankomst.
De beschuldigde bekent deze daad en wel, dat door hem is verkocht geworden een borstrok, een paar schoenen, een paar kousen en een zwart voerlaken broek, als reden hierover opgevende, behoefte aan meerder voedsel dan hetgeen hem ten huize van Wijgh gegeven wordt, er bijvoegende dat hij voor de ontvangen gelden brood gekocht heeft bij den onderwijzer Uhl, terwijl de beschuldigde dringend en bij herhaling verzoekt om overgeplaatst te worden naar den Ommerschans.



Is in den Raad verschenen Johannes Jacobus Lansbach, oud maar 14 jaren, zoon van den kolonist Pieter Lansbach, wonende op hoeve nr. 117, beschuldigd een glasruit te hebben ingeworpen bij den fabrykbaas Kolkers.
De beschuldigde ontkent de aan hem ten laste gelegde daad, terwijl tegen deze ontkentenis over staat de getuigenis van Jan Hendrik Veldmeijer, zoon van den kolonist van dien naam, oud 16 jaren, welke uitdrukkelijk verklaart dat de genoemde J.J. Lansbach de zoon van den kolonist De Vries met een steen heeft willen gooijen en aldus het glasruit in de gezegde woning getroffen heeft.

Niets meer te behandelen zijnde wordt de zitting gesloten.

Gedaan op dag, datum en jaar als voren,
De President
H. Faaken

De leden
J. Uhl
A. Lucassen
S. van der Poot

De Secretaris
J Heerkes de Vries


Bijlage 2: Bijlage bij de raad van toezicht van Frederiksoord 09-04-1846


Bijlage tot het Proces verbaal van den 9e April 1846 beraad ingezonden door den Raad van Toezigt

Alle leeden zijn tegenwoordig

Zijn voor den Raad verschenen de wijkmeester Taatgen verklarende dat hij bemerkt hebbende dat er eene ontvreemding van aardappelen aan de maatschappij toe behorende had plaatsgevonden en zulks gedaan was door
L. de Vries ingedeelde bij de weduwe de Ruiter hoeve N6, zich hierop naar heeft geinformeerd en zulks daad werkelijk bevonden heeft.

De bovengenoemde ingedeelde hierover in den Raad geroepen en gehoord zijnde  erkent de haar ten laste gelegde daad, zeggende zulks gedaan te hebben uit bezorgdheid vanwege de toenmaals zoo geringe voedingen, de gemelde aardappelen gegeven te hebben aan hare huismoeder, die juist bezig was met het schillen van aardappelen.

De mede bovengemelde weduwe de Ruiter mede voor den Raad geroepen en ondervraagd zijnde wendt eerst voor dat het van hare aardappelen waren.
Zij komt echter als van zelve van deze verklaring nader terug door te zeggen dat het slechts een geringe hoeveelheid was, waartoe ook gedrongen door de aanmerkingen van den Onderdirecteur, dat zij knap en omzigtig zou gehandeld hebben indien zij dezelve niet had aangenomen maar hiervan aan den wijkmeester had kennis gegeven waarop zij nogmaals ten antwoord gaf om zulk eene kleinigheid heb ik mij niet bekommerd.

Overigens vermeend den Raad niet onopgemerkt te moeten laten dat de voornoemde weduwe reeds vroeger bij onderscheidene gelegenheden in verdenking  is geraakt terwijl ook verder aan de mede genoemde ingedeelde de inwoning bij haar is ontzegd.


 
De bovengenoemde wijkmeester geeft al verder te kennen dat hij in de winkel van den timmermanbaas Knol onderscheidene menschen heeft aangetroffen  sprekende over de geringheid der voeding onder anderen door de ingedeelde Johannes Petrus van IJpen oud 21 jaren inwonende bij den kolonist Veen hoeve N46 met die klagten heeft horen instemmen en dermate zich vergetende over de betuiging ik moet f 60 betalen  mijn werk te doen en krijg nog niet half te eeten; het zijn allen schelmen, ik heb dat bemerkt aan deze mij opgelegde boete en aan de dubbele betaling van aangekocht timmermans gereedschap

De beschuldigde binnen geroepen zijnde, erkent de bovengemelde uitlating en tevens het hoogst onvoegzame en ongeoorloofde derzelve met innerlijke betuiging van zijn leedwezen deswegens.

Intusschen vermeend den Raad het navolgende hierbij te moeten opmerken

1e wat aangaat de opgelegde boete blijkt uit de minute betaalstaat dat hij werkelijk om 28 centen is beboet geworden en dat deze evenals gewoonlijk behoorlijk is verantwoord geworden in de maand September 1845 en bij aldien dezelve in het schuldboekje niet mogt gevonden worden, zulks is toe te schrijven aan de herhaalde ontreddering welke de schuldboekjes schier s wekelijks vertonen

2e wat betreft de dubbele betaling van het gemelde timmermans gereedschap is het aan den Raad  overtuigend gebleken dat deze werkelijk heeft plaats gehad aangezien het blijkt uit het spaarbanken boek van 1843, dat er f 2,65 door hem uit dit fonds is betaald geworden; aan de weduwe Hahn voor verkocht onderwerpelijk gereedschap, terwijl voor datzelfde kwartaal naar luid van de bekentenis der weduwe Olie hij nog eenmaal dergelijke somma voor zijn te goed kleedinggeld heeft moeten missen en alzoo werkelijk dubbel heeft betaald.
                   
De President
H Faaken

De leeden
J. Uhl
A. Lucassen
S van der poot

De Secretaris
J Heerkes de Vries


Bijlage 3: Raad van toezicht van Wilhelminaoord 07-05-1846


Raad van Toezigt gehouden in Kolonie N 2 op Donder 7 Mei 1846

Alle leden present zijnde heeft voornoemde Raad opgeroepen

Frans Helleman, wees van Zaandam, oud 19 jaren ingedeeld bij We Zonneberg op hoeve N62 op de 1e Mei zich schuldig gemaakt hebbende van tegens wil van den Directeur om zich vrijwillig in Militaire dienst te willen begeven en dien ten gevolge van de kolonien heeft verlaten bij gevolg als desertie moet aangemerkt worden, doch op Maandagavond de 4 dezer van Leeuwarden is terug gekomen als zijnde aldaar door den Kommandant afgekeurd als onbekwaam voor den Militaire dienst aangaande de loting was hij dienstpligtig op zijn Nommer doch vrij op zijn broeder die in dienst is..

Jan Heins Boersma, kolonist wonende op hoeve N16 in dit wijk
De staat  van dit huisgezin is zoodanig zamengesteld dat hetzelve in de smerigste en liederlijkste situatiën verkeerd en er al in dien hooge graad dat den Meester de kinderen in de school niet langer durf toe te laten uit hoofde van verregaande onreinheid, en wat de verwachting op levensmiddelen van dat gezin betreft het beheer daarvan laat veel te wenschen over daar het niet zelden gebeurd dat zij de tweede of derde dag al hebben geconsumeerd het welk veroorzaakt door de slegte orde en verwaarloozing die in dit gezin heerst.
Met een woord den Directeur van kolonie N2 zal zich in den hooge noodzakelijk van een en ander den Raad van tucht hiervan te moeten informeren om hierin te voorzien en hun overplaatsing te verzoeken.

Den Raad alzoo gesloten zijnde is dit  door ons onderteeken op heden te fredriksoord den 7 Mei 1846

 
A W Idserda
A Keizer
G.J. Elsing
N van Hoogwald
Morriën


Bijlage 4: Raad van toezicht van Willemsoord 06-05-1846


Raad van Toezigt gehouden in Kolonie N3

Alle leden zijn tegenwoordig behalve de gemeensman F. Mandos die den 1e dezer maand overleden is

Wordt binnen geroepen de kolonist M. Brouwer Hoeve N92 die eene peereboom uit zijnen tuin verkocht heeft aan den kolonist J: Teunissen Hoeve N86 voor een half mud aardappelen.
Beide bekennen hun misdrijf en beloven zoo iets niet meer te zullen doen, de boom heeft de laatstgenoemde in zijn tuin gepoot en is in leven gebleven.


Nog wordt binnen geroepen de kolonist M.H. Menist Hoeve N114 die op de tauxatie van 12,7,5 mud Rogge 3,55 mud te min ingeleverd heeft en op 5,93,3 mud haver 0,98 minder.
Hij geeft voor dat de Rogge niet goed uitgedorscht is en gedenkelijk in het stroo gebleven doch den wijkmeester verzekerd dat de rogge wel goed uitgedorscht is doch men houd het er voor dat hij een groot gedeelte zoo niet het geheel te kort verkocht heeft


Daarna wordt binnen geroepen de vrouw van den kolonist J. Hessink Hoeve N157 die van de bij haar ingedeelde Neeltje Rensen in de bank van leening te Steenwijk verpand heeft
1 Rok en Boezelaar (geene koloniale kleeding)
Vrouw Hessink bekend haar misdrijf en beloofd dat goed in de volgende week terug te zullen bezorgen.


Daarna worden binnen geroepen de dochters van den kolonist Bongaarts Hoeve N38 Ida Catharina, oud 22 jaren en Maria Barbera, oud 20  jaren die bij den kolonist J. Zwak Hoeve N44 aardappelen uit de schuur hebben gestolen, die zij dadelijk gekookt hebben hetgeen de wijkmeester heeft gezien en denkt dat het nagenoeg tien kop zal geweest zijn. 
Zij bekennen hun misdrijf doch houden brutaal vol dat het niet meer dan twee kop geweest is die zij Zwak ontvreemd hebben


Eindelijk wordt binnen geroepen Hendrik, zoon van den kolonist Hes oud 18 jaren Hoeve 51, die jongen wil tegenwoordig bijna niet meer werken en of zijn zakgeld wordt ingehouden, wordt overgeplaatst of niet, niets schijnt te kunnen helpen en zijn ouders zeggen er niets aan te kunnen doen.
Hij zegt zijn best te doen en niet meer te kunnen, hetgeen echter uit vroeger door hem gemaakte verdiensten blijkt een onwaarheid te zijn


Nog worden andermaal naar den Raad van Policie en Tucht verwezen de kolonisten
P. van Putten, hoeve N42
J.S. Vormeer, hoeve 45
J.J. Jansen, hoeve 47
J.C. Weenink, hoeve 167
In het vorige Proces verbaal reeds opgegeven als het hout te hebben gestolen uit bosschen buiten de kolonie gelegen

Aldus gedaan te Willemsoord, den 6e Mei 1846

JH  Hoving
J. Verboom
P. Brans
H. de Plot


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1616

Notities bij het zittingsverslag